1Geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham.2Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broers,3Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram,4Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon,5Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï,6Isaï verwekte David, de koning. David verwekte Salomo bij de vrouw van Uria,7Salomo verwekte Rechabeam, Rechabeam verwekte Abia, Abia verwekte Asa,8Asa verwekte Josafat, Josafat verwekte Joram, Joram verwekte Uzzia,9Uzzia verwekte Jotam, Jotam verwekte Achaz, Achaz verwekte Hizkia,10Hizkia verwekte Manasse, Manasse verwekte Amon, Amon verwekte Josia,11Josia verwekte Jechonja en zijn broers in de tijd van de Babylonische ballingschap.12Na de Babylonische ballingschap verwekte Jechonja Sealtiël, Sealtiël verwekte Zerubbabel,13Zerubbabel verwekte Abihud, Abihud verwekte Eljakim, Eljakim verwekte Azor,14Azor verwekte Sadok, Sadok verwekte Achim, Achim verwekte Eliud,15Eliud verwekte Eleazar, Eleazar verwekte Mattan, Mattan verwekte Jakob,16Jakob verwekte Jozef, de man van Maria, uit wie Jezus geboren is, die Christus genoemd wordt.17Er zijn veertien geslachten van Abraham tot David en veertien geslachten van David tot de Babylonische ballingschap en van de Babylonische ballingschap tot de Christus ook veertien geslachten. 18De geboorte van Jezus Christus ging zo. Terwijl zijn moeder Maria verloofd was met Jozef, bleek zij, voordat zij bij hem woonde, zwanger te zijn door de Heilige Geest.19Omdat Jozef, haar man, rechtvaardig was en haar niet publiekelijk in opspraak wilde brengen, was hij van plan in stilte bij haar weg te gaan.20Toen die overweging bij hem opkwam, verscheen een engel van de Here hem in een droom en zei: "Jozef, zoon van David, wees niet bang om Maria tot je vrouw te nemen, want wat in haar verwekt is, is door de Heilige Geest.21Zij zal een zoon baren en je moet Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het, die Zijn volk zal redden van hun zonden."22Dit alles gebeurde zodat vervuld zou worden wat de Heer door de profeet gesproken heeft, toen hij zei:23"Kijk, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal Hem de naam Immanuël geven, wat betekent: God met ons."24Toen Jozef uit zijn slaap wakker geworden was, deed hij zoals de engel van de Heer hem bevolen had en hij nam Maria tot zijn vrouw.25En hij had geen gemeenschap met haar voordat zij een zoon gebaard had. En hij gaf Hem de naam Jezus.
1Na Jezus' geboorte in Betlehem in Judea, toen koning Herodes regeerde, kwamen er magiërs uit het oosten naar Jeruzalem,2en vroegen: "Waar is de Koning van de Joden, die geboren is? Want wij hebben zijn ster in het oosten gezien en wij zijn gekomen om Hem te aanbidden.”3Toen koning Herodes hiervan hoorde, werd hij verontrust en heel Jeruzalem met hem.4En hij liet alle overpriesters en schriftgeleerden van het volk bij hem samenkomen en vroeg hen waar de Christus geboren zou worden.5Zij zeiden tegen hem: "In Betlehem in Judea, want er staat geschreven door de profeet:6'En jij, Betlehem, in het land van Juda, bent in geen geval de minste onder de leiders van Juda, want uit jou zal een Leidsman voortkomen, die de Herder zal zijn van mijn volk Israël.'"7Toen riep Herodes de magiërs in het geheim bijeen en deed bij hen nauwkeurig navraag naar de tijd dat de ster verschenen was.8En hij liet hen naar Betlehem gaan, en zei: "Ga en doe nauwkeurig onderzoek naar dat Kind en zodra jullie Hem vinden, laat het mij weten, zodat ik ook naar Hem toe kan om Hem te aanbidden."9Nadat zij naar de koning hadden geluisterd, vertrokken ze en de ster, die zij hadden gezien in het oosten, ging hun voor totdat zij tot stilstand kwam boven de plaats waar het Kind was.10Toen zij de ster zagen, waren ze dolblij.11En zij gingen het huis binnen en zagen het Kind met Maria, Zijn moeder, en zij knielden neer en aanbaden Hem. En zij openden hun kostbaarheden en boden Hem geschenken aan: goud en wierook en mirre.12En door God in een droom gewaarschuwd om niet naar Herodes terug te gaan, trokken zij langs een andere weg naar hun land terug. 13Toen zij weggetrokken waren, verscheen er een engel van de Here aan Jozef in een droom en zei: "Sta op, neem het Kind en Zijn moeder en vlucht naar Egypte. Blijf daar, totdat Ik het je zeg, want Herodes zal alles in het werk stellen om het Kind te doden."14Hij stond op en hij nam in de nacht het Kind en Zijn moeder en vertrok naar Egypte.15Daar bleef hij tot de dood van Herodes, zodat vervuld zou worden wat de Here door de profeet had gesproken, toen Hij zei: "Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepen."16Toen Herodes zag, dat hij door de magiërs misleid was, werd hij woedend. Hij stuurde het bevel uit om in Betlehem en omstreken al de jongens van twee jaar oud en jonger om te brengen, in overeenstemming met de tijd die hij van de magiërs had vernomen.17Toen werd vervuld het woord dat door de profeet Jeremia gesproken was, toen hij zei:18"Een stem is in Rama gehoord, luid huilend en rouwend: Rachel, huilend om haar kinderen, weigert zich te laten troosten, omdat zij er niet meer zijn."19Toen Herodes gestorven was, verscheen een engel van de Here in een droom aan Jozef in Egypte,20en zei: "Sta op, neem het Kind en Zijn moeder en reis naar het land Israël, want zij, die het kind naar het leven stonden, zijn gestorven."21En hij stond op en hij nam het Kind en Zijn moeder en kwam in het land Israël.22Toen hij echter hoorde, dat Archelaüs koning over Judea was in de plaats van zijn vader Herodes, was hij bang om daarheen te gaan. En door God in een droom gewaarschuwd, ging hij naar het gebied van Galilea.23Daar aangekomen, ging hij wonen in de stad Nazaret. Zo werd vervuld wat door de profeten gesproken is: Hij zal Nazoreeër genoemd worden."
1In die tijd begon Johannes de Doper te prediken in de woestijn van Judea.2Hij zei: "Bekeer je, want het Koninkrijk van de hemel is dichtbij gekomen."3Het is Johannes over wie de profeet Jesaja zei: "De stem van één die roept in de woestijn: 'Bereid de weg van de Heer voor, maak zijn paden recht.'"4Johannes droeg kleding van kameelhaar en een riem van leer om zijn middel. Zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wilde honing.5Mensen uit Jeruzalem en heel Judea en de hele Jordaanstreek gingen naar hem toe.6Zij beleden hun zonden en werden door Johannes gedoopt in de rivier, de Jordaan.7Toen hij zag dat een groot aantal Farizeeën en Sadduceeën naar de plek kwam waar hij doopte, zei hij tegen hen: "Broedsel van adders, wie heeft jullie gewaarschuwd om het komende oordeel te ontlopen?8Breng vrucht voort die past bij de bekering;9en denk niet dat je bij jezelf kunt zeggen: 'Wij hebben Abraham als vader', want ik zeg jullie, dat God uit deze stenen kinderen van Abraham kan verwekken.10De bijl ligt al aan de wortel van de bomen en iedere boom, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid.11Diegenen die zich bekeren doop ik met water, maar na mij komt Iemand die machtiger is dan ik. Ik ben het niet waard om Zijn schoenen achter Hem aan te dragen. Hij zal jullie dopen met de Heilige Geest en met vuur.12De zeef is in Zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer helemaal zuiveren en Zijn graan in de schuur verzamelen, maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur."13Toen kwam Jezus uit Galilea naar de Jordaan bij Johannes, om Zich door hem te laten dopen.14Maar hij probeerde Hem daarvan te weerhouden en zei: "Ik zou door U gedoopt moeten worden en nu komt U bij mij?"15Maar Jezus antwoordde: "Laat het nu toe, want het is passend voor ons om zo alle gerechtigheid te vervullen." Toen stond Johannes het Hem toe.16Meteen nadat Jezus gedoopt was, steeg Hij op uit het water. En kijk, de hemelen openden zich, en Hij zag de Geest van God neerdalen als een duif en op Hem rusten.17En een stem uit de hemel zei: "Deze is Mijn geliefde Zoon. Ik ben erg verheugd met Hem."
1Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om verleid te worden door de duivel.2En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij honger.3En de verleider kwam en zei tegen Hem: "Als U Gods Zoon bent, geef dan deze stenen opdracht dat ze broden worden."4Maar Hij antwoordde: "Er staat geschreven: 'Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van elk woord, dat uit de mond van God komt.'"5Toen nam de duivel Hem mee naar de heilige stad en zette Hem op het hoogste punt van de tempel,6en zei tegen Hem: "Als U Gods Zoon bent, gooi Uzelf dan naar beneden; want er staat geschreven: 'Aan Zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande U, en op hun handen zullen zij U dragen, zodat U Uw voet niet aan een steen zult stoten.'"7Jezus zei tegen hem: "Er staat ook geschreven: 'U zult de Heer, Uw God, niet op de proef stellen.'"8Nogmaals neemt de duivel Hem mee naar een hele hoge berg en hij laat Hem al de koninkrijken van de wereld zien met hun glorie,9en zei tegen Hem: "Dit alles zal ik U geven, als U voor mij neerknielt en mij aanbidt."10Toen zei Jezus tegen hem: "Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: 'De Heer, je God, zal je aanbidden en Hem alleen zal je dienen.'"11Toen verliet de duivel Hem en zie, engelen kwamen en dienden Hem.12Maar toen Hij hoorde dat Johannes gevangen genomen was, trok Hij Zich terug naar Galilea.13En Hij verliet Nazaret en vestigde zich in Kafarnaüm aan het Meer van Galilea, bij de grens van Zebulon en Naftali,14zodat het woord vervuld zou worden, gesproken door de profeet Jesaja toen hij zei:15"Het land Zebulon en het land Naftali, de weg van het meer over de Jordaan, Galilea van de niet-Joden.16De mensen die in het donker leven, hebben een groot licht gezien; er is een licht opgegaan over degenen die in het land leven van de schaduw van de dood."17Vanaf toen begon Jezus te prediken en te zeggen: "Bekeer je, want het Koninkrijk van de hemel is nabijgekomen."18Toen Hij nu langs het meer van Galilea ging, zag Hij twee broers, Simon, die Petrus genoemd wordt, en Andreas, zijn broer, een net in het water werpen; want zij waren vissers.19En Hij zei tegen hen: "Kom en volg Mij en Ik zal jullie vissers van mensen maken."20Onmiddellijk lieten ze hun netten achter en volgden Hem.21En terwijl Jezus verder ging, zag Hij nog twee broers, Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broer, in de boot met hun vader Zebedeüs, terwijl ze bezig waren hun netten te repareren, en Hij riep hen.22Onmiddellijk lieten ze de boot en hun vader achter en volgden Hem.23En Hij trok rond in heel Galilea en onderwees in hun synagogen en predikte het evangelie van het Koninkrijk en genas elke soort ziekte en elke kwaal onder de mensen.24En het nieuws van Hem ging door tot in heel Syrië; en men bracht Hem iedereen die aan verschillende slechte ziektes leden, door kwelling werd gegrepen, bezeten door demonen en epileptisch zijn, en verlamden, en Hij genas hun.25En grote menigten volgden Hem vanuit Galilea en Dekapolis en Jeruzalem en Judea en van de andere kant van de Jordaan.
1Toen Hij de menigte zag, ging Hij de berg op en nadat Hij op de grond was gaan zitten, kwamen zijn discipelen naar Hem toe.2En Hij opende zijn mond en leerde hen:3"Gelukkig zijn de armen van geest, want van hun is het Koninkrijk van de hemelen.4Gelukkig zijn zij die treuren, want zij zullen getroost worden.5Gelukkig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde erven.6Gelukkig zijn zij die honger en dorst hebben naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.7Gelukkig zijn de genadevollen, want hun zal genade toekomen.8Gelukkig zijn zij met een puur hart, want zij zullen God zien.9Gelukkig zijn de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.10Gelukkig zijn de vervolgden wegens gerechtigheid, want van hun is het Koninkrijk van de hemelen.11Gezegend zijn jullie, wanneer mensen jullie beledigen, vervolgen en liegende allerlei kwaad over jullie spreken wegens Mij.12Verblijd jullie en verheug jullie, want jullie loon is groot in de hemelen; want zij hebben ook de profeten vóór jullie vervolgd. 13Jullie zijn het zout van de aarde; indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmee zal het gezout worden? Het is nergens meer goed voor, behalve om weggegooid te worden door de mens.14Jullie zijn het licht van de wereld. Een stad die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven.15Ook steekt niemand een lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor iedereen die in het huis zijn.16Laat zo jullie licht schijnen voor de mensen, zodat zij jullie goede werken zien en jullie Vader die in de hemelen is grootmaken. 17Denk niet dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.18Want waarlijk, Ik zeg jullie: Voordat de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één punt of één tittel vergaan van de wet, voordat alles is uitgekomen.19Wie dan één van de kleinste geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein zijn in het Koninkrijk van de hemelen; maar wie ze doet en leert, die zal groot zijn in het Koninkrijk van de hemelen.20Want Ik zeg jullie: Indien jullie gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die van de schriftgeleerden en Farizeeën, zullen jullie het Koninkrijk van de hemelen zeker niet binnengaan.21Jullie hebben het gehoord, dat tot de ouden gezegd is: 'Jullie zullen niet doodslaan; en: Wie moord pleegt, zal veroordeeld worden.'22Maar Ik zeg jullie: Een ieder, die in woede leeft tegen zijn broeder, zal veroordeeld worden. Wie tegen zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal eindigen bij de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal eindigen bij het vuur van de hel.23Wanneer je dus je gave brengt naar het altaar en je daar herinnert, dat je broeder of zuster iets tegen je heeft,24laat je gave daar vóór het altaar, en ga eerst heen, herstel de vriendschap met je broeder en kom daarna je offer brengen.25Wees vriendelijk tegenover je tegenpartij, op tijd, terwijl je nog met hem praat, zodat je tegenpartij je niet aan de rechter overlevert en de rechter aan zijn dienaar en je in de gevangenis wordt geworpen.26Ik verzeker jullie: Je zult daar zeker niet uitkomen, voordat je de laatste cent hebt betaald.27Jullie hebben gehoord, dat er gezegd is: 'Je zult geen overspel plegen.'28Maar Ik zeg jullie: Iedereen, die naar een vrouw kijkt en naar haar verlangt, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd.29Wanneer je rechteroog je tot zonde zou verleiden, ruk het uit en gooi het weg, want het is beter voor je dat één van je leden verloren gaat en niet je hele lichaam naar hel gaat.30En indien je rechterhand je tot zonde zou verleiden, hak haar af en werp haar van je weg; want het is beter voor je, dat één van je leden verloren gaat en niet je hele lichaam naar hel gaat.31Er is ook gezegd: 'Wie zijn vrouw verstoot, moet haar een scheidingsbrief geven.'32Maar Ik zeg jullie: Iedereen, die zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan ontucht, maakt dat er overspel met haar gepleegd wordt; ook wie een verstoten vrouw trouwt, pleegt overspel.33Opnieuw hebben jullie gehoord, dat tegen de ouden gezegd is: 'Je zult je eed niet breken, maar dat wat je voor de Here hebt gezworen moet je nakomen.'34Maar Ik zeg jullie, zweer niet: bij de hemel niet want dat is de troon van God;35bij de aarde niet, want dat is de voetenbank van Zijn voeten; bij Jeruzalem niet, omdat het de stad van de grote Koning is;36ook bij jullie hoofd zullen jullie niet zweren, omdat jullie niet één haar wit of zwart kunt maken.37Laat jullie ja, ja zijn, en jullie nee, nee zijn. Wat je daar extra aan toevoegt komt voort uit het kwaad.38Jullie hebben gehoord, dat er gezegd is: 'Oog om oog en tand om tand.'39Maar Ik zeg jullie, verzet je niet tegen hen die je kwaad doen, maar wie je op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe;40en wil iemand met je naar de rechtbank en je hemd nemen, geef hem ook je jas;41en zal iemand je voor één mijl dwingen om met hem mee te gaan, ga er dan twee met hem mee.42Geef hem, die iets van je vraagt, en wijs hem niet af, die iets van je wilt lenen.43Jullie hebben gehoord, dat er gezegd is: 'Je zult je naaste liefhebben en je vijand haten.'44Maar Ik zeg jullie: Heb je vijanden lief en bidt voor wie je vervolgen,45zodat jullie kinderen van de hemelse Vader mogen zijn, want Hij laat zijn zon opgaan over slechte en goede mensen, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.46Want wanneer je liefhebt, die jou liefhebben, wat voor loon heb je? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde?47En wanneer je alleen je broeders en zusters groet, waarin doe jij meer dan het gewone? Doen ook de ongelovigen niet hetzelfde?48Wees daarom perfect, zoals jullie hemelse Vader perfect is."
1Let er op, dat jullie je gerechtigheid niet beoefenen voor de mensen om door hen opgemerkt te worden; want dan krijgen jullie geen loon bij jullie Vader die in de hemel is.2Wanneer jullie giften geven, laat het niet aan iedereen weten, zoals de huichelaars doen in de synagogen en op de straten om door de mensen geprezen te worden. Waarlijk Ik verzeker jullie, zij hebben hun loon al.3Maar als jullie giften geven, laat jullie linkerhand niet weten wat jullie rechterhand doet,4zodat jullie gift geheim blijft, en jullie Vader die ziet wat er in het geheim gebeurt, zal jullie belonen.5En wanneer jullie bidden, wees niet zoals de huichelaars, want zij staan in de synagogen en op de hoeken van de pleinen te bidden om gezien te worden door de mensen. Waarlijk, Ik zeg jullie, zij hebben hun loon al.6Maar wanneer jullie bidden, trek je in je binnenkamer terug, sluit de deur en bid tot jullie Vader in het geheim; en jullie Vader, die ziet wat er in het geheim gebeurt, zal jullie belonen.7En gebruik bij jullie bidden geen stortvloed van woorden zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden.8Word niet zoals zij, want jullie Vader weet wat jullie nodig hebben vóórdat jullie Hem vragen.9Bid daarom als volgt: 'Onze Vader die in de hemel is, Uw naam wordt geheiligd;10laat Uw Koninkrijk komen; laat Uw wil gedaan worden op aarde zoals ook in de hemel.11Geef ons vandaag ons dagelijks brood;12en vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven;13en leid ons niet in verleiding, maar verlos ons van de boze. [Want van U is het Koninkrijk en de macht en de heerlijkheid voor eeuwig. Amen.]'14Want als jullie de mensen hun overtredingen vergeven, zal jullie hemelse Vader jullie ook vergeven;15maar wanneer jullie de mensen niet vergeven, zal ook jullie Vader jullie overtredingen niet vergeven.16En wanneer jullie vasten, trek dan geen somber gezicht zoals de huichelaars, want zij ontsieren hun gezicht om aan de mensen te laten zien wanneer zij vasten. Waarlijk, Ik zeg jullie, zij hebben hun loon al.17Maar als jullie vasten, zalf jullie hoofd en was jullie gezicht,18zodat mensen niet zien dat jullie aan het vasten zijn, maar alleen jullie Vader, die ziet wat er in het geheim gebeurt en jullie Vader, die in het geheim ziet, zal jullie belonen.19Verzamel geen schatten voor jezelf op aarde, waar mot en roest ze vernielen en waar dieven inbreken en ze stelen;20maar verzamel schatten voor jezelf in de hemel, waar mot en roest ze niet kunnen vernielen en waar geen dieven inbreken of stelen.21Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.22De lamp van het lichaam is het oog. Als je zicht zuiver is, zal heel je lichaam verlicht zijn;23maar als je zicht slecht is, zal je hele lichaam duister zijn. Als het licht in je verduisterd is, hoe groot is dan de duisternis!24Niemand kan twee heren dienen, want hij zal òf de ene haten en de andere liefhebben, òf aan de ene toegewijd zijn en de andere minachten. Jullie kunnen niet God dienen èn Mammon.25Daarom zeg Ik jullie: Wees niet bezorgd over je leven, wat je zal eten of drinken, of over je lichaam, waarmee je het zult kleden. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding?26Kijk naar de vogels in de lucht: zij zaaien niet en maaien niet en verzamelen niet in schuren, en toch voedt jullie hemelse Vader hen. Zijn jullie niet meer waard dan zij?27Wie van jullie kan door bezorgd te zijn iets aan zijn lengte toevoegen?28En waarom zijn jullie bezorgd over kleding? Let op de leliën in de velden, hoe zij groeien:29zij werken en weven niet; en Ik zeg jullie, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als één van deze.30Als God het gras op de velden, dat er vandaag is en morgen in de oven geworpen wordt, zó bekleedt, zal Hij jullie niet veel meer kleden, kleingelovigen?31Vraag je dan niet bezorgd af: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmee zullen wij ons kleden?32Want dit zijn allemaal dingen die de heidenen najagen. Jullie hemelse Vader weet wel dat jullie dit allemaal nodig hebben.33Maar zoek eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal jullie bovendien gegeven worden.34Maak je dan niet bezorgd voor de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen zorgen hebben. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.
1"Oordeel niet, zodat jullie niet geoordeeld worden;2want met het oordeel waarmee jullie oordelen, zullen jullie geoordeeld worden, en met de maat, waarmee jullie meten, zullen jullie gemeten worden.3Waarom zie je de splinter in het oog van je broer wel, maar de balk in je eigen oog merk je niet op?4Hoe kun je dan tegen je broer zeggen: 'Laat mij de splinter uit je oog halen,' terwijl je een balk in je eigen oog hebt!5Hypocriet! Haal eerst de balk uit je eigen oog, dan zul je scherp kunnen zien om de splinter uit het oog van je broer te halen.6Geef niet wat heilig is aan de honden en werp je parels niet voor de zwijnen, zodat zij die niet vertrappen met hun poten en zich daarna omkeren en je verscheuren.7Vraag en het zal jullie gegeven worden; zoek en jullie zullen vinden; klop en jullie zal opengedaan worden.8Want iedereen die vraagt, ontvangt, en wie zoekt, vindt en wie klopt, hem zal opengedaan worden.9Of wie van jullie zal, als zijn zoon hem om brood vraagt, hem een steen geven?10Of als hij een vis vraagt, zal hij hem toch geen slang geven?11Als jullie dan, hoewel jullie slecht zijn, weten hoe je goede geschenken moet geven aan je kinderen, hoeveel te meer zal jullie Vader in de hemel goede dingen geven aan degenen die Hem erom vragen?12Dus wat jullie ook willen dat mensen voor jullie doen, doe het ook voor hun, want dit is de wet en de profeten.13Ga door de smalle poort heen, want wijd is de poort en breed de weg die tot ondergang leidt, en velen zijn er die daardoor naar binnen gaan.14Want nauw is de poort, en smal is de weg die naar het leven leidt en er zijn weinig mensen die het vinden.15Pas op voor de valse profeten die in schaapskleren bij jullie komen, maar van binnen roofzuchtige wolven zijn.16Aan hun vruchten zullen jullie hen herkennen. Mensen verzamelen toch geen druiven van een doornstruik, of vijgen van distels?17Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort, maar de slechte boom brengt slechte vruchten voort.18Een goede boom is niet in staat om slechte vruchten voort te brengen, ook kan een slechte boom geen goede vruchten voortbrengen.19Iedere boom die geen goede vruchten voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid.20Dus zo zullen jullie hen aan hun vruchten herkennen.21Niet iedereen die tegen Mij zegt: 'Heer, Heer', zal het Koninkrijk van de Hemel binnengaan, maar degene die de wil van Mijn Vader doet, die in de Hemel is.22Vele mensen zullen op die dag tegen Mij zeggen: 'Heer, Heer, profeteerden wij niet in Uw naam en hebben we niet in Uw naam demonen verdreven en in Uw naam veel wonderen gedaan?'23 Dan zal Ik het hun openlijk verklaren: 'Ik heb jullie nooit gekend; ga weg van Mij, jullie die wetteloosheid beoefenen!'24Daarom iedereen die deze woorden van Mij hoort en ze doet, zal lijken op een verstandige man die zijn huis op een rots bouwde. 25En de regen viel neer en de overstromingen kwamen en de wind waaide en sloeg tegen het huis, en het stortte niet in elkaar, want het was op de rots gegrondvest.26Daarom iedereen die deze woorden van Mij hoort en ze niet doet, zal lijken op een domme man die zijn huis op het zand bouwde.27En de regen viel neer en de overstromingen kwamen en de wind waaide en sloeg tegen dat huis, en het stortte in elkaar, en het werd compleet vernietigd."28Toen Jezus deze dingen had gezegd, stonden de menigten versteld van zijn onderwijs,29want Hij onderwees hun zoals iemand die gezag had, en niet als hun schriftgeleerden.
1Nadat Hij van de berg was afgedaald, volgde een grote mensenmassa Hem.2Er kwam een melaatse naar Hem toe en viel voor Hem op de grond en zei: "Heer, als U wilt, kunt U mij rein maken."3Jezus strekte Zijn hand uit en raakte hem aan en zei: "Ik wil het, word rein." En meteen werd hij genezen van zijn melaatsheid.4En Jezus zei tegen hem: "Zorg er voor, dat je het aan niemand vertelt, maar ga je aan de priester laten zien en breng als bewijs voor de mensen het offer zoals Mozes dat heeft voorgeschreven."5Toen Hij Kafarnaüm binnenging, kwam een hoofdman naar Hem toe met een smeekbede6en zei: "Heer, mijn knecht ligt thuis, verlamd, met hevige pijn."7Hij zei tegen hem: "Zal Ik komen en hem genezen?"8Maar de hoofdman antwoordde en zei: "Heer, ik ben het niet waard, dat U onder mijn dak komt, maar spreek slechts één woord en mijn knecht zal herstellen.9Want ik ben zelf een ondergeschikte met soldaten onder mij, en ik zeg tegen de één: Ga en hij gaat, en tegen een ander: Kom, en hij komt, en tegen mijn slaaf: Doe dit, en hij doet het."10Toen Jezus dit hoorde, verwonderde Hij Zich en zei tegen hen, die Hem volgden: "Waarlijk, ik verzeker jullie, bij niemand in Israël heb Ik zó'n groot geloof gevonden!11Ik zeg jullie, dat er velen zullen komen van oost en west en zullen aanliggen met Abraham en Isaak en Jakob in het Koninkrijk van de hemel,12maar de erfgenamen van het Koninkrijk zullen worden verbannen naar de verste duisternis; daar zullen zij jammeren en tandenknarsen."13Tegen de hoofdman zei Jezus: "Ga naar huis. Er zal gebeuren wat je gelooft." En de knecht genas, precies op dat tijdstip.14En Jezus kwam in het huis van Petrus en zag zijn schoonmoeder met koorts op bed liggen.15En Hij pakte haar hand en de koorts verdween en zij stond op en diende Hem.16Toen het avond werd, bracht men veel bezetenen bij Hem en Hij dreef de geesten uit met Zijn woord en die ziek waren genas Hij allemaal,17zodat in vervulling zou gaan wat door de profeet Jesaja gezegd was: 'Hij heeft onze zwakheden op Zich genomen en onze ziekten heeft Hij gedragen.'18Toen Jezus de mensenmassa om Zich heen zag, gaf Hij opdracht naar de overkant te vertrekken.19Er kwam een schriftgeleerde bij Hem en zei: "Meester, ik zal U volgen, waar U ook heengaat."20En Jezus zei tegen hem: "De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon heeft geen rustplaats om het hoofd neer te leggen."21Iemand anders, één van zijn discipelen, zei tegen Hem: "Heer, sta mij toe eerst terug te gaan om mijn vader te begraven."22Maar Jezus zei tegen hem: "Volg Mij en laat de doden hun doden begraven."23En toen Hij in het schip ging, volgden zijn discipelen Hem.24Plotseling werd het meer zeer onstuimig, zodat de golven over het schip sloegen; maar Hij sliep.25En zij maakten Hem wakker en riepen: "Heer, help ons, wij vergaan!"26En Hij zei tegen hen: "Waarom zijn jullie zo bang, kleingelovigen?" Toen stond Hij op en bestrafte de wind en het water en het werd volkomen stil.27En de mensen verwonderden zich en zeiden: "Wat is dit toch voor iemand, dat ook de wind en het water Hem gehoorzamen?"28Toen Hij aan de overkant in het land van de Gadarenen was gekomen, kwamen Hem twee bezetenen uit de grafsteden tegemoet. Ze waren zo gevaarlijk dat niemand daar langs durfde gaan.29Zij schreeuwden en riepen: "Wat hebt U met ons te maken, Zoon van God? Bent U hier gekomen om ons pijn te doen vóórdat de tijd daarvoor is aangebroken?"30Nu liep er verderop een grote kudde zwijnen te grazen.31De demonen smeekten Hem en zeiden: "Als U ons uitdrijft, laat ons dan in de kudde zwijnen trekken."32En Hij zei tegen hen: "Gaat heen!" Zij verlieten de twee mannen en trokken in de zwijnen. Toen stormde de hele kudde langs de helling de zee in en verdronk.33De varkenshoeders sloegen op de vlucht en kwamen in de stad en vertelden alles, ook van de bezetenen.34Daarna liep de hele stad uit, Jezus tegemoet en toen zij Hem zagen, drongen zij er bij Hem op aan hun gebied te verlaten.
1En Hij stapte in een boot, stak het meer over en Hij kwam in zijn eigen stad aan. En zie men bracht een verlamde man bij Hem, die op een bed lag.2En toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tegen de verlamde man: “Houd goede moed, mijn zoon, jouw zonden zijn vergeven.”3En tegelijk, zeiden sommige onderwijzers van wet tegen zichzelf: ”Deze Man lastert God.”4En omdat Jezus hun gedachten kende, zei Hij: “Waarom denken jullie het slecht in jullie harten?5Want wat is gemakkelijker, te zeggen: ‘Jouw zonden zijn vergeven,’ of: ‘Sta op en wandel’?6Maar, dat jullie mogen weten, dat de Mensenzoon de macht op aarde heeft om zonden te vergeven - toen zei Hij tegen de verlamde man: “Sta op, neem je bed mee en ga naar huis.”7En hij stond op en ging naar huis.8Toen de menigte dit zag, verwonderden zij zich en zij verheerlijkten God, die zo’n macht aan de mensen gegeven had.9En vandaar ging Jezus verder en zag iemand bij een tolhuis zitten, die Matteüs heette, en Jezus zei tegen hem: “Volg Mij.” En hij stond op en volgde Hem.10En het gebeurde toen Jezus in het huis aan de tafel zat, dat er veel belastinginners en zondaars met Hem en zijn discipelen samen aan de tafel zaten.11En toen de Farizeeën dit zagen, zeiden zij tegen Zijn discipelen: “Waarom eet jullie Meester met belastinginners en zondaars?”12Hij hoorde het en zei: “Degenen, die gezond zijn, hebben geen dokter nodig, maar wel degenen die ziek zijn.13Ga heen en overdenk wat het wil zeggen: ‘Ik wens compassie en geen dieren offerande; want Ik ben niet gekomen voor de rechtvaardigen, maar voor de zondaars.’14Toen kwamen de discipelen van Johannes bij Hem en vroegen: “Waarom vasten wij en de Farizeeërs wèl, maar Uw discipelen niet?”15Jezus antwoordde hen: “Kunnen de bruiloftsgasten rouwen zolang de bruidegom bij hen is? Maar de tijd zal komen dat de bruidegom van hen afgenomen wordt, en dan zullen zij vasten.16Niemand zet een nieuw niet-gekrompen stoflap op een oud kledingstuk; want de ingezette stoflap scheurt iets af van het oude kledingstuk en de scheur maakt het erger.17Ook doet men jonge wijn niet in oude wijn zakken; anders barsten de zakken en de wijn loopt weg en de zakken zijn verloren; maar men doet jonge wijn in nieuwe wijnzakken en zo blijven de zakken en de wijn behouden.”18Terwijl Hij tegen hen sprak, kijk, een overste (van de synagoge) kwam naar Hem en knielde voor Hem neer, en zei: “Mijn dochter is net gestorven, maar kom en leg Uw hand op haar en zij zal leven.”19En Jezus stond op en volgde hem met zijn discipelen.20En zie een vrouw, die twaalf jaar lang aan bloedvloeiingen leed, naderde Hem van achteren en raakte de kwast (tzitzit) van zijn kledingstuk aan.21Want, zij zei tegen zichzelf, ‘als ik alleen Zijn kledingstuk aanraak, dan zal ik genezen zijn.’22Maar Jezus keerde zich om, zag haar en zei: “Houd goede moed, dochter, jouw geloof heeft je gered.” En de vrouw was van dat ogenblik af genezen.23En toen Jezus aankwam bij het huis van de overste en de fluit spelers en het luidruchtige geweeklaag van de menigte zag,24zei Hij: “Ga weg, want het meisje is niet gestorven, maar zij slaapt.“ En zij lachten Hem uit.25Nadat de mensen weggestuurd waren, ging Hij naar binnen en nam haar hand en het meisje werd wakker.26En het nieuws hierover verspreidde zich door de hele streek.27En terwijl Jezus vandaar verder ging, volgden twee blinde mannen Hem, al roepende: “Zoon van David, heb medelijden met ons!”28En toen Hij het huis binnen kwam, kwamen de blinde mannen naar Hem toe, en Jezus zei tegen hen: “Geloven jullie, dat Ik in staat ben dit te doen?” Zij zeiden tegen Hem: “Ja Heer.”29Toen raakte Hij hun ogen aan en zei: “laat het jullie gebeuren zoals jullie het geloven.”30En hun ogen gingen open. En Jezus waarschuwde hen streng en zei: “Let op, niemand mag dit weten!”31Maar zij gingen weg en verspreidden het nieuws over Hem in de hele regio.32Terwijl zij weggingen, bracht men een man bij Hem, die doofstom en demonisch bezeten was.33En toen de boze geest was uitgedreven, begon dedoofstomme man te spreken. En de menigten waren verbaasd en zeiden: “Zo iets is nog nooit in Israël gebeurd!”34Maar de Farizeeën zeiden: “Hij drijft boze geesten uit in de naam van de heerser van de demonen.”35En Jezus ging langs alle steden en dorpen, onderwees in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koningkrijk, genas alle ziektes en kwalen.36Toen Hij de menigte zag, was Hij voor hen bewogen met medelijden, omdat zij vermoeid en uiteengedreven waren, als schapen die geen herder hebben.37En Hij zei tegen zijn discipelen: “De oogst is wel groot, maar er zijn weinig arbeiders.38Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders stuurt in Zijn oogst.”
1En Hij riep zijn twaalf discipelen tot Zich en gaf hun macht over onreine geesten om die uit te drijven en om iedere ziekte en kwaal te genezen.2En dit zijn de namen van de twaalf apostelen: als eerst Simon genaamd Petrus en Andreas zijn broer; Jakobus de zoon van Zebedeüs en Johannes zijn broer;3Filippus en Bartolomeüs; Tomas en Matteüs de tollenaar; Jakobus de zoon van Alfeüs en Taddeüs;4Simon de Zeloot en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft.5Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden en Hij beveelde hun: "Wijk niet af op een weg naar de ongelovigen en ga geen stad van Samaritanen binnen;6ga liever naar de verloren schapen van het huis van Israël.7Ga en verkondig: 'Het hemelse Koninkrijk is nabijgekomen.'8Genees zieken, wek doden op, reinig melaatsen, drijf boze geesten uit. Voor niets hebben jullie het ontvangen, voor niets geven jullie uit. 9Breng geen goud of zilver of koper in jullie gordels,10en geen reiszak voor onderweg, geen twee hemden, geen sandalen, geen staf, want de arbeider is zijn voedsel waard.11Welke stad of welk dorp jullie ook binnen gaan, onderzoek wie het daarin waard is, en blijft daar tot je vertrekt.12Als jullie het huis binnen gaan, geef het de vredegroet;13en indien het huis het waard is, laat jullie vrede daarover komen; maar indien niet, laat dan jullie vrede naar jullie terug keren.14En indien iemand jullie niet ontvangt of jullie woorden niet hoort, verlaat dat huis of die stad en schud het stof van jullie voeten af.15Waarlijk, Ik zeg jullie: Het zal voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn op de dag van oordeel dan voor die stad.16Zie, Ik stuur jullie uit als schapen tussen de wolven; wees doordacht als slangen en onschuldig als duiven.17Maar pas op voor de mensen; want zij zullen jullie overleveren aan de rechtbank en zij zullen jullie geselen in hun synagogen;18jullie zullen ook geleid worden voor stadhouders en koningen om Mijn naam, als een getuigenis voor hen en voor de volken.19Wanneer zij jullie overleveren, maak je dan niet bezorgd hoe of wat je moet zeggen; want het zal jullie op dat moment gegeven worden wat jullie moeten zeggen;20want jullie zijn het niet die spreken, maar het is de Geest van jullie Vader die in jullie spreekt.21Een broeder zal zijn broeder overleveren voor de dood en een vader zijn kind, en kinderen zullen opstaan tegen hun ouders en hen ter dood brengen.22En jullie zullen door iedereen gehaat worden om Mijn naam; maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden.23Wanneer zij jullie vervolgen in deze stad, vlucht naar een andere stad, want eerlijk zeg ik jullie: 'Jullie zullen niet alle steden van Israël bezocht hebben voordat de Mensenzoon komt.'24Een discipel staat niet boven zijn meester, of een slaaf boven zijn heer.25Het is genoeg voor de discipel te worden als zijn meester, en voor de slaaf als zijn heer. Indien iemand aan de heer van het huis de naam Beëlzebul heeft gegeven, hoeveel te meer aan zijn huisgenoten!26Vrees hen dan niet, want er is niets bedekt, of het zal geopenbaard worden, en verborgen, of het zal bekend worden.27Wat Ik jullie vertel in het donker, zeg het in het licht; wat jullie in het oor hoort fluisteren, verkondig het van de daken.28En wees niet bevreesd voor hen die wèl het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden; wees liever bevreesd voor Hem die beide, ziel en lichaam kan doden in de hel.29Worden niet twee mussen te koop aangeboden voor nog geen cent? En niet één daarvan zal dood neervallen als de Vader het niet toelaat. 30En de haren van jullie hoofd zijn ook allemaal geteld.31Wees dan niet bang, jullie zijn belangrijker dan de mussen.32Iedereen die Mij erkent bij de mensen, hem zal Ik ook erkennen voor mijn Vader die in de hemel is;33maar iedereen die Mij ontkent bij de mens, die zal Ik ook ontkennen bij mijn Vader die in de hemel is.34Denk niet dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.35Ik ben gekomen om: 'verdeeldheid te brengen tussen een man en zijn vader en tussen een dochter en haar moeder en tussen een schoondochter en haar schoonmoeder;136en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn.'37Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig; en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig;38en wie zijn kruis niet opneemt en Mij volgt, is Mij niet waardig.39Wie zijn leven probeert te behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het behouden.40Wie jullie ontvangt, ontvangt Mij en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft.41Wie een profeet ontvangt als profeet, zal het loon van een profeet ontvangen; en wie een rechtvaardige ontvangt als rechtvaardige, zal het loon van een rechtvaardige ontvangen.42En wie één van deze kleinen ook maar een beker koud water te drinken geeft, omdat hij een discipel is, waarlijk, Ik verzeker jullie dat hij zeker beloond wordt."
1En toen Jezus zijn opdrachten aan zijn twaalf discipelen had gegeven, vertrok Hij vandaar om te leren en te prediken in hun steden. 2Johannes hoorde in de gevangenis de werken van de Christus en liet Hem door zijn discipelen de vraag overbrengen:3"Bent U degene, die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten?"4En Jezus antwoordde en zei tegen hen: "Ga heen en verkondig Johannes wat jullie horen en zien:5blinden kunnen zien en lammen lopen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opgewekt en armen ontvangen het evangelie.6Gelukkig is degene die zich niet aan mij stoort."7Toen ze weer vertrokken, begon Jezus met de menigte over Johannes te spreken: "Wat hebben jullie in de woestijn gezien? Riet dat door de wind werd bewogen?8Wat zijn jullie gaan zien? Een mens in weelderige kleding? Zie, degenen die weelderige kleding dragen, zijn aan de hoven van de koningen.9Maar waarom zijn jullie dan gegaan? Om een profeet te zien? Ja, Ik zeg jullie, zelfs meer dan een profeet.10Hij is het, van wie geschreven staat: 'Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit die uw weg voor U bereiden zal.'11Waarlijk, Ik verzeker jullie, onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan groter dan Johannes de Doper, maar de kleinste in het Koninkrijk van de hemel is groter dan hij.12Sinds de dagen van Johannes de Doper wordt het Koninkrijk van de Hemel met geweld bedreigd en proberen sommigen er zelfs met geweld beslag op te leggen.13Want al de profeten en de wet hebben geprofeteerd en reiken tot de dagen van Johannes;14en als jullie het willen aanvaarden: Hij is Elia, die komen zou.15Wie oren heeft, moet horen!16Maar waarmee zal Ik de mensen van deze generatie vergelijken? Ze lijken op kinderen die op de markten zitten en de anderen toeroepen:17'Wij hebben voor jullie op de fluit gespeeld en jullie hebben niet gedanst; wij hebben klaagliederen gezongen en jullie hebben niet gehuild.'18Want Johannes is gekomen, hij at niet en dronk niet, en zij zeggen: 'Hij heeft een boze geest.'19De Mensenzoon is gekomen, at en dronk, en zij zeggen: 'Zie, een vraatzuchtig mens en een wijndrinker, een vriend van tollenaars en zondaars.' Maar de wijsheid is gerechtvaardigd op grond van haar werken."20Toen begon Hij de steden, waarin de meeste wonderen door Hem verricht waren, te verwijten, dat zij zich niet bekeerd hadden:21"Maar pas op, Korazin! En jij ook, Betsaïda! Want als in Tyrus en Sidon die wonderen waren gebeurd die in jullie gebeurd zijn, dan zouden zij zich al lang in zak en as bekeerd hebben.22Maar Ik zeg jullie, het zal voor Tyrus en Sidon draaglijker zijn op de dag van het oordeel dan voor jullie.23En jij, Kafarnaüm, wil jij tot de hemel verheven worden? Tot het dodenrijk zul je neerdalen; want wanneer in Sodom de wonderen waren gebeurd die in jou zijn gebeurd, dan zou het tot op de huidige dag blijven bestaan.24Maar Ik zeg jullie, het zal voor het land van Sodom draaglijker zijn op de dag van het oordeel dan voor jullie."25Toen antwoordde Jezus en zei: "Ik aanbid U, Vader, Heer van hemel en aarde, dat U deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, maar aan kinderen geopenbaard.26Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U.27Alle dingen zijn Mij toevertrouwd door mijn Vader en niemand kent de Zoon dan alleen de Vader, en niemand kent de Vader dan alleen de Zoon en aan wie de Zoon het wil openbaren.28Kom naar Mij, allen, die vermoeid en belast zijn, en Ik zal jullie rust geven;29neem mijn juk op jullie en leer van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en jullie zullen rust vinden voor jullie zielen;30want mijn juk is zacht en mijn last is licht."
1In die tijd liep Jezus op de Sabbatdag door de korenvelden en zijn discipelen kregen honger en begonnen aren te plukken en te eten.2Maar toen de Farizeeën dit zagen, zeiden zij tegen Hem: “Kijk, uw discipelen doen wat niet is toegestaan op de Sabbat.”3En Hij zei tegen hen: “Hebben jullie niet gelezen wat David deed, toen hij en de mannen die bij hem waren honger hadden?4Hij ging in het huis van God en zij aten de toonbroden, waarvan hij en de anderen niet mochten eten, maar alleen de priesters.5Of hebben jullie niet in de wet (Torah) gelezen, dat op de Sabbatdag de priesters die in de tempel dienen, de Sabbatdag overtreden maar niet schuldig zijn?6Maar ik zeg jullie, iemand veel belangrijker dan de tempel is hier.7Als jullie geweten hadden, wat het betekent: Ik verlang naar genade en geen dierenoffers, dan zouden jullie geen onschuldigen hebben veroordeeld.8Want de Mensenzoon is Heer en Meester over de Sabbat.”9En Hij vertrok vandaar en ging in hun synagoge naar binnen.10En zie, daar was een man met een verschrompelde hand. En zij legden Hem de vraag voor, of het geoorloofd is op de Sabbatdagen te genezen, zodat ze Hem kunnen beschuldigen van zondigen.11Maar Hij zei tegen hen: “Wie van jullie, die één schaap heeft en het valt op Sabbatdag in een put, zal het niet redden en eruit trekken?12Hoeveel meer is een mens waard dan een schaap? Daarom is het wel toegestaan om goed te doen op de Sabbatdag.”13Toen zei Hij tegen de man: “Strek je hand uit.” En hij strekte zijn hand uit en het werd gezond zoals de andere hand.14En de Farizeeën gingen weg en smeedden een complot tegen Hem, hoe ze Hem uit de weg zouden kunnen ruimen.15Maar Jezus doorzag het en ging vandaar weg. En vele mensen volgden Hem en Hij genas ze allemaal,16en Hij gebood hun streng, dat zij niet bekend zouden maken Wie Hij is,17zodat vervuld zou worden, wat was gezegd door de profeet Jesaja, die zei:18“Zie, Mijn Dienaar, die Ik gekozen heb, Mijn Geliefde, in Wie Mijn Ziel zeer tevreden is; Ik zal Mijn Geest op Hem leggen en Hij zal aan de naties gerechtigheid verkondigen 19Hij zal geen ruzie maken of schreeuwen en niemand zal in de straten Zijn stem horen.20Hij zal het gekneusde riet niet breken en het rokende vlam niet doven, totdat het oordeel tot overwinning leidt,21In zijn Naam zullen de niet-Joden vertrouwen hebben.”22Toen bracht men iemand bezeten door een demon bij Hem, die blind en stom was. En Hij genas hem, zodat de stomme kon spreken en zien.23De toeschouwers stonden verstelt en zeiden: “Zou deze man de Zoon van David kunnen zijn?”24Maar toen de Farizeeën dit vernamen, zeiden zij: “Deze man drijft boze geesten uit in de naam van Beëlzebul, de heerser over de demonen.”25Maar Jezus kende hun gedachten en zei tegen hen: “Elk koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, gaat ten onder, en elke stad of huis dat tegen zichzelf verdeeld is, zal niet standhouden.26En als satan, satan uitdrijft, dan is hij tegen zichzelf verdeeld; hoe kan dan zijn koninkrijk standhouden?27Indien Ik namens Beëlzebul boze geesten uitdrijf, door wie zullen jullie zonen hen uitdrijven? Om deze reden zullen zij rechters over jullie zijn.28Maar indien Ik door de Geest van God de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk van God over jullie gekomen.29Of hoe kan iemand het huis van een sterke man binnengaan en zijn spullen stelen, als hij die sterke man eerst niet vastbindt? Dan zal hij zijn spullen uit het huis stelen.30Wie niet met Mij is, is tegen Mij, en wie met Mij niet bijeenbrengt, wordt uiteengedreven.31Daarom zeg Ik tegen jullie: Alle zonden en godslasteringen zullen de mensen vergeven worden, maar de godslastering tegen de Heilige Geest zal niet vergeven worden.32Iedereen die een beledigend woord tegen de Mensenzoon spreekt, het zal hem vergeven worden; maar iemand die de Heilige Geest beledigd, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze wereld, noch het gene wat nog gaat komen.33Wanneer de boom goed is zijn ook zijn vruchten goed of als de boom slecht is, dan ook zijn vruchten, want de boom wordt herkent aan zijn vruchten.34Addergebroed, hoe kunnen jullie die slecht zijn, iets goeds zeggen? Want uit een overvloedig hart spreekt de mond.35Een goed mens die een schat van een hart is, produceert wat goed is, en een slecht mens met een slecht hart, produceert wat slecht is.36Maar ik zeg jullie: op de dag van het oordeel zal ieder mens zich moeten verantwoorden voor alle ijdele woorden die men heeft gezegd;37want op grond van jullie woorden zullen jullie gerechtvaardigd worden, en op grond van jullie woorden zullen jullie veroordeeld worden.”38Toen antwoorden een aantal onderwijzers van de wet en Farizeeën en zeiden, “Meester, wij willen graag een teken van U zien.”39Maar Hij antwoordde hen en zei: “Een slecht en overspelige generatie wil graag een teken zien, maar zal geen teken krijgen behalve het teken van Jona de profeet.40Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de maag van een grote vis was, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn.41De mannen van Nineve zullen in het oordeel opstaan met deze generatie en het veroordelen; want zij toonden berouw vanwege de verkondiging van Jona en kijk, iemand belangrijker dan Jona is hier.42De koningin van het Zuiden zal opstaan in het oordeel met deze generatie en het veroordelen, want zij kwam van de uiteinden van de aarde om naar de wijsheid van Salomo te luisteren, en kijk, iemand die belangrijker is dan Salomo is hier.43Zodra een onreine geest uit een persoon is weggegaan, gaat hij door dorre plaatsen om rust te zoeken, maar hij vindt die niet.44Dan zegt hij: 'ik ga weer terug naar het huis van waar ik kwam'. En als hij daar aankomt, vindt hij het huis leegstaan, schoon geveegd en in orde gebracht.45Dan gaat hij er naar toe en neemt zeven andere geesten mee, die slechter zijn dan hij; en zij gaan met z’n allen naar binnen en ze komen er allemaal bij hem inwonen. En zo is de mens bij wie de demon intrekt, er tenslotte veel slechter aan toe dan voorheen. Evenzo zal het ook gaan met deze slechte generatie.”46Terwijl Hij nog tot de menigte sprak, stonden zijn moeder en broers buiten en probeerden met Hem te spreken.47[En iemand zei tegen Hem: “Kijk, Uw moeder en Uw broers proberen met U te spreken.”]48Maar Hij antwoordde en zei tegen hem die dat zei: “Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broers?”49En Hij strekte zijn hand uit naar zijn discipelen en zei: “Kijk Mijn moeder en Mijn broers!50Want wie de wil van Mijn Vader doet, die in de hemel is, die is Mijn broer en zuster en moeder.”
1Op dezelfde dag ging Jezus het huis uit en ging bij het meer zitten.2Grote groepen mensen kwamen bij Hem, zodat Hij in een boot ging zitten, en de menigte stond aan de kant.3En Hij sprak tegen hen vele dingen in gelijkenissen en zei: "Zie, een zaaier ging uit om te zaaien.4En bij het zaaien viel een deel langs de weg en de vogels kwamen en aten het op.5Een ander deel viel op rotsgrond, waar het niet veel aarde had, en snel kwam het op, omdat het geen diepe aarde had,6maar toen de zon opkwam, verschrompelde het en omdat het geen wortel had, verdorde het.7Een ander deel viel tussen de doornen en de doornen kwamen op en verstikten het.8Een ander deel viel in goede aarde en het gaf vrucht, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig.9Wie oren heeft, luister ook aandachtig!"10En de discipelen kwamen en zeiden tegen Hem: "Waarom spreekt U in gelijkenissen?"11Hij antwoordde hen: "Omdat het jullie gegeven is de geheimen van het Koninkrijk van de hemel te kennen, maar hun is dat niet gegeven.12Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden.13Daarom spreek Ik tegen hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen.14In hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: 'Met het gehoor zullen jullie horen en zullen jullie het niet begrijpen , en met de ogen zien maar het zal niet tot jullie doordringen;15want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij gesloten, anders zouden ze zien met hun ogen en horen met hun oren, en met hun hart verstaan en zich bekeren, en Ik zal hen genezen.'16Maar jullie ogen zijn gezegend, omdat zij zien en uw oren, omdat zij horen.17Werkelijk, Ik zeg jullie: Veel profeten en rechtvaardigen begeerden te zien wat jullie zien, en zij hebben het niet gezien, en te horen wat jullie horen, en zij hebben het niet gehoord. "18"Luister nu, de gelijkenis van de zaaier.19Bij iedereen die het woord van het Koninkrijk hoort en het niet verstaat, komt de duivel en rooft wat in hun hart gezaaid is: dat is het deel van het zaad wat langs de weg viel.20En degene waarbij het zaad op de rotsgrond viel, hoort het woord en neem het meteen met blijdschap aan,21maar het schiet geen wortel in hem omdat hij oppervlakkig is, wanneer echter verdrukking of vervolging komt vanwege het woord, houdt hij geen stand.22Het zaad dat tussen de doornen gezaaid is, is hij die het woord hoort, en de zorg van de wereld en het bedrog van de rijkdom verstikt het woord en hij wordt onvruchtbaar.23Het zaad dat in goede aarde is gezaaid, is hij die het woord hoort en verstaat, die dan ook vrucht draagt en oplevert, voor een deel honderd-, zestig-, of dertigvoudig."24Nog een gelijkenis hield Hij hun voor: "Het Koninkrijk van de hemel komt overeen met iemand die goed zaad gezaaid had in zijn akker.25Terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen het koren, en ging weg.26Toen het graan opkwam en de graankorrels te voorschijn kwamen, kwam ook het onkruid te voorschijn.27Daarna kwamen de dienaren van de eigenaar en zeiden tegen hem: 'Heer, hebt u geen goed zaad in uw akker gezaaid? Waarom staat het vol met onkruid?'28Hij zei tegen hen: 'Dat heeft een vijandig mens gedaan.'29De dienaren zeiden tegen hem: 'Wilt u dan dat wij het bijeenhalen?' Hij zei: "Nee, want bij het verzamelen van het onkruid zouden jullie ook het koren kunnen uittrekken.30Laat beide samen opgroeien tot de oogst. En in de oogsttijd zal ik tegen de maaiers zeggen: 'Haal eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden, maar brengt het koren bijeen in mijn schuur.' "31Nog een gelijkenis hield Jezus hen voor: "Het Koninkrijk van de hemel is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn akker zaaide.32Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het volgroeid is, is het groter dan de tuingewassen en het wordt een boom, zodat de vogels van de hemel in zijn takken kunnen nestelen."33En Hij vertelde hen nog een gelijkenis : "Het Koninkrijk van de hemel is als zuurdeeg, dat een vrouw nam en in drie maten meel verborg, totdat het helemaal doorzuurd was."34Dit alles zei Jezus in gelijkenissen tegen de menigte, Hij zei niets tegen hen zonder gelijkenis,35opdat het woord van de profeet in vervulling zou gaan toen hij zei: "Ik zal mijn mond openen met gelijkenissen, Ik zal onderwijzen wat sinds de grondlegging van de wereld verborgen is."36Toen liet Hij de menigte gaan en ging naar huis. En zijn discipelen kwamen bij Hem en zeiden: "Maak ons de gelijkenis van het onkruid in de akker duidelijk."37Hij antwoordde: "Die het goede zaad zaait, is de Mensenzoon;38de akker is de wereld; het goede zaad zijn de kinderen van het Koninkrijk;39het onkruid zijn de kinderen van de boze, de vijand, die het gezaaid heeft is de duivel, de oogst is de voleinding van de wereld, de maaiers zijn de engelen.40Zoals nu het onkruid verzameld wordt en met vuur verbrand, zo zal het gaan bij het einde van de wereld.41De Mensenzoon zal Zijn engelen erop uit sturen en zij zullen uit Zijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt en hen, die de ongerechtigheid bedrijven en42zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zullen ze jammeren en met hun tanden knarsen.43Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk van hun Vader. Wie oren heeft,luistert aandachtig!"44"Het Koninkrijk van de hemel is net zoals een schat, verborgen in een akker, die een mens ontdekte en verborg, en in zijn blijdschap erover verkoopt hij alles wat hij heeft en koopt die akker.45Evenzo is het Koninkrijk van de hemel net zoals een koopman, die prachtige parels zocht.46Toen hij een kostbare parel gevonden had, ging hij heen en verkocht al wat hij had, en kocht die.47Evenzo is het Koninkrijk van de hemel net zoals een sleepnet, neergelaten in de zee, dat van alles vangt.48Wanneer het vol is, halen ze het op de oever. Ze gaan zitten en sorteren het goede in vaten en het slechte gooien ze weg.49Zó zal het gaan bij het einde van de wereld. De engelen zullen komen om de kwaadwilligen uit het midden van de rechtvaardigen af te zonderen,50en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het huilen zijn en tandengeknars.51Hebben jullie dit alles begrepen?"Zij zeiden tegen Hem: "Ja."52Hij zei tegen hen: "Daarom is iedere Schriftgeleerde, die een discipel geworden is van het Koninkrijk der hemelen, gelijk aan een hoofddienaar van het huis, die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt."53Toen Jezus deze gelijkenissen verteld had, ging Hij daar weg.54En in zijn vaderstad gekomen, onderwees Hij hen in hun synagoge, zodat zij versteld stonden en zeiden: "Vanwaar heeft Hij die wijsheid en die krachten om wonderen te doen?55Is dit niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria en zijn broers Jakobus en Jozef en Simon en Judas?56En horen zijn zussen niet allen bij ons? Vanwaar heeft Hij dan dit alles?"57En zij ergerden zich aan Hem. Maar Jezus zei tegen hen: "Een profeet is vooral in zijn vaderstad en in zijn huis miskend. "58En Hij deed daar niet veel wonderbaarlijke krachten vanwege hun ongeloof.
1In die tijd hoorde Herodes, de viervorst, wat van Jezus verteld werd,2en hij zei tegen zijn dienaren: "Dat is Johannes de Doper; hij is opgewekt uit de dood en daarom werken die krachten in hem."3Want Herodes had Johannes laten arresteren, geboeid en gevangengezet, vanwege Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus;4want Johannes zei tegen hem: "Volgens de wet mag jij haar niet tot vrouw nemen."5En hoewel hij hem wilde doden, was hij bang voor de mensen, omdat zij dachten dat hij een profeet was.6Maar op het geboortefeest van Herodes danste de dochter van Herodias in hun midden en zij beviel Herodes,7en toen beloofde hij haar onder ede, dat hij haar zou geven, wat zij maar zou vragen.8En zij, opgestookt door haar moeder, zei: "Geef mij hier op een schotel het hoofd van Johannes de Doper."9En de koning werd bedroefd, maar om zijn belofte, en om hen die erbij waren, gaf hij opdracht het haar te geven,10en hij liet Johannes in de gevangenis onthoofden.11En zijn hoofd werd op een schotel gebracht en aan het meisje gegeven en zij bracht het naar haar moeder.12En zijn discipelen kwamen en namen zijn lijk weg en begroeven hem; en zij gingen naar Jezus en vertelden het Hem.13Toen Jezus dit hoorde, trok Hij zich vandaar in een boot terug. Hij ging alleen naar een eenzame plaats. En toen de mensen dit hoorden, volgden zij Hem te voet uit de steden.14Toen Hij uit de boot ging, zag Hij een groot aantal mensen, en Hij kreeg medelijden met hen en genas hun zieken.15Toen het avond werd, kwamen de discipelen bij Hem en zeiden: "Deze plaats is eenzaam en het wordt al laat; stuur de mensen weg, dan kunnen zij naar de dorpen gaan om eten te kopen."16Maar Jezus zei tegen hen: "Zij hoeven niet weg te gaan, geven jullie hun te eten.''17Zij zeiden tegen Hem: ''Wij hebben hier niets dan vijf broden en twee vissen.''18Hij zei: ''Breng die hier bij Mij.''19En Hij gaf de mensen opdracht om in het gras te gaan zitten. Hij nam de vijf broden en de twee vissen, keek op naar de hemel en sprak de zegen uit. Hij brak de broden en gaf ze aan zijn discipelen en de discipelen gaven ze aan de mensen.20Iedereen at en werd verzadigd en zij raapten de rest van de brokken op en vulden twaalf manden vol.21Er hadden ongeveer vijfduizend mannen gegeten, vrouwen en kinderen niet meegerekend. 22En meteen dwong Hij de discipelen in het schip te gaan en voor Hem uit te varen naar de overkant, terwijl Hij de mensen had weggestuurd.23En toen Hij de mensen had weggestuurd ging Hij de berg op om in eenzaamheid te bidden. Bij het vallen van de avond was Hij daar alleen.24Maar de boot was al vele stadiën van het land verwijderd, en werd door de tegenwind geteisterd door de golven.25In de vierde nachtwake liep Hij over de zee naar hen toe.26Toen de discipelen Hem over de zee zagen gaan, werden zij verbijsterd en zeiden: ''Het is een spook!'' En zij schreeuwden van angst.27Meteen sprak Jezus hen aan en zei: ''Houd moed, Ik ben het, wees niet bang.''28Petrus antwoordde Hem: ''Heer, als U het bent, geef mj dan opdracht naar U toe te komen over het water.''29En Hij zei: ''Kom!'' En Petrus ging uit de boot en liep over het water en ging naar Jezus.30Maar toen hij de sterke wind voelde, werd hij bang en begon te zinken en hij schreeuwde: ''Heer, red mij!''31Meteen stak Jezus hem de hand toe en greep hem en zei tegen hem: ''Kleingelovige, waarom ben je gaan twijfelen?''32En toen zij in de boot geklommen waren, ging de wind liggen.33Degenen die in de boot waren, vielen voor Hem neer en zeiden: ''Het is waar, U bent de Zoon van God.''34En toen zij overgestoken waren, kwamen zij in Gennesaret aan land.35En zodra de mannen van die plaats Hem herkend hadden, maakten zij dat in de hele omgeving bekend en brachten alle zieken naar Hem toe36en zij smeekten Hem, dat zij alleen maar de zoom van zijn kleed mochten aanraken. En allen, die Hem aanraakten, werden gezond.
1Toen kwamen Farizeeën en schriftgeleerden uit Jeruzalem naar Jezus toe en vroegen:2"Waarom houden Uw discipelen zich niet aan wat onze voorouders ons geleerd hebben? Zij wassen hun handen niet wanneer zij brood eten." 3Hij antwoordde hun: "Waarom houden jullie je liever aan je eigen gewoontes dan aan de wet van God?4Want God heeft gezegd: 'Eer uw vader en uw moeder', en: 'Wie vader of moeder vervloekt, zal de dood sterven.'5Maar jullie zeggen: "Wie tegen zijn vader of zijn moeder zegt: Als iemand dat, waarmee hij voor ouders had kunnen zorgen liever aan de tempel geeft, dan is het goed. Dan hoeft hij niet voor zijn ouders te zorgen.6Dus dat wat jullie van je voorouders hebben geleerd, vinden jullie belangrijker dan wat God heeft gezegd. 7Wat zijn jullie schijnheilig! Daarom zei Jesaja vroeger al over jullie:8'Dit volk aanbidt Mij met de mond, maar hun hart is ver bij Mij vandaan.'9Zij aanbidden Mij op een zinloze manier. Want wat ze aan de mensen leren, zijn wetten die door mensen zijn bedacht."10En toen Hij de menigte bij Zich geroepen had, zei Hij tegen hen: "Luister goed en begrijp wat Ik zeg!11Niet wat de mond binnengaat, maakt de mens onrein, maar wat de mond uitkomt, dat maakt de mens onrein."12Toen kwamen zijn discipelen en zeiden tegen Hem: "Weet U wel, dat de Farizeeën beledigd waren toen zij dit hoorden?"13Hij antwoordde hun: "Elke plant, die mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden.14Laat hen gaan, blinden zijn zij, die blinden leiden. Als een blinde een blinde leidt, zullen zij beiden in een put vallen."15Petrus zei: "Wilt U ons uitleggen wat U bedoelde?"16Hij zei: "Kunnen jullie het dan ook niet begrijpen?17Begrijpen jullie niet, dat alles wat de mond ingaat, in de buik komt en dan op een bepaalde plaats weer verdwijnt?18Maar wat de mond uitgaat, komt uit het hart, en dat maakt de mens onrein.19Want uit het hart komen kwade gedachten, moord, overspel, seksuele onreinheid, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen.20Dat zijn de dingen, die een mens onrein maken, maar het eten met ongewassen handen maakt een mens niet onrein." 21En Jezus ging daar weg en trok Zich terug in de omgeving van Tyrus en Sidon.22En een vrouw uit Kana kwam naar Hem toe en riep: "Heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David, er zit een vreselijke duivelse geest in mijn dochter."23Maar Hij antwoordde haar met geen woord, en zijn discipelen kwamen bij Hem en vroegen Hem: "Stuur haar weg, want zij roept ons na."24Maar Hij zei: "Ik ben slechts gestuurd naar de verloren schapen van het huis van Israël." 25Toen kwam zij en viel voor Hem neer en zei: "Heer, help mij!"26 En Hij zei: "Het is niet goed het brood van de kinderen te nemen en het de honden voor te werpen."27Maar zij zei: "Zeker, Heer, maar ook de honden eten toch van de kruimels, die van de tafel van hun meesters vallen."28Toen antwoordde Jezus haar: "O, vrouw, wat een groot geloof heb je! Wat je verlangt, zal gebeuren!" En haar dochter was genezen vanaf dat ogenblik.29En Jezus vertrok vandaar, en Hij ging langs de zee van Galilea, de berg op, en daar ging Hij zitten.30En grote groepen mensen kwamen bij Hem, die lammen, kreupelen, blinden, stommen en vele anderen bij zich hadden, en zij legden die aan zijn voeten neer.31En Hij genas hen, zodat zij zich verwonderden, want zij zagen stommen spreken, kreupelen gezond, lammen lopen en blinden zien. En zij maakten de God van Israël groot.32Maar Jezus riep zijn discipelen bij Zich en zei: "Ik heb medelijden met de menigte, want zij zijn nu al drie dagen bij Mij gebleven en hebben niets te eten. En ze zonder voedsel wegsturen wil Ik niet want zij zouden onderweg kunnen bezwijken."33En zijn discipelen zeiden: "Hoe komen wij in een eenzame streek aan zóveel broden, dat wij zo'n grote menigte kunnen voeden?"34En Jezus zei: "Hoeveel broden hebben jullie?" Zij zeiden: "Zeven en een paar visjes."35En Hij gaf aan de menigte de opdracht op de grond te gaan zitten.36Daarna nam Hij de zeven broden en de vissen, dankte en brak ze, en Hij gaf ze aan zijn discipelen en de discipelen gaven ze aan de mensen.37En zij aten allen en hadden genoeg, en zij raapten wat over was op, zeven manden vol.38Zij, die gegeten hadden, waren vierduizend mannen, vrouwen en kinderen niet meegerekend.39En nadat Hij de menigte mensen weggestuurd had, ging Hij in de boot en vertrok naar het gebied van Magadan.
1De Farizeeën en Sadduceeën kwamen Hem op de proef stellen. Zij vroegen Hem om hun een teken uit de hemel te laten zien.2Hij antwoordde hun: "Bij het vallen van de avond zeggen jullie: 'Goed weer, want de lucht kleurt rood.'3En 's morgens: 'Vandaag ruw weer, want de lucht kleurt somber rood.' De aanblik van de lucht weten jullie te interpreteren, maar kennen jullie de tekenen van de tijden niet?4Een slechte en trouweloze generatie verlangt een teken, maar het zal geen ander teken ontvangen dan het teken van Jona." Zo verliet Hij hen en ging heen. 5De discipelen voeren naar de overkant maar hadden vergeten brood mee te nemen.6Jezus zei tegen hen: "Pas op en wees op je hoede voor de zuurdesem van de Farizeeën en de Sadduceeën."7Zij bespraken dit onder elkaar en zeiden: "Dat is, omdat wij geen broden meegenomen hebben."8Toen Jezus dat merkte, zei Hij: "Kleingelovigen, waarom praten jullie er met elkaar over dat jullie geen broden hebben?9Begrijpen jullie het nog niet en herinneren jullie niet de vijf broden voor de vijfduizend en hoeveel manden jullie weer ophaalden?10Of de zeven broden voor de vierduizend en hoeveel manden jullie weer ophaalden?11Hoe is het mogelijk dat jullie niet begrijpen, dat Ik het niet over brood had? Maar wees op je hoede voor de zuurdesem van de Farizeeën en Sadduceeën."12Toen begrepen zij, dat Hij hun niet gezegd had op hun hoede te zijn voor de zuurdesem voor brood, maar voor de leer van de Farizeeën en Sadduceeën.13Toen Jezus in de omgeving van Caesarea Filippi gekomen was, vroeg Hij zijn discipelen: "Wie zeggen de mensen, dat de Mensenzoon is?"14En zij zeiden: "Sommigen zeggen Johannes de Doper; anderen: Elia; weer anderen: Jeremia, of één van de profeten."15Hij zei tegen hen: "Maar jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?"16Simon Petrus antwoordde: "U bent de Christus, de Zoon van de levende God!"17Jezus antwoordde: "Gelukkig ben jij, Simon Barjona, want vlees en bloed heeft jou dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is.18En Ik zeg je, dat jij Petrus bent, en op deze rots zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.19Ik zal jou de sleutels geven van het Koninkrijk van de hemelen, en wat jij op aarde zult binden, zal gebonden zijn in de hemel, en wat jij op aarde zult ontbinden, zal ontbonden zijn in de hemel."20Toen verbood Hij met nadruk zijn discipelen aan iemand te zeggen dat Hij de Messias was.21Vanaf toen begon Jezus Christus zijn discipelen duidelijk te maken, dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden door wat de oudsten en overpriesters en schriftgeleerden besloten en gedood zou worden en op de derde dag zou worden opgewekt uit de dood.22En Petrus nam Hem terzijde en begon Hem terecht te wijzen: "Dat houdt God tegen, Heer, dat zal U zeker niet overkomen!"23Maar Hij keerde Zich om en zei tegen Petrus: "Ga weg, achter Mij, Satan; je bent een ergernis voor Mij, want jij bent niet bezig met de dingen van God, maar met die van de mensen."24Toen zei Jezus tegen zijn discipelen: "Wanneer iemand Mij wil volgen, moet hij zichzelf ontkennen en zijn kruis opnemen en mij volgen.25Want iedereen, die zijn leven wil behouden, zal het verliezen; maar iedereen, die zijn leven verloren heeft vanwege Mij, zal het behouden.26Want welk voordeel heeft een mens, als hij de hele wereld wint, maar schade lijdt aan zijn ziel? Of wat zal een mens geven in ruil voor zijn leven?27Want de Mensenzoon zal komen in de heerlijkheid van Zijn Vader, met Zijn engelen, en dan zal Hij iedereen belonen naar zijn daden.28Waarlijk, ik verzeker jullie: Sommigen onder wie hier staan, zullen niet sterven, voor zij de komst van de Mensenzoon en Zijn koninklijke heerschappij hebben gezien."
1En zes dagen later nam Jezus Petrus en Jakobus en zijn broer Johannes mee en Hij leidde hen een hoge berg op, om alleen te zijn.2En zijn uiterlijk veranderde voor hun ogen en zijn gezicht straalde zoals de zon en zijn kleren werden wit als het licht.3En kijk, Mozes en Elia verschenen en spraken met Hem.4Petrus zei tegen Jezus: “Heer, het is prachtig dat wij hier zijn; als U het wilt, zal ik hier drie tenten opzetten, voor U één, en voor Mozes één, en voor Elia één.”5Terwijl hij nog sprak, overschaduwde hen een lichtende wolk, en kijk, een stem uit de wolk zei: “Dit is mijn geliefde Zoon, over wie ik erg blij ben; luister naar Hem!”6Toen de discipelen dit hoorden, wierpen zij zich neer met hun gezicht op de grond en werden erg bang.7En Jezus kwam bij hen, raakte hen aan en zei: “Sta op en wees niet bang.”8Toen zij opkeken, zagen zij niemand dan Jezus alleen.9En terwijl zij van de berg afdaalden, gaf Jezus hen de opdracht: “Vertel niemand wat je hebt gezien voordat de Mensenzoon uit de dood is opgewekt.”10En de discipelen vroegen Hem: “Waarom zeggen de Schriftgeleerden dan dat Elia eerst moet komen?”11Hij antwoordde: “Elia zal wel komen en alles herstellen,12maar Ik zeg jullie dat Elia al gekomen is en zij hebben hem niet erkend, maar alles met hem gedaan wat zij wilden. Zó zal ook de Mensenzoon door hen moeten lijden.”13Toen begrepen de discipelen dat Hij over Johannes de Doper tegen hen gesproken had.14En toen zij bij de menigte gekomen waren, kwam er iemand bij Hem, knielde voor Hem neer en zei:15“Heer, heb medelijden met mijn zoon, want hij is maanziek en hij is er slecht aan toe. Hij valt vaak in het vuur en vaak in het water.16En ik heb hem naar Uw discipelen gebracht en zij konden hem niet genezen.”17Jezus antwoordde: “O, ongelovig en verkeerd geslacht, hoe lang zal Ik nog bij jullie zijn? Hoe lang zal Ik jullie nog verdragen? Breng hem hier bij Mij.”18En Jezus bestrafte hem en de boze geest ging uit hem, en de jongen was meteen genezen.19De discipelen kwamen bij Jezus en toen zij met Hem alleen waren vroegen ze: “Waarom hebben wij hem niet kunnen uitdrijven?”20Hij zei tegen hen: “Vanwege jullie klein geloof. Want werkelijk, Ik zeg jullie, als jullie een geloof hebben als een mosterdzaad zullen jullie tegen deze berg zeggen: ‘Verplaats je van hier naar daar,' en hij zal zich verplaatsen en niets zal voor jullie onmogelijk zijn.21Maar dit geslacht kan niet uitdrijven behalve door te bidden en te vasten.”22Terwijl zij samen in Galilea waren, zei Jezus tegen hen: “De Mensenzoon zal overgeleverd worden in de handen van de mensen,23en zij zullen Hem doden en op de derde dag zal Hij opgewekt worden.” En zij werden zeer verdrietig. 24Toen zij in Kafarnaüm gearriveerd waren, kwamen de ontvangers van het twee-drachma belastinggeld naar Petrus toe en zeiden: “Betaalt Uw Meester het belastinggeld niet?” 25Hij zei: “Jazeker wel.” En toen hij thuiskwam, was Jezus hem vóór met de vraag: “Wat denk je, Simon? Van wie heffen aardse koningen rechten of belasting? Van hun zonen of van vreemden?”26Petrus zei: “Van vreemden.” En Jezus zei tegen hem: “Zo zijn dus de zonen vrij.27Maar omdat wij hen niet willen beledigen; ga naar de zee, werp een hengel uit en neem de eerste vis die je vangt. En wanneer je zijn bek open doet, zul je een vier-drachma munt vinden. Neem dat en geef het hen voor Mij en voor jou.”
1In die tijd kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden: "Wie is de belangrijkste in het Koninkrijk van de hemel?"2En Hij riep een klein kind bij Zich en plaatste het in hun midden,3en zei: "Werkelijk, Ik zeg jullie, als jullie je niet bekeren en worden zoalskleine kinderen, zullen jullie nooit het koninkrijk van de hemel binnengaan.4Daarom, wie dan ook zich nederig opstelt als dit kind, is de belangrijkste in het Koninkrijk van de hemelen.5Iedereen die in Mijn naam zo'n kind verwelkomt, ontvangt Mij.6Maar iedereen, die één van deze kinderen, die in Mij geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gehangen en in de zee wordt gestort. 7Pas maar op, de wereld om de verleidingen tot zonde! Want er moeten verleidingen komen, maar wat zal het rampzalig zijn voor die mens, door wie de verleiding komt.8Als je hand of je voet je tot zonde verleidt, hak hem af en werp hem weg. Het is beter voor je verminkt of kreupel het leven in te gaan, dan met twee handen of twee voeten in het eeuwige vuur geworpen te worden.9En als je oog je tot zonde verleidt, ruk het uit en werp het van je weg. Het is beter voor je met één oog het leven in te gaan, dan met twee ogen in het hellevuur geworpen te worden.10Kijk uit dat jullie niet één van deze kleinen veracht. Want Ik zeg tegen jullie, dat hun engelen in de hemel het gezicht van mijn Vader die in de hemel is, voortdurend aanschouwen.11[Want de Mensenzoon is gekomen om het verlorene te behouden].12Wat denken jullie? Als iemand in het bezit is van honderd schapen en één ervan raakt verdwaald, zal hij dan niet de negenennegentig op de bergen laten en heengaan om het verdwaalde te zoeken?13En als het gebeurt dat hij het vindt, werkelijk Ik zeg tegen jullie, dat hij zich over dat ene meer verheugt dan over de negenennegentig die niet verdwaald waren.14Op dezelfde manier is het niet de wil van jullie Vader in de hemel dat één van deze kleinen zou omkomen.15Als je broeder tegen je zondigt, ga en bekritiseer hem onder vier ogen. Als hij naar je luistert, heb jij je broeder gewonnen.16 Als hij niet luistert, neem dan nog één of twee anderen met je mee, zodat op de verklaring van twee of drie getuigen ieder woord wordt bevestigd.17En als hij weigert om naar hun te luisteren, vertel het dan aan de gemeente. Maar als hij ook weigert om naar de gemeente te luisteren, laat hem voor jou als een heiden en een tollenaar zijn.18Werkelijk, Ik zeg tegen jullie, welke dingen dan ook je op aarde bindt, zullen in de hemel gebonden zijn, en alles wat je op aarde ontbindt, zal ontbonden zijn in de hemel.19Nogmaals, Ik vertel jullie de waarheid, dat, als twee van jullie het op aarde eens zijn over alles wat ze vragen, het zal voor hun gedaan worden door Mijn Vader die in de hemel is.20Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam, daar ben Ik in hun midden."21Toen kwam Petrus bij Hem en zei: "Heer, hoe vaak zal mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? Tot zeven keer?"22Jezus zei tegen hem: "Ik zeg het je niet zeven keer, maar tot zeventig keer zeven.23Daarom is het Koninkrijk van de hemelen vergelijkbaar met een zekere koning die afrekening wilde houden met zijn dienaren.24Toen hij begon af te rekenen, werd er iemand voor hem geleid, die hem tienduizend talenten schuldig was.25Maar omdat hij niet over de middelen beschikte om terug te betalen, beval de heer hem om zijn vrouw en kinderen en alles wat hij bezat te verkopen, zodat alles betaald kon worden.26De dienaar viel neer, boog zich neer op zijn knieën en zei: 'Heb geduld met mij en ik betaal u alles.'27De heer van die dienaar kreeg medelijden met hem en hij liet hem vrij en schold hem de schuld kwijt.28Maar toen de knecht naar buiten ging, kwam hij één van zijn mededienaren tegen. Hij greep hem bij de keel en zei: 'Betaal me wat je verschuldigd bent.'29Maar zijn mededienaar viel neer en smeekte hem, en zei: 'Heb geduld met mij en ik zal je betalen.'30Maar hij wilde dat niet en toen hij weg ging, gooide hij hem in plaats daarvan in de gevangenis, totdat hij het verschuldigde betaald zou hebben.31Toen nu zijn mededienaren zagen wat er gebeurd was, werden zij zeer verdrietig en vertelden hun heer alles wat er gebeurd was.32Toen ontbood zijn heer hem en zei tegen hem: 'Jij slechte dienaar, al die schuld heb ik je kwijtgescholden omdat je mij smeekte.33Had jij ook geen medelijden moeten hebben met je mededienaar, zoals ik ook medelijden had met jou?'34En zijn meester werd boos en gaf hem over aan de folteraars, totdat hij hem al het verschuldigde zou betaald hebben.35Zo zal ook mijn hemelse Vader met jullie doen, als jullie niet je broeder vanuit je hart vergeven.
1En het gebeurde toen Jezus deze woorden gesproken had, dat Hij uit Galilea vertrok en Hij kwam over de Jordaan in het gebied van Judea.2En vele groepen mensen volgden Hem en Hij genas hen daar.3En er kwamen Farizeeën bij Hem om Hem te verzoeken. Zij zeiden: "Is het toegestaan om je vrouw weg te sturen om wat voor reden dan ook?"4Hij antwoordde: "Hebben jullie niet gelezen dat de Schepper hen van begin af aan als man en vrouw heeft gemaakt?"5En Hij zei: "Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en die twee zullen tot één vlees zijn.6Zo zijn zij niet meer twee, maar één vlees. Dat wat God samengevoegd heeft, laat de mens dat niet scheiden."7Zij zeiden tegen Hem: "Waarom heeft Mozes dan opdracht gegeven om een scheidingsbrief te geven en haar (daarmee) weg te sturen?"8Hij zei tegen hen: "Mozes heeft jullie met het oog op de hardheid van jullie harten toegestaan jullie vrouwen weg te sturen, maar vanaf het begin is het niet zo geweest.9Maar Ik zeg jullie: Wie zijn vrouw wegstuurt om een andere reden dan hoererij en met een andere trouwt, pleegt overspel."10De discipelen zeiden tegen Hem: "Als voor een man de zaak met zijn vrouw zó staat, is het niet raadzaam te trouwen."11Maar Hij zei tegen hen: "Niet iedereen begrijpt dit woord, alleen degenen aan wie het gegeven is.12Er zijn immers eunuchs die zo uit de moederschoot geboren zijn, en er zijn eunuchs die door de mensen gecastreerd zijn en er zijn er die leven als eunuchs ter wille van het Koninkrijk van de hemel. Die het accepteren kan, die accepteert het." 13Toen werden er kinderen bij Hem gebracht, zodat Hij hun de handen zou opleggen en bidden. Maar de discipelen waarschuwden hen.14Maar Jezus zei: "Laat de kinderen ongehinderd en houd ze niet tegen om bij Mij te komen, want het Koninkrijk van de hemel is voor mensen zoals zij.15En Hij legde hun de handen op en vertrok daar vandaan. 16En kijk, iemand kwam bij Hem en zei: "Meester, wat voor goed moet ik doen om het eeuwige leven te krijgen?"17Hij zei tegen hem: "Wat vraag jij Mij naar het goede? Eén is de Goede. Maar als jij het leven wilt binnengaan, houd je aan de geboden."18Hij zei tegen Hem: "Welke?" Jezus zei: "Deze: Je zult niet doodslaan, je zult niet echtbreken, je zult niet stelen, je zult geen vals getuigenis geven,19eer je vader en je moeder, en je zult je naaste liefhebben als jezelf."20De jongeling zei tegen Hem: "Dat alles heb ik nageleefd; waarin schiet ik nog te kort?"21Jezus zei tegen hem: "Als je volmaakt wilt zijn, ga, verkoop je bezit en geef het aan de armen en je zult een schat in de hemel hebben. En kom hier, volg Mij.22Toen de jongeling [dit] woord hoorde, ging hij verdrietig weg, want hij had veel bezittingen.23Jezus zei tegen zijn discipelen: "Waarlijk, Ik verzeker jullie, een rijke zal moeilijk het Koninkrijk van de hemel binnengaan.24Ik zeg jullie nog een keer, het is gemakkelijker dat een kameel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat."25Toen de discipelen dit hoorden, waren zij zeer neerslachtig en zeiden: "Wie kan dan behouden worden?"26Jezus keek hen aan en zei: "Bij de mensen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk."27Daarop antwoordde Petrus Hem: "Kijk, wij hebben alles opgegeven en zijn U gaan volgen; wat zal er voor ons zijn?"28Jezus zei tegen hen: "Waarlijk, Ik verzeker jullie, jullie die Mij gevolgd zijn, zullen in de wedergeboorte, wanneer de Mensenzoon op de troon van zijn heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen.29En iedereen, die huizen of broeders of zusters of vader of moeder of kinderen of akkers heeft opgegeven om Mijn naam, zal veel keer meer terugontvangen en het eeuwige leven erven.30Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten."
1"Want het is met het Koninkrijk van de hemel als met een landheer die 's morgens vroeg arbeiders voor zijn wijngaard in dienst wilde nemen.2Toen hij het met de arbeiders eens was geworden over het dagloon van een schelling, stuurde hij hen naar zijn wijngaard.3Drie uur later ging hij weer naar buiten en zag nog anderen werkloos op de markt staan,4en hij zei tegen hen: 'Gaan jullie ook naar de wijngaard en ik zal jullie geven wat rechtvaardig is.' En zij gingen erheen.5Rond het middaguur en drie uur later ging hij wéér naar buiten en handelde zoals hij eerder deed.6Toen hij tegen 5 uur 's middags nog eens naar buiten ging, vond hij nog anderen staan en zei tegen hen: 'Waarom staan jullie hier de hele dag zonder werk?'7Zij zeiden tegen hem: 'Omdat niemand ons in dienst genomen heeft.' Hij zei tegen hen: 'Gaan jullie ook maar naar de wijngaard.'8Toen het avond werd, zei de heer van de wijngaard tegen zijn opzichter: 'Roep de arbeiders en betaal hun het loon uit, te beginnen bij de laatsten en eindig met eersten.'9Toen zij, die vanaf 5 uur 's middags in dienst genomen waren, kwamen, ontvingen zij ieder een schelling.10En toen de eersten kwamen, dachten zij, dat ze wel meer zouden ontvangen. Maar zij ontvingen ook ieder een schelling.11Toen zij die ontvingen, klaagden zij tegen de landheer12en zeiden: 'De laatsten hebben één uur gewerkt en je hebt hen net zo behandeld als ons. Wij hebben een zware dag gehad en de hitte doorstaan.'13Maar hij antwoordde één van hen: "Vriend, ik doe je geen onrecht aan. Je bent het toch met mij eens geworden over een schelling?14Neem wat je ontvangen hebt en ga heen; ik wil deze laatsten hetzelfde geven als jou.15Mag ik soms niet doen met mijn geld wat ik wil? Of ben je boos, omdat ik goed ben?'16Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten."17Onderweg naar Jeruzalem nam Jezus de twaalf leerlingen apart en onderweg sprak Hij tegen hen:18"Kijk, wij zijn onderweg naar Jeruzalem en de Mensenzoon zal worden overgeleverd aan de overpriesters en schriftgeleerden en zij zullen Hem tot de dood veroordelen.19Zij zullen Hem uitleveren aan de heidenen die de spot met Hem zullen drijven en Hem zullen afranselen en kruisigen. Maar op de derde dag zal Hij worden opgewekt uit de dood."20Toen kwam de moeder van de zonen van Zebedeüs naar Hem toe, met haar zonen, en zij boog zich voor Hem neer om Hem iets te vragen.21Hij zei tegen haar: "Wat wil je?" Zij zei tegen Hem: "Zeg, dat deze twee zonen van mij naast U mogen zitten in Uw Koninkrijk, de één rechts van U en de ander links."22Maar Jezus antwoordde: "Jullie weten niet wat jullie vragen. Kunnen jullie de beker drinken, die Ik zal drinken?" Zij zeiden tot Hem: "Wij kunnen het."23Hij zei tegen hen: "Mijn beker zullen jullie wel drinken, maar het zitten aan mijn rechter en linkerzijde kan Ik niet bepalen. Die plaatsen zijn voor hen, voor wie mijn Vader ze heeft bestemd."24En toen de andere leerlingen hiervan hoorden, namen zij het de beide broers kwalijk.25Maar Jezus riep hen bij Zich en zei: "Jullie weten, dat de regeerders van de volken gezag over hen hebben en de leiders macht over hen uitoefenen.26Zo zal het met jullie niet zijn. Wie onder jullie groot wil worden, zal een dienaar zijn27en wie onder jullie de eerste wil zijn, zal een slaaf zijn;28zoals de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn leven te geven als losprijs voor velen."29Toen zij uit Jericho vertrokken, volgde een grote menigte mensen Hem.30Er zaten twee blinden aan de weg. Toen ze hoorden, dat Jezus voorbijging begonnen ze te roepen: "Heer, Zoon van David, heb medelijden met ons!"31De omstanders riepen tegen hen: "Houd toch je mond". Maar zij riepen nog harder: "Heer, Zoon van David, heb medelijden met ons!"32En Jezus bleef staan, riep hen en zei: "Wat willen jullie, dat Ik voor jullie zal doen?"33Zij zeiden tegen Hem: "Heer, dat onze ogen geopend worden."34Jezus kreeg medelijden en raakte hun ogen aan. Meteen konden ze weer zien en volgden zij Hem.
1En toen zij Jeruzalem naderden en in Betfage kwamen, aan de Olijfberg, stuurde Jezus twee discipelen erop uit, tegen wie Hij zei:2"Ga naar het dorp dat tegenover jullie ligt, en vrijwel direct zullen jullie een ezelin vastgebonden vinden en een veulen bij haar. Maak ze los en breng ze bij Mij.3En als iemand jullie er iets over mocht zeggen, zeg dan: de Heer heeft ze nodig. Hij zal ze direct mee teruggeven."4Dit is gebeurd zodat vervuld zou worden hetgeen gesproken is door de profeet, toen hij zei:5"Zeg tegen de dochter van Sion: 'Kijk, jullie Koning komt tot jullie, zachtmoedig en rijdend op een ezel, op een veulen, het jong van een lastdier.'"6Nadat de discipelen weggingen en deden wat Jezus hun had opgedragen,7brachten zij de ezelin en het veulen en zij legden hun mantels erop, en Hij ging daarop zitten.8En het grootste deel van de menigte spreidde hun mantels op de weg, anderen braken takken van de bomen en spreidden die op de weg.9En de menigten die vóór Hem uit gingen en die volgden, riepen: "Hosanna aan de Zoon van David! Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer! Hosanna in de hoogste hemelen!"10En toen Hij Jeruzalem binnenging, kwam de hele stad in rep en roer en zei: "Wie is dit?"11En de menigten zeiden: "Dit is de profeet, Jezus, van Nazaret in Galilea."12En Jezus ging de tempel binnen en joeg allen weg die verkochten en kochten in de tempel, en de tafels van de wisselaars keerde Hij om en de stoelen van hen die de duiven verkochten.13En Hij zei tegen hen: "Er staat geschreven: 'Mijn huis zal een bedehuis heten', maar jullie maken het tot een rovershol."14En in de tempel kwamen blinden en lammen naar Hem toe en Hij genas hen.15Toen de overpriesters en de schriftgeleerden de wonderwerken zagen die Hij deed, en de kinderen hoorden die in de tempel riepen: "Hosanna aan de Zoon van David," waren ze hoogst verontwaardigd16en zeiden tegen Hem: "Hoort U wat ze zeggen?" Jezus zei tegen hen: "Ja; hebben jullie nooit gelezen: 'Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt U lof bereid?'"17En Hij verliet hen en ging de stad uit naar Betanië, en overnachtte daar.18's Morgens vroeg, bij zijn terugkeer naar de stad, kreeg Hij honger.19En toen Hij een vijgeboom aan de weg zag staan, ging Hij erheen, maar Hij vond niets dan alleen bladeren. En Hij zei tegen hem: "Nooit meer zal je enige vrucht voortbrengen." En vrijwel direct verdorde de vijgeboom.20En toen de discipelen dat zagen, verwonderden zij zich en zeiden: "Hoe kan het dat de vijgeboom zo meteen verdort?"21Maar Jezus antwoordde hen: "Waarlijk, Ik verzeker jullie, als jullie geloven zonder te twijfelen, zullen jullie niet alleen doen wat met de vijgeboom is gebeurd, maar zelfs als jullie tegen deze berg zeggen: 'Kom van je plaats en werp jezelf in de zee,' zal het gebeuren.22En alles wat jullie met geloof in gebed vragen, zullen jullie ontvangen."23Toen Hij de tempel was binnengegaan en daar onderwees, kwamen de overpriesters en de oudsten van het volk naar Hem toe en vroegen:"Met welke autoriteit doet U deze dingen? En wie heeft U deze autoriteit gegeven?"24Jezus antwoordde hen: "Ik zal jullie ook een vraag stellen en als jullie Mij daarop antwoord geven, zal Ik jullie ook zeggen met welke autoriteit Ik deze dingen doe.25Vanwaar was de doop van Johannes? Uit de hemel of uit de mensen?" En zij overlegden onder elkaar en zeiden: "Als wij zeggen: 'Uit de hemel,' zal Hij tegen ons zeggen: 'Waarom hebben jullie hem dan niet geloofd?'26En als wij zeggen: 'Uit de mensen,' zijn wij bang voor de menigte, want zij beschouwen Johannes als een profeet."27En zij antwoordden Jezus: "Wij weten het niet." Hij van zijn kant zei tegen hen: "Dan zeg Ik jullie ook niet met welke autoriteit Ik deze dingen doe.28Wat denken jullie? Een man had twee zonen. Hij ging naar de eerste en zei: 'Kind, ga en werk vandaag in de wijngaard.'29En hij antwoordde: 'Ik wil niet,' maar later kreeg hij spijt en ging toch.30Hij ging naar de tweede en zei hetzelfde. En deze antwoordde: 'Ja heer', maar hij ging niet.31Wie van de twee heeft de wil van zijn vader gedaan?" Zij zeiden: "De eerste." Jezus zei tegen hen: "Waarlijk, Ik zeg jullie, de tollenaars en de hoeren gaan jullie voor in het Koninkrijk van God.32Want Johannes heeft jullie de weg van de gerechtigheid gewezen en jullie hebben hem niet geloofd. De tollenaars en de hoeren echter hebben hem geloofd, en hoewel jullie dat zagen, hebben jullie later geen spijt gekregen en ook in hem geloofd.33Luister naar een andere gelijkenis. Er was een man, die een wijngaard plantte en er een heg omheen zette, en er een wijnpers in groef en een toren bouwde; en hij verhuurde die aan pachters en ging op reis.34Toen de oogsttijd naderde, stuurde hij zijn knechten naar die pachters om zijn vruchten in ontvangst te nemen.35Maar de pachters grepen zijn knechten, sloegen de ene, doodden de andere en stenigden een derde.36Hij stuurde weer andere knechten, nog meer dan eerst, en zij behandelden hen op dezelfde manier.37Als laatste zond hij zijn zoon naar hen, en zei: 'Mijn zoon zullen zij respecteren.'38Maar toen de pachters de zoon zagen, zeiden zij tegen elkaar: 'Deze is de erfgenaam, kom, laten wij hem doden en zijn erfenis opstrijken.'39En zij grepen hem en gooiden hem buiten de wijngaard en doodden hem.40Wanneer nu de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die pachters doen?"41Zij zeiden tegen Hem: "Een kwade dood zal hij die misdadigers doen sterven en de wijngaard zal hij verhuren aan andere pachters, die hem de vruchten op tijd zullen leveren."42Jezus zei tegen hen: "Hebben jullie nooit gelezen in de Schriften: 'De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden is de hoeksteen geworden; dankzij de Heer is dit gebeurd en het is een wonder in onze ogen?'43Daarom, Ik zeg jullie, het Koninkrijk van God zal van jullie weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan wel afdraagt."44[En wie over deze steen struikelt, zal in stukjes gebroken worden, maar op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.]45En toen de overpriesters en de Farizeeën Zijn gelijkenissen hadden gehoord, begrepen zij dat Hij hen bedoelde.46En toen zij Hem probeerden gevangen te nemen, waren ze bang voor de reactie van het volk, omdat die in Hem een profeet zagen.
1Jezus antwoordde en sprak weer in gelijkenissen met hen en zei:2"Het Koninkrijk van de hemelen is net als een koning, die voor zijn zoon een bruiloft hield.3Hij stuurde zijn dienaren erop uit om de gasten uit te nodigen, maar zij wilden niet komen.4Daarna stuurde hij andere dienaren erop uit, met de mededeling: 'Zeg tegen de genodigden: Ik heb mijn maaltijd bereid, mijn ossen en gemeste beesten zijn geslacht en alles staat klaar; kom naar de bruiloft.'5Maar zij hadden er geen aandacht voor en gingen weg, de éénnaar zijn akker, de ander naar zijn zaken.6De overigen grepen zijn dienaren, en zij mishandelden en doodden hen.7En de koning werd boos en stuurde zijn legers erop uit en bracht die moordenaars om en stak hun stad in brand.8Toen zei hij tegen zijn dienaren: 'De bruiloft staat wel klaar, maar de genodigden waren het niet waard.9Ga daarom naar de kruispunten van de wegen en nodig allen, die jullie aantreffen uit voor de bruiloft.'10En die dienaren gingen naar de wegen en verzamelden allen, die zij aantroffen, zowel slechten als goeden. En de bruiloftszaal werd vol met hen, die aanlagen.11Toen de koning binnenkwam om hen, die aanlagen, te zien, zag hij daar iemand, die geen bruiloftskleding aanhad.12En hij zei tegen hem: 'Vriend, hoe ben je hier gekomen zonder bruiloftskleding?' En hij zei niks.13Toen zei de koning tegen de bedienden: 'Bindt hem aan handen en voeten vast en gooi hem naar buiten in de duisternis; daar zal het gehuil zijn en het tandengeknars.'14Want veel mensen zijn er geroepen, maar weinig mensen uitverkoren."15Toen gingen de Farizeeën weg en overlegden hoe zij Hem in een strikvraag konden vangen.16En zij stuurden hun leerlingen naar Hem toe, samen met de Herodianen, en die zeiden: "Meester, wij weten, dat U waarachtig bent en de weg van God in waarheid leert en dat U zich aan niemand stoort; want U vraagt niemand toestemming om iets te zeggen.17Zeg ons dan, wat vindt U? Is het wel of niet goed de keizer belasting te betalen?"18Maar Jezus doorzag hun valsheid en zei: "Waarom dagen jullie Mij uit, jullie schijnheiligen?19Geef Mij eens het geldstuk voor de belasting." Zij brachten Hem een schelling.20En Hij zei: "Van wie is de afbeelding en het opschrift dat erop staat?"21Zij zeiden: "Van de keizer." Toen zei Hij tegen hen: "Geef dan aan de keizer wat van de keizer is, en aan God wat van God is."22Toen zij dit hoorden, verwonderden zij zich en zij lieten Hem verder ongemoeid en gingen weg. 23Op die dag kwamen een paar Sadduceeën naar Hem toe, die beweren, dat er geen opstanding is, en zij ondervroegen Hem,24en zij zeiden: "Meester, Mozes heeft gezegd, als iemand sterft zonder kinderen, zal zijn broer zijn vrouw trouwen en voor zijn broer nakomelingschap verwekken.25Nu waren er bij ons zeven broers. En de eerste trouwde en stierf en aangezien hij geen nakomelingschap had, liet hij zijn vrouw na aan zijn broer.26Eveneens de tweede en de derde tot de zevende toe.27Het laatst van allen stierf de vrouw.28Van wie van de zeven zal zij dan bij de opstanding de vrouw zijn? Want allen hebben haar tot vrouw gehad."29Jezus zei tegen hen: "Jullie dwalen, want jullie kennen de Schriften niet en evenmin de kracht van God.30Immers, in de opstanding trouwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel.31Wat de opstanding van de doden betreft, hebben jullie niet gelezen, wat door God tot jullie gesproken is, toen Hij zei:32'Ik ben de God van Abraham, en de God van Isaak, en de God van Jakob?'33Hij is niet een God van doden, maar van levenden." En de menigten, die dat hoorden, stonden versteld over zijn leer. 34Toen de Farizeeën gehoord hadden, dat Hij de Sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen zij bijeen,35en één van hen, een wetgeleerde, vroeg, om Hem uit te dagen:36"Meester, wat is het grote gebod in de wet?"37Hij zei tegen hem: "'Je zult de Here, je God, liefhebben met heel je hart en met heel je ziel en met heel je verstand.'38Dit is het grote en eerste gebod.39Het tweede, daaraan gelijk, is: 'Je zult je naaste liefhebben als jezelf.'40Aan deze twee geboden hangt de hele wet en de profeten."41Toen de Farizeeën bijeen waren, vroeg Jezus hun:42"Wat vinden jullie van de Christus? Wiens zoon is Hij?" Zij zeiden: "Davids Zoon."43En Hij zei: "Hoe kan David Hem dan door de Geest zijn Heer noemen, als hij zegt:44'De Heer heeft gezegd tot mijn Heer: "Ga zitten aan mijn rechterhand, totdat Ik je vijanden onder je voeten gelegd heb"'?45Indien David Hem dus Heer noemt, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?"46En niemand kon Hem daarop iets antwoorden en niemand durfde Hem meer iets vragen.
1En Jezus sprak de menigten en zijn discipelen toe.2Hij zei: "De schriftgeleerden en de Farizeeën zijn gaan zitten op de stoel van Mozes.3Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar, maar handel niet naar hun daden, want ze doen zelf niet wat ze jullie voorhouden.4Zij leggen zware lasten op de schouders van mensen, zelf steken ze geen vinger uit om die te verlichten.5Zij doen het alleen maar om bij de mensen op te vallen, want zij maken hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot,6zij verlangen naar de eerste plaats bij de maaltijden en van de ereplekken in de synagogen,7en van de begroetingen op de markt. Zij houden ervan door de mensen rabbi genoemd te worden. 8Maar jullie moeten je niet rabbi laten noemen, want er is maar één Meester en jullie zijn allen broeders en zusters.9Laat niemand je op aarde vader noemen, want jullie hebben maar één vader: de Vader in de hemelen.10Laat je ook geen leidsman noemen, want er is maar één Leidsman, de Christus.11Maar wie bij jullie de grootste is, zal juist jullie dienaar zijn.12Wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden en al wie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden.13Pas maar op, jullie schriftgeleerden en Farizeeën! jullie zijn huichelaars, want jullie sluiten het hemelse Koninkrijk af voor de mensen. Immers, jullie gaan er zelf niet binnen en iedereen die naar binnen wil gaan, houden jullie tegen.14[Pas maar op, schriftgeleerden en Farizeeën! Jullie zijn bedriegers, want jullie eten de huizen van weduwen op, terwijl jullie voor de schijn een lang gebed uitspreken. Daarom zullen jullie een zwaarder oordeel krijgen.]15Pas maar op, schriftgeleerden en Farizeeën! Jullie zijn bedriegers, want jullie trekken wel zee en land rond, om één persoon zich te laten omkeren naar de Vader en wanneer hij dat doet, maken jullie van hem een hellekind, tweemaal zo erg als jullie zelf zijn.16Pas maar op, jullie blinde wegwijzers! Jullie zeggen: 'Heeft iemand bij de tempel gezworen, dat betekent niets; maar heeft iemand bij het goud van de tempel gezworen, dan wordt hij aan zijn belofte gehouden'.17Jullie dwazen en blinden, wat is meer waard, het goud of de tempel, die het goud geheiligd heeft?18En: 'heeft iemand bij het altaar gezworen, dat betekent niets; maar heeft iemand bij de gave, die daarop ligt, gezworen, dan wordt hij aan zijn belofte gehouden'.19Jullie blinden, wat is meer waard, de gave of het altaar, dat de gave heiligt?20Wie dus gezworen heeft bij het altaar, zweert daarbij en bij alles, wat erop ligt.21En wie gezworen heeft bij de tempel, zweert daarbij en bij Hem, die erin woont.22En wie gezworen heeft bij de hemel, zweert bij de troon Gods en bij Hem, die daarop gezeten is.23Pas maar op, jullie schriftgeleerden en Farizeeën! Jullie zijn bedriegers, want jullie geven tienden van de munt, de dille en de komijn, maar jullie veronachtzamen wat er in de wet zwaarder weegt: recht, barmhartigheid en trouw.24Dit moeten de mensen doen en het andere niet laten liggen. Jullie blinde wegwijzers, die een mug ontleedt, maar een kameel doorslikt.25Pas maar op, jullie schriftgeleerden en Farizeeën! Jullie zijn bedriegers, want jullie maken de buitenkant van de beker en van het bord schoon, maar van binnen zijn jullie vol roof en oneerlijkheid.26Blinde Farizeeër, reinig eerst de inhoud van de beker en de schotel; dan zal de buitenkant ook rein worden.27Pas maar op, jullie schriftgeleerden en Farizeeën! Jullie zijn bedriegers, want jullie lijken op gewitte graven, die van buiten wel fraai lijken, maar van binnen vol zijn van doodsbeenderen en allerlei onreinheid.28Zo zijn jullie ook, van buiten lijken jullie voor de mensen rechtvaardigen, maar van binnen zijn jullie vol bedrog en verachten jullie de wet.29Pas maar op, schriftgeleerden en Farizeeën! Jullie zijn bedriegers, want jullie bouwen de grafsteden van profeten en verfraaien de monumenten van rechtvaardigen,30en jullie zeggen: ´Als wij in de tijd van onze voorouders hadden geleefd, zouden we niet meegedaan hebben toen ze de profeten doodden´.31Daarmee erkennen jullie zelf dat jullie zonen zijn van de moordenaars van profeten.32Maak je dan ook maar schuldig aan de moord op de profeten!33Slangen, adderengebroed, hoe kunnen jullie ontkomen aan het oordeel van de hel?34Daarom stuur ik profeten en wijzen en schriftgeleerden naar jullie toe. Sommigen zullen jullie doden en kruisigen en anderen zullen jullie geselen in jullie synagogen en vervolgen van stad tot stad.35Maar jullie zullen worden gestraft voor al het onschuldige bloed dat vergoten werd op de aarde. Dat is van het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zacharias, de zoon van Berechja, die jullie vermoord hebben tussen het tempelhuis en het altaar.36Voorzeker, Ik zeg jullie: Al deze dingen zullen komen over deze generatie.37Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten die naar jou toegestuurd worden doodt en stenigt. Hoe vaak heb Ik jouw kinderen willen verzamelen, zoals een kip haar kuikens onder haar vleugels, maar je hebt niet gewild.38Deze stad zal eenzaam aan haar lot overgelaten worden.39Ik verzeker jullie dat jullie Mij niet meer zullen zien tot de tijd dat jullie zullen zeggen: "Gezegend Hij, die komt in de naam van de Heer!"".
1Jezus verliet de tempel. Zijn discipelen kwamen naar Hem toe om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen.2En Hij antwoordde hen: ''Zien jullie dit alles niet? Ik verzeker jullie, er zal hier geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken.''3Toen Hij op de Olijfberg zat, kwamen zijn discipelen alleen naar Hem toe en zeiden: ''Zeg het ons, wanneer zal dat gebeuren, en wat is het teken van uw komst en van de voleinding van de wereld?''4En Jezus antwoordde en zei tegen hen: ''Zie toe, dat niemand jullie misleidt!5Want velen zullen komen in mijn naam en zeggen: 'ik ben de Christus', en zij zullen velen misleiden.6Ook zullen jullie horen van oorlogen en van geruchten van oorlogen. Let op, wees niet verontrust; want dat moet gebeuren, maar het einde is het nog niet.7Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen nu hier, dan daar, hongersnoden en aardbevingen zijn.8Maar dat alles is het begin van de weeën.9Dan zullen zij jullie gevangen nemen en mishandelen en zij zullen jullie doden, en jullie zullen door alle volken gehaat worden om wille van mijn naam.10En dan zullen velen hun geloof opgeven en zij zullen elkaar gevangen zetten en elkaar haten.11En veel valse profeten zullen opstaan en velen zullen zij misleiden.12En omdat de wetteloosheid toeneemt, zal de liefde van de meesten bekoelen.13Maar degene die tot het einde volhardt, die zal gered worden.14En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn.15Wanneer jullie dan de wreedheid van de verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan – wie het leest, moet er aandacht aan schenken – laten dan wie in Judea zijn,16vluchten naar de bergen.17Wie op het dak is, ga niet naar beneden om zijn huisraad mee te nemen, en wie in het veld is,18keer niet terug om zijn kleding mee te nemen.19Wat zal het rampzalig zijn voor vrouwen die in die tijd zwanger zijn of een kind aan de borst hebben.20Bidt, dat jullie vlucht niet in de winter valt en niet op een sabbat.21Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin van de wereld tot nu toe en ook nooit meer zal zijn.22En als die dagen niet ingekort werden, zou geen mens behouden worden; maar omwille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort.23Als dan iemand tegen jullie zegt: 'Zie, hier is de Christus', of: 'Hier is Hij', geloof het niet.24Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, als het mogelijk was, ook de uitverkorenen zouden misleiden.25Zie, Ik heb het jullie van te voren gezegd.26Als men dan tegen jullie zegt: 'Zie, Hij is in de woestijn', ga er niet heen; 'Zie, Hij is in de binnenkamer', geloof het niet.27Want zoals de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Mensenzoon zijn.28Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen.29Meteen na de verdrukking van de dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemelen vallen en de machten van de hemelen zullen wankelen.30En dan zal het teken van de Mensenzoon verschijnen aan de hemel en dan zullen alle stammen van de aarde zich op de borst slaan. En zij zullen de Zoon van de mensen zien komen op de wolken van de hemel, met grote macht en heerlijkheid.31En Hij zal zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste van de hemelen tot het andere.32Leer dan van de vijgeboom deze les: Wanneer zijn hout al week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weten jullie daaraan, dat de zomer in aantocht is.33Zo moeten jullie ook, wanneer jullie dit alles zien, weten dat het einde nabij is.34Ik verzeker jullie, Ik zeg u, dit geslacht zal zeker niet voorbijgaan, voordat dit alles gebeurt.35De hemelen en de aarde zullen verdwijnen, maar mijn woorden zullen zeker niet verdwijnen.36Maar van die dag en van het tijdstip weet niemand, ook de engelen van de hemelen niet, ook de Zoon niet, maar de Vader alleen.37Want zoals het was in de dagen van Noach, zo zal de komst van de Mensenzoon zijn.38Want zoals zij in [die] dagen vóór de zondvloed waren, aan het eten en aan het drinken, huwend en ten huwelijk gevend, tot op de dag, waarop Noach in de ark ging,39en zij niets merkten, voordat de grote overstroming kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Mensenzoon zijn.40Dan zullen er twee in het veld zijn, één zal aangenomen worden en één achtergelaten worden;41twee vrouwen zullen aan het malen zijn met de molen, één zal aangenomen worden, en één achtergelaten worden.42Wees dan waakzaam, want jullie weten niet, op welke dag jullie Heer komt.43Maar weet dit: Als de heer van het huis wist, in welke nacht de dief zou komen, zou hij gewaakt hebben en in zijn huis niet hebben laten inbreken.44Daarom moeten jullie klaarstaan want de Mensenzoon komt op een tijdstip dat jullie het niet verwachten.45Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf, die de heer over zijn volk gesteld heeft om hun op tijd hun voedsel te geven?46Gelukkig die dienaar, die zijn heer bij zijn komst zó bezig zal vinden.47Ik verzeker jullie, Ik zeg het aan jullie dat hij hem over al zijn bezit zal stellen.48Maar als die dienaar slecht was, en in zijn hart zou zeggen:49'Mijn heer blijft uit', en hij zou beginnen zijn mededienaren te slaan en met de dronkaards zou eten en drinken,50dan zal de heer van die slaaf komen op een dag, dat hij het niet verwacht, en op een tijdstip,51dat hij het niet weet, en hij zal hem straffen en hem in het lot van schijnheiligen laten ondergaan. Daar zal het gehuil en het tandengeknars zijn''.
1"Dan zal het Koninkrijk van de hemel vergeleken worden met tien bruidsmeisjes, die hun lampen namen om de bruidegom tegemoet te gaan.2Vijf van hen waren wijs en vijf dwaas.3Want de dwazen namen wel hun lampen mee, maar niet de olie ervoor, 4maar de verstandige namen een kruikje olie met hun lampen mee.5Terwijl de bruidegom verlaat was, werden ze slaperig en vielen in slaap.6In het midden van de nacht werd er geroepen; 'Kijk, de bruidegom komt eraan, ga hem tegemoet!'7De bruidsmeisjes stonden op en maakten hun lampen in orde.8De dwaze meisjes zeiden tegen de wijze; ' geef ons wat van jullie olie, anders gaan onze lampen uit.'9Maar de wijze antwoordden met: 'Nee, anders is er voor niemand genoeg, ga maar naar een verkoper en koop wat voor jullie zelf.'10Terwijl zij onderweg waren voor de olie, kwam de bruidegom, en degenen die voorbereid waren gingen met hem mee naar het bruiloftsfeest en de deur sloot achter hen. 11Later kwamen ook de andere bruidsmeisjes, ze riepen: 'Heer, heer, laat ons erin.'12Maar hij antwoordde; 'Ik zeg jullie, ik ken jullie niet.'13Wees daarom waakzaam, want jullie weten niet welke dag en evenmin op welk uur Hij komt.14Het zal zijn als wanneer een man op het punt staat naar het buitenland te gaan. Hij roept zijn dienaren bij zich en vertrouwt hen zijn bezittingen toe.15De een geeft hij vijf talenten, en de ander twee en weer een ander één talent. Ieder naar zijn bekwaamheid, en de man vertrok.16Hij, die vijf talenten ontving ging er direct mee aan het werk en verdiende er vijf bij.17 Zo ook degene met twee talenten verdiende er twee bij.18Maar degene die één talent toevertrouwd kreeg, verborg het geld van zijn heer in een gat dat hij groef in de grond.19Na een lange tijd kwam de heer van die dienaren terug en vroeg hun rekenschap over de toevertrouwde talenten.20Degene die vijf talenten had ontvangen stapte naar voren, bracht de extra vijf mee en zei: 'Heer, de vijf talenten die u mij toevertrouwde, daarvan heb ik er vijf bijverdiend.'21Zijn heer zei tegen hem: 'Uitstekend, jij bent een goede en betrouwbare dienaar, je bent betrouwbaar met weinig. Ik zal je over veel dingen verantwoording geven. Kom en deel in de vreugde van je heer. 22Die met de twee talenten stapte ook naar voren en zei: 'Heer, twee talenten hebt u mij toevertrouwd; zie, ik heb er twee talenten bij verdiend.'23Zijn heer zei tegen hem: 'Uitstekend, jij bent een goede en betrouwbare dienaar, je bent betrouwbaar met weinig. Ik zal je over veel dingen verantwoording geven. Kom en deel in de vreugde van je heer.'24Nu kwam ook die het ene talent had ontvangen naar voren en zei: 'Heer, Ik wist dat u een hard mens bent, die maait waar u niet gezaaid heeft, en oogst waar u niet plantte.25Ik was bang, dus ik ging weg en verborg uw talent in de grond. Kijk, hier hebt u uw talent terug.' 26Zijn heer reageerde met; 'Jij luie, bedorven dienaar, als jij wist dat ik maai waar ik niet gezaaid heb en oogst waar ik niet gepland heb,27dan had je mijn geld kunnen investeren bij de bank en zou ik nu bij mijn terugkomst het met rente opgevraagd hebben.28Neem daarom zijn talent van hem af en geef het aan hem met de tien talenten.'29Want aan iedereen die heeft zal meer gegeven worden, en die zal overvloed hebben. Maar wie niets heeft, zal zelfs wat hij heeft ontnomen worden.30Zet de nutteloze dienaar buiten de deur in de diepste duisternis, waar het jammeren zal zijn met tandengeknars.31 Wanneer de Mensenzoon in zijn heerlijkheid komt met al de engelen, dan neemt Hij plaats op Zijn glorierijke troon. 32Dan zullen alle volken vóór Hem samengebracht worden, Hij zal ze scheiden zoals de herder de schapen van de bokken scheidt, 33en Hij zal de schapen aan de rechterkant plaatsen en de bokken links.34Dan zal de Koning tegen hen aan de rechterkant zeggen: 'Kom, jullie die gezegend zijn bij mijn Vader, beërf het koninkrijk wat voorbereid is voor jullie sinds de grondvesting van de wereld.35Want Ik heb honger geleden en jullie gaven mij te eten. Ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een vreemdeling en jullie gaven mij onderdak,36Ik was naakt en jullie kleedden mij, Ik was ziek en jullie bezochten mij, Ik zat gevangen en jullie kwamen naar Mij toe.'37Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden: 'Wanneer hebben wij U hongerig gezien en eten gegeven, of dorstig en drinken gegeven?38Wanneer zagen wij U als een vreemdeling en gaven U onderdak, of naakt en kleedden U?39Wanneer zagen wij U ziek of in de gevangenis en bezochten U?'40En de Koning zal hun antwoorden met: 'Voorwaar, Ik zeg jullie, toen jullie dit voor één van mijn minste broeders of zusters deden, deden jullie het voor Mij.'41Dan zal Hij ook tegen hen aan Zijn linkerhand zeggen: 'Ga weg van Mij, jullie vervloekten, naar het eeuwig vuur dat voor de duivel en zijn engelen bestemd is.42Want Ik heb honger geleden en jullie hebben Mij niet te eten gegeven, Ik heb dorst geleden en jullie hebben Mij niet te drinken gegeven; 43Ik ben een vreemdeling geweest en jullie hebben mij geen onderdak gegeven, Ik was naakt en jullie hebben Mij niet gekleed, Ik was ziek en in de gevangenis en jullie hebben Mij niet bezocht.'44Dan zullen ook zij Hem antwoorden: 'Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of als vreemdeling, of naakt of ziek, of in de gevangenis, en hebben wij niet voor U gezorgd?'45Dan zal Hij hun antwoorden: 'Voorwaar, Ik zeg jullie, wat jullie niet voor één van mijn minste broeders of zusters deden, deden jullie ook niet voor Mij.'46Dezen zullen naar de eeuwige straf gaan, maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven."
1Toen Jezus Zijn toespraak beëindigd had, zei Hij tegen zijn discipelen:2"Jullie weten, dat het over twee dagen Paasfeest is en dan wordt de Mensenzoon overgeleverd om gekruisigd te worden."3Ondertussen kwamen de overpriesters en de oudsten van het volk bijeen in het paleis van de hogepriester Kajafas.4Daar bedachten ze een plan om Jezus door een list gevangen te nemen en Hem te doden.5"Maar niet op het feest," zeiden ze, "want dan ontstaat er opschudding onder het volk."6Toen Jezus in Betanië was, in het huis van Simon de melaatse,7kwam een vrouw naar Hem toe met een albasten kruik vol kostbare mirre en goot die uit over zijn hoofd, terwijl Hij aan tafel zat.8Toen de discipelen dit zagen, waren zij verontwaardigd en zeiden: "Waarvoor die verspilling?9Want deze (mirre) had duur verkocht kunnen worden en aan de armen worden gegeven."10Jezus hoorde het en zei tegen hen: "Waarom vallen jullie deze vrouw lastig? Zij heeft een goede daad aan Mij verricht.11De armen hebben jullie immers altijd bij je, maar Mij hebben jullie niet altijd.12Toen zij deze mirre over mijn lichaam uitgoot, heeft zij dat gedaan om mijn begrafenis voor te bereiden.13Waarlijk, ik verzeker jullie, overal waar dit evangelie verkondigd zal worden in de gehele wereld, zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van wat zij heeft gedaan."14Daarop ging één van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, naar de overpriesters,15en vroeg: "Wat willen jullie mij geven als ik Hem aan jullie uitlever."16Ze gaven hem dertig zilverlingen en vanaf dat moment zocht hij een goede gelegenheid om Hem uit te leveren. 17Op de eerste dag van het feest van de ongezuurde broden, kwamen de discipelen bij Jezus en vroegen: "Waar wilt U dat wij voorbereidingen treffen zodat U het Pascha kunt eten?"18Hij zei: "Ga naar de stad en zeg tegen de persoon die jullie bekend is: De Meester zegt: 'Mijn tijd is nabij; bij jou wil Ik met mijn discipelen het Pascha houden.'"19De discipelen deden wat Jezus hun had opgedragen en zij maakten het Pascha gereed.20Toen het avond geworden was, zat Hij samen met de twaalf [discipelen] aan de maaltijd.21Onder het eten zei Hij: "Waarlijk, ik verzeker jullie, dat één van jullie Mij zal verraden."22En zeer bedroefd, begonnen zij één voor één, tegen Hem te zeggen: "Ik ben het toch niet, Heer?"23Hij antwoordde hun en zei: "Diegene die samen met Mij zijn hand in de schotel heeft gedoopt, die zal Mij verraden.24De Mensenzoon gaat wel heen zoals van Hem geschreven staat, maar wee die mens, die de Mensenzoon verraadt.25Het zou voor die mens beter zijn geweest, dat hij niet geboren was." Judas, zijn verrader, zei: "Ik ben het toch niet, Rabbi?" Jezus antwoordde hem: "Jij hebt het gezegd."26En terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn discipelen en zei: "Neem het en eet, dit is mijn lichaam."27En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit en gaf hun die en zei: "Drink allen daaruit.28Want dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.29Maar Ik zeg jullie, Ik zal vanaf nu niet meer van deze vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar met jullie nieuw zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader."30Nadat ze de lofzang gezongen hadden, vertrokken ze naar de Olijfberg.31Onderweg zei Jezus tegen hen: "Jullie zullen Mij deze nacht allemaal afvallen. Want er staat geschreven: 'Ik zal de herder doden en de schapen van de kudde zullen uiteengedreven worden.'32Maar nadat Ik uit de dood ben opgewekt, zal Ik jullie voorgaan naar Galilea."33Petrus zei daarop tegen Hem: "Al zou iedereen U afvallen, ik nooit!"34Jezus antwoorde hem: "Waarlijk, ik verzeker je, voordat de haan kraait, zul je deze nacht driemaal zeggen dat je Mij niet kent."35Petrus zei tegen Hem: "Zelfs al moest ik met U sterven, ik zal nooit zeggen dat ik U niet ken. Zo spraken ook de andere discipelen.36Daarna ging Jezus met hen naar een plaats, genaamd Getsemane, en Hij zei tegen de discipelen: "Blijven jullie hier zitten, dan ga Ik daar bidden."37Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs mee. Toen begon Hij zich bedroefd en angstig te voelen38en zei tegen hen: "Ik voel me dodelijk bedroefd; blijf hier en waak met Mij."39En Hij ging nog een stukje verder, knielde toen en bad diep voorovergebogen: "Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze beker aan Mij voorbijgaan; maar laat het niet gebeuren zoals Ik wil, maar zoals U het wilt."40Hij liep terug naar zijn discipelen en zag dat ze sliepen. Hij zei tegen Petrus: "Konden jullie niet eens één uur met Mij waken?41Blijf wakker en bidt dat je niet in beproeving komt; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak."42Voor de tweede keer liep Hij van hen weg en bad: "Mijn Vader, als deze beker niet aan mij voorbij kan gaan zonder dat Ik uit die drink, laat dan Uw wil gebeuren!"43Toen Hij weer terugkwam, zag Hij dat ze weer sliepen, want ze waren zeer vermoeid.44Hij liet hen daar achter en ging weer wat verder en bad voor de derde keer opnieuw met dezelfde woorden.45Daarna kwam Hij weer bij de discipelen en zei tegen hen: "Slapen en rusten jullie nu nog steeds? Het moment is aangebroken dat de Mensenzoon wordt uitgeleverd in de handen van zondaren.46Sta op, laten wij gaan. Kijk, degene die Mij uitlevert, is vlakbij."47En terwijl Hij nog sprak, kwam Judas er aan, één van de twaalf, en met hem een grote menigte met zwaarden en stokken, gezonden door de overpriesters en oudsten van het volk.48Met hen had Judas een teken afgesproken: 'Die ik zal kussen, die is het; die moet je gevangen nemen.'49En direct liep hij op Jezus af en zei: "Wees gegroet, Rabbi", en kuste Hem.50Maar Jezus zei tegen hem: "Vriend, waarvoor ben je hier gekomen?" Daarop kwamen ze dichterbij, grepen Jezus vast en namen Hem gevangen.51Eén van Jezus' discipelen greep zijn zwaard en trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het oor af.52Toen zei Jezus tegen hem: "Breng uw zwaard weer op zijn plaats, want iedereen, die naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen.53Of denken jullie, dat Ik mijn Vader niet kan aanroepen en Hij zal Mij direct meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking stellen?54Hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, die zeggen, dat het zo moet gebeuren?"55Toen zei Jezus tegen de menigte: "Als tegen een rover zijn jullie met zwaarden en stokken uitgetrokken om Mij gevangen te nemen? Dagelijks zat Ik in de tempel te leren, maar toen hebben jullie Mij niet gevangen genomen.56Maar dit alles is gebeurd, zodat de schriften van de profeten in vervulling zouden gaan." Daarop lieten alle discipelen Hem alleen en vluchtten. 57Zij die Jezus gevangen genomen hadden, leidden Hem voor aan Kajafas, de hogepriester, bij wie de schriftgeleerden en oudsten bijeengekomen waren.58Petrus volgde Hem op een afstand tot aan de hof van de hogepriester; daar binnengekomen ging hij tussen de dienaars zitten om de afloop te zien.59De overpriesters en de gehele Raad probeerden een valse getuigenverklaring tegen Jezus te vinden om Hem ter dood te veroordelen, maar zij vonden er geen,60hoewel zich veel valse getuigen meldden.61Tenslotte traden er twee op, die verklaarden: "Deze man heeft gezegd: 'Ik kan de tempel van God afbreken en binnen drie dagen weer opbouwen.'"62De hogepriester stond op en zei tegen Hem: "Geeft U geen antwoord? Wat getuigen ze tegen U?*63Maar Jezus bleef zwijgen. De hogepriester zei tegen Hem: "Ik bezweer U bij de levende God, dat U ons zegt, of U de Christus, de Zoon van God, bent."64Jezus zei tegen hem: "U hebt het gezegd. Maar Ik zeg jullie, van nu aan zullen jullie de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en Hem zien komen op de wolken van de hemel."65Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: "Hij heeft God gelasterd! Waarvoor hebben wij nog getuigen nodig? Nu hebben jullie de godslastering zelf gehoord. Wat denken jullie?"66Zij antwoordden: "Hij is schuldig en verdient de doodstraf."67Daarop spuwden zij Hem in het gezicht en stompten Hem met vuisten;68anderen sloegen Hem in het gezicht en zeiden: "Profeteer ons, Christus, wie is het, die u geslagen heeft?"69Petrus zat buiten in de hof toen er een slavin naar hem toe kwam en zei: "Jij hoort ook bij Jezus, de Galileeër."70Maar hij ontkende dat zeer stellig zodat allen het konden horen en zei: "Ik weet niet waar je het over hebt."71Toen hij naar het portaal ging, zag een andere hem en zij zei tegen hen, die daar waren: "Die man was ook bij Jezus, de Nazoreeër."72En opnieuw ontkende hij het stellig met een eed: "Ik ken die man niet."73Even later kwamen omstanders naar Petrus toe en zeiden: "Ook jij hoort wel degelijk bij hen, want ook je accent verraadt je."74Daarop begon hij te vloeken en bezwoer hen: "Ik ken die man niet."75En meteen kraaide een haan. En Petrus herinnerde zich de woorden van Jezus: 'Voordat de haan kraait, zul jij driemaal zeggen dat je Mij niet kent.' En hij ging naar buiten en huilde bitter.
1Toen het morgen geworden was, namen alle overpriesters en de oudsten van het volk het besluit om Jezus te doden.2En zij boeiden Hem, leidden Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus, de stadhouder.3Toen kreeg Judas die Hem verraden had, berouw, omdat hij zag dat Hij veroordeeld was en hij bracht de dertig zilverstukken bij de overpriesters en oudsten terug,4en zei: "Ik heb gezondigd, onschuldig bloed verraden!" Maar zij zeiden: "Wat gaat dat ons aan? Dat is jouw probleem!"5Judas gooide de zilverstukken de tempel in. Toen liep hij weg en hing zichzelf op.6De overpriesters namen de zilverstukken en zeiden: "Wij mogen die niet in de offerkist doen, want het is bloedgeld."7En zij namen het besluit daarvoor het land van de pottenbakker te kopen als begraafplaats voor de vreemdelingen.8Daarom heet dat land Bloedakker, tot op deze dag.9Toen werd vervuld wat gesproken is door de profeet Jeremia, toen hij zei: "Zij namen de dertig zilverstukken. Dat was wat zij een man van het volk Israël waard vonden. 10Ze kochten daarmee het land van de pottenbakker. Dit moest ik zeggen van de Heer."11Jezus werd naar de stadhouder gebracht. En de stadhouder ondervroeg Hem: "Bent U de Koning van de Joden?" Jezus zei: "U zegt het zelf."12En op de beschuldiging die de overpriesters en oudsten tegen Hem inbrachten, antwoordde Hij niets.13Toen zei Pilatus tegen Hem: "Hoort U niet, hoeveel zij tegen U getuigen?"14En Hij antwoordde hem op geen enkele vraag, zodat de stadhouder zich zeer verwonderde.15Nu was het de gewoonte van de stadhouder om bij elk feest een gevangene, die het volk kiest, vrij te laten.16Barabbas nu was een een berucht gevangene.17Omdat zij nu toch bijeen waren, zei Pilatus tegen hen: "Wie willen jullie dat ik zal vrijlaten, Barabbas of Jezus, die Christus genoemd wordt?"18Want hij wist, dat zij Hem uit afgunst hadden overgeleverd.19Terwijl hij op de rechterstoel zat, zond zijn vrouw hem de boodschap: "Bemoei je toch niet met die rechtvaardige, want ik heb vannacht in een droom veel geleden om Hem."20Maar de overpriesters en de oudsten hitste de menigte op, om te vragen Barabbas vrij te laten en Jezus te laten doden.21De stadhouder antwoordde en zei: "Wie van die twee willen jullie dat ik vrij laat?" Zij zeiden: "Barabbas."22Pilatus zei tegen hen: "Wat moet ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt?" Zij zeiden allen: "Hij moet gekruisigd worden!"23Hij zei: "Wat heeft Hij dan toch voor kwaad gedaan?"Zij schreeuwden nog meer: "Hij moet gekruisigd worden!"24Toen Pilatus zag, dat niets baatte, maar dat er integendeel oproer ontstond, nam hij water, waste zo zijn handen dat iedereen het zag en zei: "Ik ben onschuldig aan zijn bloed; jullie moeten zelf maar zien, wat ervan komt.".25En het hele volk antwoordde: "Laat zijn bloed over ons komen en over onze kinderen!"26Daarna liet hij Barabbas vrij, maar Jezus geselde hij en gaf Hem over om gekruisigd te worden.27 De soldaten van de stadhouder namen Jezus mee naar het gerechtsgebouw en riepen de hele afdeling soldaten samen.28En zij trokken Hem zijn kleren uit en deden Hem een scharlaken mantel om;29ook vlochten zij van doornen een kroon en zetten die op zijn hoofd en gaven Hem een rietstok in zijn rechterhand. Toen vielen zij voor Hem op de knieën en bespotten Hem met: "Wees gegroet, Koning van de Joden!"30en spuugden op Hem, pakten de rietstok en sloegen Hem op het hoofd.31Nadat zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem de mantel uit en deden Hem zijn kleren aan en leidden Hem weg om Hem te kruisigen.32Bij het weggaan, troffen zij iemand uit Cyrene aan, die Simon heette en dwongen hem zijn kruis te dragen.33En zij kwamen op een plaats: Golgota, dat betekent Schedelplaats,34en zij gaven Hem wijn vermengd met gal te drinken. En toen Hij die proefde, wilde Hij niet drinken.35Nadat zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij zijn kleren door erom te dobbelen,36en bleven daar zitten om Hem te bewaken .37En boven zijn hoofd hingen zij een bord met de beschuldiging: "Dit is Jezus, de Koning der Joden."38Twee misdadigers werden met Hem gekruisigd, de één rechts, de ander links van Hem.39En de voorbijgangers scholden Hem uit, schudden hun hoofd40en zeiden: "U, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red Uzelf, als U de Zoon van God bent, en kom van dat kruis af!"41Eveneens spotten de overpriesters samen met de schriftgeleerden en oudsten en zeiden:42"Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden. Hij is de Koning van Israël; laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen in Hem geloven.43Hij heeft zijn vertrouwen op God gesteld; laat die Hem nu verlossen, indien Hij van Hem houdt; want Hij heeft gezegd: 'Ik ben Gods Zoon.' "44Op dezelfde wijze scholden ook de misdadigers, die met Hem gekruisigd waren, Hem uit.45Omstreeks twaalf uur `s middags werd het donker in het hele land. Dit duurde tot drie uur.46Om drie uur riep Jezus met luide stem, en zei: "Eli, Eli, lama sabachtani?" Dat is: "Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?"47Omstanders hoorden dit en zeiden: "Hij roept Elia".48En meteen liep een van hen naar Hem toe nam een spons, drenkte die met zure wijn, stak het op een rietstok en gaf Hem te drinken.49Maar de anderen zeiden: "Stil, laat ons zien, of Elia komt om Hem te redden."50Jezus riep nogmaals met een luide stem en toen gaf Hij de geest.51Op dat moment scheurde het voorhangsel van boven tot beneden in tweeën, en de aarde beefde, en de rotsen scheurden,52en de graven gingen open en vele lichamen van ingeslapen heiligen werden opgewekt.53Zij kwamen uit de graven. En nadat Jezus uit de dood was opgestaan, gingen zij naar de heilige stad Jeruzalem, waar zij aan veel verschenen.54De hoofdman en degenen die met hem Jezus bewaakten, zagen de aardbeving en wat er plaats vond en raakten zeer bevreesd en zeiden: "Waarlijk dit was de Zoon van God."55Daar waren veel vrouwen, die Jezus gevolgd hebben vanuit Galilea om Hem te dienen, op een afstand toe te kijken.56Onder hen behoorden Maria van Magdala, Maria de moeder van Jakobus en Jozef, en de moeder van de zonen van Zebedeüs.57Toen het avond geworden was, kwam een rijk man van Arimatea, die Jozef heette en ook een discipel van Jezus was geworden.58Hij ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Toen beval Pilatus het hem te geven.59En Jozef nam het lichaam en wikkelde het in zuiver linnen,60en hij legde het in zijn nieuwe graf, dat hij in de rots had laten uithouwen, en na een grote steen voor de ingang van het graf te hebben gewenteld, vertrok hij.61Maria van Magdala en de andere Maria, waren daar en zaten tegenover het graf.62De volgende dag, dat is de dag na de Voorbereiding, kwamen de overpriesters en de Farizeeën gezamenlijk bij Pilatus,63en zeiden: "Heer, wij herinnerden ons, dat die verleider tijdens Zijn leven nog gezegd heeft: 'Na drie dagen word Ik opgewekt.'64Geef daarom bevel het graf te verzegelen tot de derde dag; anders zouden zijn discipelen Hem kunnen stelen, en tot het volk zeggen: 'Hij is opgewekt uit de doden, en de laatste dwaling zou erger zijn dan de eerste.'"65Pilatus zei tegen hen: "Hier hebben jullie een paar soldaten. Ga er naartoe en verzegel het graf naar jullie beste weten."66Zij gingen erheen en verzekegelden het graf met de wacht, na de steen verzegeld te hebben.
1Laat na de sabbat, tegen het aanbreken van de eerste dag van de week, gingen Maria van Magdala en de andere Maria naar het graf kijken.2Plotseling was er een grote aardbeving, want een engel van de Heer daalde uit de hemel neer, kwam dichterbij, rolde de steen weg en ging erop zitten.3Zijn uiterlijk was als een bliksem en zijn kleren waren wit als sneeuw.4De bewakers beefden van angst voor de engel en vielen als dood neer.5Maar de engel richtte zich tot de vrouwen en zei: "Wees niet bang, want ik weet, dat jullie Jezus zoeken, de gekruisigde.6Hij is hier niet, want Hij is immers opgewekt, zoals Hij gezegd heeft; kom, bekijk de plaats, waar Hij gelegen heeft.7Ga direct naar zijn discipelen en zeg hen, dat Hij is opgestaan uit de dood. En zie, Hij gaat jullie voor naar Galilea; daar zullen jullie Hem zien. Zie, ik heb het jullie gezegd."8Met angst en grote vreugde verlieten ze direkt het graf en renden om het Zijn discipelen te vertellen.9Op dat moment kwam Jezus hen tegemoet en zei: "Wees gegroet." Zij naderden Hem, grepen zijn voeten en aanbaden Hem.10Toen zei Jezus tegen hun: "Weest niet bang. Ga naar mijn broeders en vertel hun, dat zij naar Galilea moeten gaan en daar zullen zij Mij zien."11Toen zij onderweg waren, gingen enkele van de bewakers naar de stad om de overpriesters alles te vertellen wat er gebeurd was.12In een vergadering met de oudsten besloten zij de soldaten veel geld te geven,13en zij zeiden: "Zeg maar, dat Zijn discipelen 's nachts gekomen zijn en Hem hebben gestolen, terwijl wij sliepen.14Als de gouverneur dit hoort, zullen wij er voor zorgen, dat jullie buiten schot blijven."15Zij namen het geld aan en deden wat hun was opgedragen. En dit gerucht is onder de Joden verspreid tot de dag van vandaag.16En de elf discipelen vertrokken naar Galilea, naar de berg, waar Jezus hen had onderricht.17En toen zij Hem zagen, aanbaden zij Hem, maar sommigen twijfelden.18En Jezus kwam dichterbij en zei: "Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde.19Ga dan heen, maak al de volken tot mijn discipelen en doop hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en leer hen te gehoorzamen al wat Ik jullie opgedragen heb.20Onthoud dit: Ik ben met jullie alle dagen tot aan de voleinding van de wereld."
1Dit is het begin van het Evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God.2Zoals geschreven staat bij de profeet Jesaja: 'Kijk, Ik stuur mijn bode voor U uit, die Uw weg vrij zal maken;3de stem van één, die roept in de woestijn: "Maak, de weg van de Heer vrij, maak Zijn paden recht.'"4Johannes de Doper verscheen in de woestijn en predikte de doop van bekering tot vergeving van zonden.5En het hele Joodse land kwam naar hem toe en alle inwoners van Jeruzalem, en zij lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan onder belijdenis van hun zonden.6En Johannes droeg kleren van kameelhaar en met een leren riem om zijn middel, en hij at sprinkhanen en wilde honing.7En hij predikte en zei: "Na mij komt er Eén, die machtiger is dan ik, ik ben het niet waard om op mijn knieën zijn sandalen voor Hem los te maken.8Ik heb jullie gedoopt met water, maar Hij zal jullie dopen met de Heilige Geest."9En het gebeurde in die dagen dat Jezus van Nazaret in Galilea kwam en zich liet dopen door Johannes in de Jordaan.10En zodra Hij uit het water kwam, zag Hij de hemelen open gaan en de Geest als een duif op Zich neerdalen.11En een stem kwam uit de hemelen: "Jij bent Mijn geliefde Zoon, in Jou vind Ik Mijn genoegen."12En direct daarna stuurde de Geest Hem de woestijn in.13En Hij werd in de woestijn veertig dagen door de satan op de proef gesteld; en Hij was bij de wilde dieren en de engelen dienden Hem.14En nadat Johannes gearresteerd was, ging Jezus naar Galilea om het evangelie van God te prediken,15en zei: "De tijd is vervuld en het Koninkrijk van God is nabij. Bekeer jullie en geloof het evangelie."16En toen Hij langs de zee van Galilea liep, zag Hij Simon en Andreas, de broer van Simon, in de zee staan en het net uitgooien, want zij waren vissers.17En Jezus zei tegen hen: "Volg Mij, en Ik zal jullie vissers van mensen maken."18En onmiddellijk lieten zij hun netten liggen en volgden Hem.19En toen Hij iets verder liep, zag Hij Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, die ook in de boot waren om hun netten in orde te brengen.20En direct riep Hij hen; en zij lieten hun vader Zebedeüs in de boot achter met de arbeiders en volgden Hem.21En zij kwamen in Kafarnaüm en op de sabbat ging Hij naar de synagoge en onderwees daar.22En zij stonden versteld over zijn leer, want Hij onderwees hen als iemand die gezag had, en niet zoals de wetgeleerden.23En op dat moment was er in hun synagoge een man met een onreine geest en hij schreeuwde luid,24en zei: "Wat hebt U met ons te maken, Jezus van Nazaret? Bent U gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie U bent: de Heilige van God."25En Jezus bestrafte hem en zei: "Zwijg, en ga uit van hem."26En de onreine geest deed hem stuiptrekken en ging onder groot geschreeuw van hem uit.27En allen werden zeer verbaasd, zodat zij elkaar vroegen: "Wat is dit? Een nieuwe leer met gezag! Ook de onreine geesten geeft Hij bevelen en zij gehoorzamen Hem!"28En het nieuws over Jezus verspreidde zich snel in de hele omgeving van Galilea. 29En van de synagoge gingen zij naar het huis van Simon en Andreas met Jakobus en Johannes.30En de schoonmoeder van Simon lag met koorts op bed. En zij vertelden het direct aan Jezus.31En Hij kwam dichterbij, pakte haar hand en hielp haar overeind. En de koorts verliet haar en zij diende hen.32Toen het avond werd en de zon onderging, brachten ze ernstig zieken en bezetenen bij Hem.33En alle bewoners van de stad stonden dicht op elkaar bij de deur.34En Hij genas velen die ernstig ziek waren door allerlei ziekten, en dreef veel boze geesten uit en Hij liet de geesten niet toe te spreken, omdat zij Hem kenden.35En 's morgens vroeg, toen het nog donker was, stond Hij op en ging naar buiten en Hij ging naar een eenzame plaats en bad daar.36Maar Simon en diegenen die bij hem waren, gingen Hem achterna,37en zij vonden Hem en zeiden tegen Hem: "Iedereen zoekt U."38En Hij zei tegen hen: "Laten wij ergens anders heengaan, naar de naburige plaatsen, zodat Ik ook daar kan prediken; want daarvoor ben Ik gestuurd.¨39En Hij ging prediken in hun synagogen in heel Galilea, en de boze geesten dreef Hij uit.40En een melaatse kwam bij Hem, en smeekte Hem en viel voor Hem op zijn knieën, en zei: "Als U wilt, kunt U mij reinigen."41En met ontferming bewogen, strekte Hij zijn hand uit, raakte hem aan en zei tegen hem: "Ik wil het, word rein!"42En direct verliet de melaatsheid hem en hij werd rein.43Hij stuurde hem meteen weg en zei streng tegen hem:44"Zorg dat je tegen niemand iets zegt, maar ga naar de priester. Laat hem zien dat je weer beter bent. Breng dan het offer dat hoort bij je genezing, zoals Mozes het heeft voorgeschreven. Het zal voor de mensen het bewijs zijn dat je genezen bent."45Maar toen hij was weggegaan, begon hij het telkens weer te vertellen, en het nieuws bekend te maken, zo erg dat Jezus niet meer openlijk een stad kon binnenkomen, maar Zich buiten in eenzame plaatsen ophield. En zij kwamen naar Hem toe van alle kanten.
1Toen Hij weer in Kafarnaüm gekomen was, hoorden de mensen na enkele dagen dat Hij thuis was.2Velen kwamen bij elkaar zodat zelfs de ruimte bij de deur overvol raakte. Hij sprak het woord tegen hen.3Er kwamen vier mannen en zij droegen een verlamde die ze bij Hem brachten. 4Omdat zij hem vanwege de drukte niet bij Hem konden brengen, haalden zij de dakbedekking weg boven de plaats waar Hij was. Toen ze het dak opengebroken hadden, lieten zij het matras waarop de verlamde lag, naar beneden zakken.5Omdat Jezus hun geloof zag, zei Hij tegen de verlamde: "Zoon, je zonden zijn vergeven."6Nu waren daar enkele schriftgeleerden aanwezig en zij overlegden in hun harten:7Wat zegt Hij daar? Hij lastert God. Wie kan zonden vergeven dan God alleen?8En Jezus doorzag meteen in zijn geest, dat zij zo in zichzelf overlegden en zei tegen hen: "Waarom overleggen jullie deze dingen in jullie harten?9Wat is gemakkelijker? Tegen de verlamde zeggen: 'Je zonden zijn vergeven', of 'Sta op, pak je matras op en wandel'?10Maar, zodat jullie mogen weten dat de Mensenzoon macht heeft op aarde om zonden te vergeven," - zei Hij tegen de verlamde:11"Tegen jou zeg Ik, sta op, pak je matras op en ga naar je huis."12Hij stond op, pakte meteen zijn matras op en ging naar buiten terwijl iedereen het zag. Ze waren allemaal geschrokken en verheerlijkten God door te zeggen: "Zoiets hebben wij nog nooit gezien!" 13Hij ging weer naar buiten langs de zee en de hele menigte kwam bij Hem en Hij onderwees hen.14Terwijl Hij voorbij ging, zag Hij Levi, de zoon van Alfeüs, bij het tolhuis zitten. Hij zei tegen hem: "Volg Mij." En hij stond op en volgde Hem.15Jezus en zijn discipelen gingen aan tafel in het huis van Levi samen met vele tollenaars en zondaars. Zij waren talrijk en zij volgden Hem.16Toen de schriftgeleerden van de Farizeeën Hem met de zondaars en tollenaars zagen eten, zeiden zij tegen Zijn discipelen: "Waarom eet Hij met de tollenaars en zondaars?"17Jezus hoorde het en zei tegen hen: "Zij, die gezond zijn, hebben geen dokter nodig, maar zij, die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars." 18De discipelen van Johannes en de Farizeeën vastten vaak. Zij kwamen en zeiden tegen Jezus: "Waarom vasten de discipelen van Johannes en de discipelen van de Farizeeën wèl, maar Uw discipelen niet?"19Jezus zei tegen hen: "Kunnen bruiloftsgasten dan vasten, terwijl de bruidegom bij hen is? Zolang zij de bruidegom bij zich hebben, kunnen zij niet vasten.20Er zullen echter dagen komen dat de bruidegom van hen weggenomen is en in die tijd zullen zij dan vasten.21Niemand naait een niet-gekrompen lap op een oud kledingstuk, anders scheurt de ingezette lap er iets af – het nieuwe van het oude – en de scheur wordt erger.22En niemand doet jonge wijn in oude zakken; anders zal de wijn de zakken doen barsten en de wijn gaat verloren met de zakken." [Maar jonge wijn doe je in nieuwe zakken.] 23En het gebeurde, dat Hij op de sabbat door de korenvelden ging en zijn discipelen begonnen ondertussen aren te plukken.24En de Farizeeën zeiden tegen Hem: "Kijk, waarom doen zij op de sabbat wat niet mag?"25En Hij zei tegen hen: "Hebben jullie nooit gelezen wat David gedaan heeft toen de nood hoog was en hij en diegenen die bij hem waren honger kregen?26[Hoe] hij onder het hogepriesterschap van Abjatar het huis van God binnengegaan is en de toonbroden gegeten heeft waarvan niemand mag eten behalve de priesters, en hij ze ook aan degenen, die bij hem waren, gegeven heeft?"27En Hij zei tegen hen: "De sabbat is gemaakt voor de mens, en niet de mens voor de sabbat.28Dus, de Mensenzoon is heer ook over de sabbat."
1En Hij ging weer een synagoge binnen en daar was een mens met een verschrompelde hand;2en zij letten op Hem, of Hij hem op de sabbat genezen zou, om Hem te kunnen aanklagen.3En Hij zei tegen de mens met de verschrompelde hand: "Kom in het midden staan."4En Hij zei tegen hen: "Is het toegestaan op de sabbat goed te doen of kwaad te doen, een leven te redden of te doden?" Zij zwegen.5 Hij was zeer bedroefd over de verharding van hun hart. En nadat Hij degenen die rondom Hem stonden boos had aangekeken, zei Hij tegen de mens: "Strek je hand uit!" En hij strekte zijn hand uit. En zijn hand werd weer gezond.6En de Farizeeën gingen weg en pleegden direct overleg met de Herodianen over hoe zij Hem uit de weg konden ruimen.7En Jezus trok Zich met zijn leerlingen terug naar het meer. En een grote menigte uit Galilea ging mee.8Ook uit Judea en uit Jeruzalem en uit Idumea en het Overjordaanse en de streken van Tyrus en Sidon kwam een grote menigte naar Hem toe, omdat ze hadden gehoord wat Hij allemaal deed.9En Hij zei tegen zijn leerlingen dat een bootje in de buurt moest blijven, liggend naar de menigte zodat deze Hem niet zou verdringen.10Want Hij genas velen, zodat allen, die kwalen hadden, op Hem aandrongen om Hem te kunnen aanraken.11 Telkens als de onreine geesten Hem zagen, vielen ze voor Hem neer en schreeuwden: "U bent de Zoon van God."12En Hij verbood hen verschillende keren bekend te maken wie Hij was. 13En Hij ging de berg op en riep bij Zich op wie Hij zijn keuze had laten vallen en zij kwamen bij Hem.14En Hij benoemde er twaalf, zodat zij met Hem zouden zijn en Hij hen op pad zou sturen om te prediken15en om macht te hebben om boze geesten uit te drijven.16Hij stelde twaalf aan, en Simon noemde Hij Petrus,17en Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, de broer van Jakobus, en Hij gaf hun de bijnaam Boanerges, dat is zonen van de donder, en18Andreas en Filippus en Bartolomeüs en Matteüs en Tomas en Jakobus, de zoon van Alfeüs en Taddeüs en Simon de Zeloot en Judas Iskariot,19die Hem ook verraden heeft.20En Hij ging in een huis; en er verzamelde zich weer een menigte, zodat zij zelfs geen brood konden eten.21En toen zijn familie dit hoorden, gingen zij daar heen om Hem te halen, want zij zeiden: "Hij is gek geworden."22En de schriftgeleerden, die van Jeruzalem gekomen waren, zeiden: "Hij heeft Beëlzebul, en door de heerser van de boze geesten drijft Hij de geesten uit."23En Hij riep hen bij Zich en sprak tegen hen in gelijkenissen: "Hoe kan de satan de satan uitdrijven?24En als een koninkrijk tegen zichzelf verdeeld is, kan dat koninkrijk zich niet staande houden.25En als een huis tegen zichzelf verdeeld is, zal dat huis niet kunnen bestaan.26En als de satan tegen zichzelf vecht en verdeeld is, kan hij niet staande blijven en tot een eind komen.27Maar niemand kan het huis van de sterke binnengaan en zijn huisraad stelen, als hij niet eerst die sterke heeft vastgebonden, en dan zal hij zijn huis plunderen.28Waarlijk, ik verzeker jullie dat alle zonden aan de mensenkinderen zullen vergeven worden, ook de godslasteringen, die zij hebben gesproken.29maar wie gelasterd heeft tegen de Heilige Geest, krijgt geen vergeving in eeuwigheid, maar is schuldig aan eeuwige zonde."30Hij zei dit omdat zij zeiden: "Hij heeft een onreine geest."31En zijn moeder en zijn broers kwamen en stonden buiten.32En een menigte zat rondom Hem en zei tegen Hem: "Kijk, Uw moeder en Uw broers en zussen staan buiten en zoeken U."33En Hij antwoordde hen: "Wie zijn mijn moeder en broers?"34En rondkijkend naar degenen die in een kring bij Hem zaten, zei Hij: "Kijk, hier zijn mijn moeder en mijn broers.35Iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer, zus en moeder."
1En weer begon Hij te leren bij de zee. En een zeer groot aantal mensen verzamelden zich bij Hem, zodat Hij in een boot ging zitten, terwijl de menigte aan de kant stond.2En Hij leerde hun uitvoerig en sprak hen toe in gelijkenissen, en Hij zei:3"Luister. Zie, een zaaier ging naar zijn land om te zaaien.4En bij het zaaien viel een deel langs de weg, en de vogels kwamen en aten het op.5Een ander deel viel op steenachtige bodem, waar niet veel aarde was, en meteen schoot het op, omdat het geen diepe aarde had.6Maar toen de zon opkwam, verschroeide het, en omdat het geen wortel had, verdorde het.7En een ander deel viel in de distels en kwam op en verstikte het en het gaf geen vrucht.8Het overige zaad viel op goede aarde en groeide en gaf vrucht, soms dertigvoudig, soms zestigvoudig en soms honderdvoudig.''9En Hij zei: "Wie oren heeft om te horen, die moet horen."10En toen Hij weer alleen was met zijn volgelingen en de twaalf, stelden ze hem vragen over de gelijkenissen.11En Hij zei tegen hen: "Aan jullie zijn de geheimen van het Koninkrijk van God gegeven, maar naar hen, die buiten staan, komt alles in gelijkenissen.12Omdat zij kijken en niet zien en horen en niet verstaan, anders zouden ze zich bekeren en vergeving krijgen."13En Hij zei tegen hen: "Weten jullie niet, wat deze gelijkenis betekent, en hoe zullen jullie dan al de andere gelijkenissen verstaan?"14De zaaier zaait het woord.15Dit zijn degenen, die langs de weg zijn: waar het woord gezaaid wordt, en zodra zij het horen, komt meteen de satan en neemt het woord, dat in hen gezaaid is, weg.16En ook die op steenachtige plaatsen gezaaid worden, zijn hen, zodra ze het woord horen, het meteen met blijdschap aannemen17maar hebben geen wortel in zich. Wanneer er later verdrukking of vervolging komt door het woord, komen zij meteen ten val. 18En een ander deel zijn degenen, die tussen de distels gezaaid worden: dit zijn zij, die het woord horen,19maar de zorgen van de wereld en het bedrog van de rijkdom en de begeerten naar al het andere komen erbij en verstikken het woord en het wordt onvruchtbaar.20En dit zijn degenen, die in goede aarde gezaaid zijn: zij, die het woord horen en in zich opnemen en vrucht dragen, dertig- en zestig- en honderdvoud."21En Hij zei tegen hen: "Je steekt toch geen lamp aan en zet die dan onder de mand of onder het bed? Is het niet om op de standaard te zetten?22Want er is niets verborgen dat niet onthuld zal worden, en er is ook niets geheim gehouden dat aan het licht zou komen.23Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren."24En Hij zei tegen hen: "Let goed op wat jullie horen: Met de maat, waarmee jullie meten, zullen jullie gemeten worden, en jullie zullen boven die maat gegeven worden.25Want wie heeft, hem zal gegeven worden; en wie niet heeft, ook wat hij heeft zal hem ontnomen worden". 26En Hij zei: "Het koninkrijk van God is alsof een mens zaad op de grond zou strooien27en 's nachts zou slapen en overdag opstaan, en het zaad zou moeten ontkiemen en groeien, zonder dat hij zelf weet hoe.28De grond brengt vanzelf vrucht voort; eerst een bloeistengel, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar.29Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er meteen de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is."30En Hij zei: "Hoe zullen wij het Koninkrijk van God afbeelden, of onder welke gelijkenis zullen wij het brengen?31Het is als een mosterdzaadje, dat, wanneer het in de aarde gezaaid wordt, het kleinste is van alle zaden op de aarde,32maar wanneer het wordt gezaaid, groeit het op en wordt groter dan alle kruiden, en schiet grote takken uit, zodat de vogels van de lucht onder zijn schaduw kunnen nestelen."33Met zulke en andere gelijkenissen maakte Hij hun het goede nieuws bekend, voor zover zij het konden begrijpen.34Hij sprak alleen in gelijkenissen tegen hen, maar in afzondering met zijn discipelen verklaarde Hij alles.35En Hij zei tegen hen op die dag, toen het laat geworden was: ''Laten wij oversteken naar de overkant."36En zij lieten de menigte achter en namen Hem, zoals Hij was, in de boot mee, en er waren ook andere schepen bij Hem.37Er stak een zware stormwind op en de golven sloegen in de boot, zodat de boot reeds vol liep.38Maar Hij zelf lag op het achterschip op een kussen te slapen. En zij maakten Hem wakker en zeiden tegen Hem: "Meester, trekt U er zich niets van aan, dat wij vergaan?''39En toen Hij wakker was geworden, bestrafte Hij de wind en zei tegen de zee: "Zwijg, wees stil!"40En Hij zei tegen hen: "Waarom zijn jullie zo bang? Waar is jullie geloof?"41En zij waren erg geschrokken en zeiden tegen elkaar: 'Wie is Hij toch, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn?''
1En zij kwamen aan de overkant van het meer in het land van de Gerasenen.2En toen Hij uit de boot ging, kwam er een man met een onreine geest uit de grafstenen op Hem af, 3en zijn verblijf was tussen de graven en niemand had hem meer kunnen vastbinden, zelfs niet met een ketting,4want hij was vaak met voetboeien en kettingen gebonden geweest en de kettingen waren door hem stuk getrokken en de voetboeien vernield, en niemand was sterk genoeg om hem te bedwingen.5En voortdurend, nacht en dag, was hij tussen de graven en in de bergen, en schreeuwde en verwondde zichzelf met stenen.6En toen hij Jezus uit de verte zag, rende hij naar hem toe en viel voor Hem neer,7en riep met luide stem: "Wat hebt U met mij te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik smeek U voor God, dat U mij niet pijnigt."8Want Jezus zei tegen hem: "Onreine geest, ga uit deze mens"9En Hij vroeg hem: "Wat is je naam?" En hij antwoordde Hem: "Mijn naam is Legioen, omdat we met zo velen zijn."10En hij smeekte Hem herhaaldelijk hen niet buiten die regio te sturen.11Nu werd daar bij de berg een grote kudde varkens gehoed.12De demonen smeekten Hem en zeiden: "Zend ons naar de varkens, zodat wij daarin trekken."13En Hij stond het hun toe. En de onreine geesten gingen uit en trokken in de varkens en de kudde, ongeveer tweeduizend, stormde langs de helling de zee in en zij verdronken in de zee.14En de varkenshoeders vluchtten weg en vertelden wat ze hadden meegemaakt in de stad en op het land. En de mensen gingen kijken wat er gebeurd was.15En zij kwamen bij Jezus en zagen de man die bezeten was geweest door het legioen daar zitten, gekleed en goed bij zijn verstand en zij werden bang.16En degenen die dit hadden gezien, vertelden hun, hoe het met de bezetene gegaan was en ook van de varkens.17En zij begonnen bij Hem aan te dringen om weg te gaan uit hun regio.18En toen Hij in de boot stapte, smeekte de man die bezeten was om bij Hem te mogen blijven.19Maar Jezus stond het hem niet toe, maar Hij zei tegen hem: "Ga naar huis, naar je mensen en vertel hun al wat de Heer voor jou heeft gedaan, en hoe genadig Hij met jou was."20En hij ging weg en begon in de Dekapolis bekend te maken al wat Jezus voor hem had gedaan en iedereen was verwonderd.21En toen Jezus met de boot weer overgestoken was naar de overkant, verzamelde zich een grote menigte bij Hem; en Hij bleef bij het meer.22En er kwam een van de oversten van de synagoge, genaamd Jaïrus, en toen hij Jezus zag, viel hij aan zijn voeten neer,23en smeekte Hem dringend en zei: "Mijn dochtertje ligt op sterven; kom mee en leg haar de handen op, dan zal zij beter worden en in leven blijven."24En Hij ging met hem mee. En een groot aantal mensen volgde Hem en verdrongen zich om Hem heen.25Er was een vrouw, die twaalf jaar aan bloedverlies geleden had,26en veel doorstaan had van vele dokters, en had alles uitgegeven wat ze had, maar in plaats van beter worden, werd ze nog slechter.27Toen zij had gehoord, wat er van Jezus verteld werd, begaf zij zich tussen de menigte en raakte zijn mantel van achteren aan.28Want zij zei: "Als ik slechts zijn mantel aanraak, zal ik genezen."29En meteen stopte het bloedverlies en zij merkte aan haar lichaam, dat zij van haar kwaal genezen was.30En Jezus merkte direct bij Zichzelf dat er kracht van Hem uitgegaan was, en Hij keerde Zich om in de menigte en zei: "Wie heeft mijn mantel aangeraakt?"31En zijn discipelen zeiden tegen Hem: "Ziet U niet dat de menigte zich tegen U verdringt en U zegt: 'Wie heeft Mij aangeraakt'"?32En Hij keek rond om te zien wie dat gedaan had.33Maar de vrouw, bevreesd en bevend, en zich bewust van wat er met haar gebeurd was, kwam en viel voor Hem neer en vertelde Hem de volle waarheid.34En Hij zei tegen haar: "Dochter, je geloof heeft je gered; ga in vrede en wees genezen van je kwaal."35Terwijl Hij nog sprak, kwamen mensen uit het huis van de overste van de synagoge hem zeggen: "Uw dochter is gestorven; waarom valt u de Meester nog lastig?"36Maar Jezus, die hun gesprek hoorde, zei tegen de overste van de synagoge: "Wees niet bang, geloof alleen."37En Hij stond niemand toe met Hem mee te gaan, behalve Petrus en Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus.38En zij kwamen in het huis van de overste van de synagoge en Hij zag de commotie en mensen die luid huilden en jammerden.39En binnengekomen zei Hij tegen hen: "Waarom maken jullie zo'n herrie en huilen jullie? Het kind is niet gestorven, maar het slaapt."40En zij lachten Hem uit. Maar Hij stuurde hen allen het huis uit en nam de vader en de moeder van het kind en die bij Hem waren mee, en ging de kamer binnen waar het kind lag.41En Hij pakte de hand van het kind en zei tegen haar: Talita koem! (hetgeen betekent: "Meisje, ik zeg je, sta op!")42En het meisje stond onmiddellijk op en het kon lopen; want het was twaalf jaar. En zij waren stomverbaasd.43En Hij gebood hun nadrukkelijk om niemand dit te laten weten; en Hij zei dat ze haar iets te eten moesten geven.
1En Hij vertrok daar vandaan en kwam in zijn vaderstad Nazareth en zijn discipelen gingen met Hem mee.2En toen het sabbat was, onderwees Hij in de synagoge. En veel mensen die Hem hoorden, waren verbaasd en zeiden: "Waar heeft Hij deze dingen vandaan en wat is dat voor een wijsheid, die Hem gegeven is? Hoe kan Hij zulke wonderen doen met Zijn handen?3Is dit niet de timmerman, de zoon van Maria, en de broer van Jakobus en Jozef en Judas en Simon? En zijn zussen wonen hier toch ook?" En zij stoorden zich aan Hem.4Jezus zei tegen hen: "Nergens wordt een profeet zo miskend als in zijn eigen stad, onder zijn verwanten en huisgenoten."5Hij kon daar geen enkel wonder doen; alleen genas Hij een paar zieken door handoplegging.6En Hij was verbaasd over hun ongeloof. Hij ging de omliggende dorpen rond en onderwees daar.7Hij riep Zijn twaalf leerlingen bij Zich en stuurde hen twee aan twee op pad en gaf hun macht over de duivelse geesten.8Hij gaf hun de opdracht niets mee te nemen voor onderweg, behalve een staf; dus geen brood, geen reiszak en geen geld,9maar wèl sandalen aan de voeten. En Hij zei: "Neem geen extra kleding mee."10Hij zei tegen hen: "Als je eenmaal ergens een huis binnen bent gegaan, blijf daar dan, totdat je weer uit die stad vertrekt. 11En als jullie in een plaats niet welkom zijn en zij niet naar jullie willen luisteren, ga dan uit die plaats weg en schud het stof af, dat aan je voeten zit. Dit is voor hun een getuigenis."12En zij gingen op weg en maakten het goede nieuws bekend om de mensen tot inkeer te brengen.13En zij dreven veel boze geesten uit en zalfden veel zieken met olie en maakten hen beter. 14En koning Herodes hoorde van Hem, want zijn naam was bekend geworden; en de mensen zeiden: "Johannes de Doper is opgewekt uit de dood en daarom werken die krachten in Hem."15Anderen zeiden: "Het is Elia". En weer anderen: "Een profeet zoals de profeten".16Toen Herodes van Hem hoorde, zei hij: "Johannes, die ik onthoofd heb, is opgewekt."17Want hij, Herodes, had Johannes gevangen laten nemen en geboeid gevangen gezet, omdat Herodias dat wilde. Zij was de vrouw van zijn broer Filippus. Herodes had haar tot zijn vrouw genomen.18Johannes had tegen Herodes gezegd: "U mag de vrouw van uw broer niet hebben."19Herodias had het op Johannes voorzien en wilde hem doden, maar zij kon dit niet,20want Herodes had ontzag voor Johannes, want hij wist, dat hij een rechtvaardig en heilig man was; en hij beschermde hem. Iedere keer als hij naar Johannes' woorden geluisterd had, was hij erg van zijn stuk gebracht, maar hij luisterde graag naar hem.21Op een keer deed zich een gunstige gelegenheid voor toen Herodes op zijn verjaardag een maaltijd had laten bereiden voor zijn hoogwaardigheidsbekleders, zijn legeroversten en de voornaamsten van Galilea,22en de dochter van Herodias binnenkwam en danste, viel zij zeer in de smaak bij Herodes en de anderen die ook aan de tafel lagen. En de koning zei tegen het meisje: "Vraag van mij, wat je maar wilt en ik zal het je geven."23En hij legde haar een eed af: "Wat je mij ook maar vragen zult, zal ik je geven, tot de helft van mijn koninkrijk."24En zij ging weg en zei tegen haar moeder: "Wat zal ik vragen?" En deze zei: "Het hoofd van Johannes de Doper."25Meteen ging zij haastig naar binnen naar de koning en vroeg: "Ik wil dat u mij onmiddellijk op een schotel het hoofd van Johannes de Doper geeft."26En hoewel de koning zeer bedroefd werd, wilde hij het haar vanwege zijn eed en om hen, die aanlagen, niet weigeren.27En meteen zond de koning een beul met de opdracht het hoofd van Johannes te brengen. En deze ging weg en onthoofdde hem in de gevangenis,28en hij bracht het hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje en het meisje gaf het aan haar moeder.29En toen zijn discipelen het hoorden, kwamen zij en namen zijn lijk weg en legden het in een graf. 30En de apostelen kwamen weer samen bij Jezus en berichtten Hem over alles wat zij gedaan en geleerd hadden.31En Hij zei tegen hen: "Kom hier en ga alleen met Mij naar een eenzame plaats en rust een beetje." Want er waren velen, die kwamen en gingen, en zij hadden zelfs geen tijd om te eten.32En zij vertrokken in de boot naar een eenzame plaats om alleen te zijn.33En veel mensen zagen hen wegvaren en herkenden hen. Zij haasten zich te voet en waren er al vóór hen.34En toen Hij uit de boot ging, zag Hij een grote menigte en Hij kreeg medelijden met hen, omdat zij als schapen waren, die geen herder hebben, en Hij begon hun vele dingen te leren.35En toen het al laat geworden was, kwamen zijn discipelen bij Hem en zeiden: "De plaats hier is eenzaam en het is al laat.36Stuur de mensen weg, dan kunnen zij naar de gehuchten en dorpen in de omtrek gaan om eten voor zich te kopen."37Maar Hij antwoordde hun: "Geven jullie hun te eten". En zij zeiden tegen Hem: "Zullen wij dan voor tweehonderd schellingen brood gaan kopen en hun te eten geven?"38Hij zei: "Hoeveel broden hebben jullie? Ga eens kijken!" En toen zij het uitgezocht hadden, zeiden zij: "Vijf broden en twee vissen."39En Hij zei tegen ze dat allen in groepen moesten gaan zitten op het groene gras.40En zij gingen zitten in groepen van honderd en van vijftig.41En Hij nam de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel, sprak de zegen uit en brak de broden en gaf ze aan de discipelen. Zij gaven ze aan de mensen. Ook de twee vissen verdeelde Hij onder allen.42En zij aten allen en hadden genoeg.43En zij raapten de brokken op, twaalf manden vol, en ook van de vissen.44Vijfduizend mannen hadden van de broden gegeten. 45En direct daarna dwong Hij zijn discipelen in de boot te gaan en voor Hem uit te varen naar de overkant, naar Betsaïda. Hijzelf stuurde ondertussen de menigte weg.46En toen Hij afscheid van de mensen genomen had, ging Hij naar de berg om te bidden.47En bij het vallen van de avond was de boot midden op de zee en Hij was alleen aan land.48En toen Hij zag, dat zij nogal moeite hadden om vooruit te komen bij het varen – want zij hadden tegenwind – kwam Hij rond drie uur `s nachts naar hen toe. Hij liep over het water van de zee en wilde hen voorbij gaan.49Toen zij Hem zagen gaan over de zee, dachten zij, dat het een spook was en zij schreeuwden hard.50Want ze zagen Hem allemaal en werden verbijsterd. Maar Hij sprak ze direct toe en zei: "Houd moed, Ik ben het, niet bang zijn!"51En Hij klom bij hen in de boot en de wind ging liggen. En zij waren geschokt,52want zij waren bij de broden niet tot inzicht gekomen, maar hun hart was verhard. 53En toen zij overgestoken waren naar het land, kwamen zij in Gennesaret, en legden daar aan.54En toen zij uit de boot gingen, herkenden de mensen Hem gelijk55en zij liepen die hele streek af en haalden iedereen op die erg ziek was. Ze brachten hen op matrassen naar de plaats, waar ze hoorden dat Hij was. 56En waar Hij ook kwam in dorpen of steden of gehuchten, daar legden zij de zieken op de markten en smeekten Hem, dat zij slechts de kwast van zijn kleed mochten aanraken. En iedereen die Hem aanraakte werd gezond.
1De Farizeeën kwamen bij Jezus met een paar schriftgeleerden uit Jeruzalem.2En toen zij zagen, dat sommige van zijn discipelen met onreine, dat is ongewassen, handen hun brood aten –3want de Farizeeën en de Joden eten niet zonder hun handen gewassen te hebben. Ze houden daarmee vast aan de gewoonte die zij van de voorouders hebben geleerd.4Ook als ze van de markt komen, eten zij na zich gewassen te hebben; en ze houden zich aan andere tradities, zoals het afwassen van bekers en kruiken en koperwerk, –5toen vroegen de Farizeeën en de schriftgeleerden Hem: "Waarom houden Uw discipelen zich niet aan de gewoonte van de voorouders, maar eten zij met onreine handen hun brood?"6Maar Hij zei: "Het is waar wat de profeet Jesaja van jullie, huichelaars, geprofeteerd heeft: 'Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij.'7Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die tradities van mensen zijn.8Jullie verwaarlozen het gebod van God en houden jullie aan de gewoontes van mensen."9En Hij zei: "Het gebod van God zetten jullie netjes opzij om zo de gewoontes van de voorouders in stand te houden.10Want Mozes heeft gezegd: 'Eer uw vader en uw moeder', en: 'Wie vader of moeder vervloekt, moet gedood worden.'11Maar jullie zeggen dat als iemand tegen zijn vader of moeder zegt: 'Alles waarmee ik voor jullie had kunnen zorgen is offergave aan de tempel',12dan laten jullie hem niet toe ook nog maar iets voor zijn vader of moeder te doen.13En zo maken jullie het woord van God krachteloos door jullie eigen gewoontes die jullie geleerd hebben van de voorouders. En dergelijke dingen doen jullie nog meer."14En toen Hij de menigte weer bij Zich geroepen had, zei Hij tegen hen: "Luister allen naar Mij en begrijp Mij goed:15Niets, dat van buiten de mens in hem komt, kan hem onrein maken, maar alles wat uit de mens naar buiten komt, dat is het, wat hem onrein maakt."16[Als je oren hebt, moet je er ook goed mee luisteren.]17Toen Hij hierna thuis kwam, vroegen zijn discipelen Hem wat Hij daarmee bedoelde.18En Hij zei tegen hen: "Zijn jullie dan ook zo onnozel? Begrijpen jullie niet, dat niets dat van buiten de mens in hem komt, hem onrein kan maken19omdat het niet in je hart komt, maar in je buik en het er op een bepaalde plaats ook weer uitgaat?" En zo verklaarde Hij al het eten rein.20En Hij zei: "Wat uit de mens naar buiten komt, dat maakt de mens onrein.21Want van binnenuit, uit het hart, komen de slechte gedachten, seksuele immoraliteit,22diefstal, moord, overspel, hebzucht, boosheid, bedrog, buitensporigheid, jaloezie, kwaadsprekerij, godslastering, arrogantie en dwaasheid.23Al die slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en maken de mens onrein."24Jezus vertrok en ging naar het gebied van Tyrus. En toen Hij een huis was binnengegaan, wilde Hij niet, dat iemand het wist; maar Hij kon niet verborgen blijven.25Al gauw hoorde een vrouw, van wie het dochtertje een duivelse geest had, van Hem; en zij kwam naar Hem toe en viel aan Zijn voeten neer.26Deze vrouw was een Griekse, geboren in Syro-Fenicie.27En zij vroeg Hem de duivelse geest uit haar dochter te drijven. En Hij zei: "Laat eerst de kinderen verzadigd worden want het is niet goed het brood van de kinderen te nemen en het de honden voor te gooien."28Maar zij antwoordde: "Zeker, Here, de honden eten immers ook onder de tafel van de kruimels van de kinderen."29En Hij zei: "Vanwege dit antwoord mag je gaan. De duivelse geest is uit je dochter gevaren."30En toen zij naar huis gegaan was, vond zij het kind op bed en de duivelse geest was weg. 31En toen Hij weer uit het gebied van Tyrus vertrokken was, kwam Hij door Sidon naar de zee van Galilea, midden in het gebied van Dekapolis.32En de mensen brachten een dove bij Hem, die moeilijk sprak, en smeekten Hem deze de hand op te leggen.33Hij nam hem apart, buiten de grote groep mensen vandaan, en stak zijn vingers in zijn oren, spuugde, raakte zijn tong aan,34en Hij keek naar de hemel en zuchtte en zeide tot hem: "Effata", dat betekent: wordt geopend!35En zijn oren werden geopend en direct werd de band van zijn tong los en hij sprak goed.36En Hij gebood hun het niemand te zeggen. Maar hoe meer Hij het hun gebood, des te meer maakten zij het bekend.37De mensen waren stomverbaasd en zeiden: "Hij heeft alles goed gemaakt, ook de doven doet Hij horen en de stommen spreken."
1In die dagen, toen er weer een grote menigte bij elkaar was en zij niets te eten hadden, riep Hij zijn leerlingen bij Zich en zei tegen hen:2"Ik heb medelijden met de menigte, want zij zijn nu al drie dagen bij Mij gebleven en hebben niets te eten;3als Ik hen zonder eten naar huis laat gaan, zullen zij onderweg uitgeput raken want sommigen van hen zijn van ver gekomen."4En zijn leerlingen antwoordden Hem: "Hoe zal iemand deze menigte hier in deze eenzame streek van brood kunnen voorzien?"5En Hij vroeg hun: "Hoeveel broden hebben jullie?" Zij zeiden: "Zeven."6Hij gaf de menigte opdracht op de grond te gaan zitten, nam de zeven broden, dankte God, brak het brood en gaf ze aan zijn leerlingen en zij deelden ze uit aan de menigte.7En ook hadden zij enkele visjes; en nadat Hij daarover de zegen had uitgesproken, zei Hij, dat zij ook die moesten uitdelen.8En allen aten en werden verzadigd en zij raapten het overschot van de brokken op: zeven manden vol.9Er waren ongeveer vierduizend mensen en Hij zond hen weg.10En direct daarna ging Hij met zijn leerlingen in de boot en kwam in het gebied van Dalmanuta.11En de Farizeeën liepen uit en begonnen met Hem te discussiëren; en zij verlangden van Hem een teken uit de hemel om Hem te testen.12En Hij slaakte een diepe zucht en zei: "Waarom verlangen deze mensen een teken? Waarlijk, Ik verzeker jullie: Aan dit soort mensen zal zeker geen teken worden gegeven!"13En Hij liet hen alleen en Hij ging weer in de boot en vertrok naar de overkant.14De leerlingen hadden vergeten genoeg brood mee te nemen; ze hadden maar één brood bij zich in de boot.15En Hij waarschuwde hun: "Pas op, wees op je hoede voor de zuurdesem van de Farizeeën en de zuurdesem van Herodes.16En zij spraken er onderling over, dat zij niet voldoende brood hadden.17Toen Hij dat merkte, zei Hij tegen hen: "Waarom praten jullie erover dat jullie onvoldoende brood hebben? Verstaan jullie nog niet en begrijpen jullie niet? Hebben jullie een verhard hart?18Waarom hebben jullie ogen en zien jullie niets; hebben jullie oren en horen jullie niets?19En herinneren jullie je niet, toen Ik de vijf broden brak voor de vijfduizend, hoeveel manden vol brokken jullie hebben opgeraapt?" En zij zeiden tegen Hem: "Twaalf."20"En bij de zeven voor de vierduizend, hoeveel manden vol brokken hebben jullie toen opgeraapt?" En zij zeiden: "Zeven."21En Hij zei tegen hen: "Begrijpen jullie het nóg niet?" 22En zij kwamen te Betsaïda. En zij brachten een blinde bij Hem en smeekten Hem deze man aan te raken.23En Hij nam de blinde bij de hand en bracht hem buiten het dorp en Hij spuugde in zijn ogen, legde hem de handen op en vroeg hem: "Zie je al iets?"24De man keek op en zei: "Ik zie mensen, maar ik zie hen als bomen wandelen."25Daarna legde Hij weer de handen op zijn ogen en hij zag duidelijk en was genezen. En hij zag daarna alles scherp.26En Hij stuurde hem naar huis en zei: "Ga het dorp zelfs niet in."27En Jezus vertrok met zijn leerlingen naar de dorpen van Caesarea Filippi. En onderweg vroeg Hij zijn discipelen: "Wat zeggen de mensen, wie Ik ben?"28Zij antwoordden: "Johannes de Doper en anderen: Elia; weer anderen: Eén van de profeten."29En Hij vroeg hun: "Maar jullie, wie zeggen jullie, dat Ik ben?" Petrus antwoordde: "U bent de Christus."30En Hij verbood hun nadrukkelijk met iemand hierover te spreken.31En Hij begon hen te onderwijzen, dat de Mensenzoon veel moest lijden en verworpen zou worden door de oudsten en de overpriesters en de schriftgeleerden en gedood zou worden en na drie dagen zou opstaan.32Hij sprak deze woorden vrijuit. En Petrus nam Hem apart en begon Hem streng toe te spreken.33Maar Jezus keerde Zich om en terwijl Hij naar zijn leerlingen keek, sprak Hij Petrus streng toe en zei: "Ga weg, achter Mij, satan; je bent niet gericht op de dingen van God maar op die van de mensen."34En Hij riep de menigte mensen met zijn leerlingen bij Zich en zei tegen hen: "Als iemand achter Mij wil komen dan moet hij zichzelf verloochenen en zijn kruis dragen en Mij volgen.35Want iedereen, die zijn leven wil behouden, zal het verliezen; maar iedereen, die zijn leven verliest om Mij en om het evangelie, die zal het behouden.36Welk voordeel heeft een mens dat hij de hele wereld wint en schade lijdt aan zijn ziel?37Want wat zou een mens kunnen geven in ruil voor zijn leven?38Want wie zich voor Mij en voor mijn woorden schaamt tegenover de overspelige en zondige mensen van deze tijd, zal ook de Mensenzoon Zich voor hem schamen, wanneer Hij komt in de heerlijkheid van zijn Vader, met de heilige engelen."
1En Hij zei tegen hen: "Voorwaar, Ik zeg jullie: Er zijn sommigen onder ons, die hier staan, die niet zullen sterven, voordat zij zien dat het Koninkrijk Gods met kracht is gekomen."2En zes dagen later nam Jezus Petrus en Jakobus en Johannes mee op een hoge berg waar ze alleen waren. En zijn gedaante veranderde voor hun ogen,3en zijn klederen schitterden, helder wit, zoals niemand op aarde ze kan maken.4En toen verscheen Elia aan hen met Mozes en zij waren in gesprek met Jezus.5En Petrus nam het woord en zei tegen Jezus: "Rabbi, het is goed, dat wij hier zijn, laten wij drie tenten opslaan, voor U één, en voor Mozes één, en voor Elia één."6Maar hij wist niet goed wat hij moest zeggen, want zij waren erg geschrokken.7En er kwam de schaduw van een wolk over hen heen, en er klonk een stem uit de wolk: "Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar Hem."8En ze keken om zich heen en zagen plotseling niemand meer bij zich dan Jezus alleen.9En terwijl zij van de berg afdaalden, verbood Hij hun, dat zij iemand zouden vertellen, wat zij gezien hadden, voordat de Mensenzoon uit de dood zou zijn opgestaan.10En zij namen dit woord ter harte en vroegen zich onder elkaar wel af, wat Hij bedoelde met de opstanding uit de dood.11En zij vroegen Hem en zeiden: "Waarom zeggen de schriftgeleerden, dat Elia eerst moet komen?"12Hij zei tegen hen: "Elia komt wel eerst en herstelt alles; maar over de Mensenzoon staat toch geschreven dat Hij veel moet lijden, en dat Hij veracht zal worden?13Maar Ik zeg jullie: ook Elia is gekomen en zij hebben met hem gedaan wat zij wilden, zoals over hem geschreven staat." 14En toen zij bij de andere discipelen terugkwamen, zagen zij een grote menigte om hen heen en schriftgeleerden die met hen discussieërden.15Toen de menigte Hem zag, waren zij zeer verbaasd, en zij liepen meteen op Hem af en begroetten Hem.16En Hij vroeg hun: "Waarover discussiëren jullie met hen?"17En iemand uit de menigte antwoordde Hem: "Meester, ik heb mijn zoon tot U gebracht, die door een geest is bezeten en niet kan praten.18Steeds wanneer de geest hem aangrijpt, werpt hij hem op de grond; en hij heeft het schuim op de lippen, en hij knarst met zijn tanden en verstijft. Ik heb uw discipelen gezegd, dat zij hem zouden uitdrijven, en zij konden het niet."19En Hij zei tegen hen: "O, ongelovige mensen, hoelang zal Ik nog bij jullie zijn? Hoelang zal Ik jullie nog verdragen? Breng de jongen bij Mij."20En zij brachten hem bij Hem. En toen de geest Hem zag, deed hij hem meteen stuiptrekken en met schuim op de lippen viel jij op de grond en rolde heen en weer.21En Hij vroeg zijn vader: "Hoelang is het al, dat hem dit overkomt?"22Hij zei: "Vanaf zijn kindsheid al; en vaak heeft hij hem ook in het vuur gegooid en in het water gedreven om hem te doden. Maar als U iets kunt doen, help ons dan en heb medelijden met ons!"23Jezus zei tegen hem: "Als U kunt! Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft."24Direct riep de vader van de jongen het uit: "Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!"25En toen Jezus zag, dat de menigte samenstroomde, bestrafte Hij de onreine geest en zei tegen hem: "Geest die stom en doof maakt, Ik gebied je: ga van hem uit en kom niet meer in hem terug."26En hij ging van hem uit onder geschreeuw en hevige struiptrekkingen. En de jongen bleef roerloos achter, zodat de mensen zeiden, dat hij gestorven was.27Maar Jezus pakte zijn hand, hielp hem overeind en hij stond op.28En toen Hij een huis was binnengegaan, vroegen zijn discipelen Hem toen zij met Hem alleen waren: "Waarom hebben wij die geest niet kunnen uitdrijven?"29En Hij zei tegen hen: "Deze geesten kunnen alleen door gebed worden uitgedreven."30En zij verlieten die streek en reisden door Galilea. En Hij wilde niet, dat iemand het te weten kwam,31want Hij onderwees zijn discipelen en zei tegen hen: "De Mensenzoon wordt uitgeleverd aan de mensen en zij zullen Hem doden maar na drie dagen zal Hij uit de dood opstaan."32Maar zij begrepen deze woorden niet en durfden Hem niet naar de uitleg te vragen.33En zij kwamen in Kafarnaüm. En toen Hij in huis gekomen was, vroeg Hij hun: "Waarover waren jullie onderweg in gesprek?"34Maar zij zwegen, want zij hadden onderweg met elkaar gesproken, wie de belangrijkste was.35En Hij ging zitten, riep de twaalf bij zich en zei tegen hen: "Als iemand de belangrijkste wil zijn, moet hij de minste willen zijn en dienaar van iedereen."36En Hij nam een kind en zette die in hun midden, omarmde het en zei tegen hen:37"Wie in mijn naam één zo'n kind bij zich opneemt, die neemt Mij op. En wie Mij opneemt, neemt niet Mij op, maar Hem, die Mij gezonden heeft."38Johannes zei tegen Hem: "Meester, wij hebben iemand gezien, die in uw naam boze geesten uitdreef en wij wilden het hem beletten, omdat hij zich niet bij ons wilde aansluiten."39Maar Jezus zei: "Belet het hem niet; want iemand, die een wonder doet in mijn naam, kan onmogelijk kort daarna kwaad van Mij spreken.40Want wie niet tégen ons is, is vóór ons.41Ik verzeker jullie, wie jullie een beker water te drinken geeft in de naam van Christus, omdat jullie Zijn discipelen zijn, die zal zeker beloond worden.42En wie één van deze kleinen, die geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gedaan en hij in de zee was geworpen.43En als je hand je tot zonde verleidt, hak hem af. Het is beter, dat je verminkt door het leven gaat, dan dat je met twee handen in de hel terecht komt, in het onuitblusbare vuur,44waar de wormen niet dood gaan en het vuur niet wordt geblust.45En als je voet je tot zonde zou verleiden, hak hem af. Het is beter, dat je kreupel door het leven gaat, dan dat je met twee voeten in de hel geworpen wordt,46waar de wormen niet dood gaan en het vuur niet wordt geblust.47En als je oog je tot zonde zou verleiden, ruk het uit. Het is beter, dat je met één oog het Koninkrijk Gods binnengaat, dan dat je met twee ogen in de hel geworpen wordt,48waar de wormen niet dood gaan en het vuur niet wordt geblust.49Want iedereen zal met vuur gezouten worden.50Het zout is goed; als het zout echter z'n kracht verliest, waarmee geven jullie het z'n kracht weer terug? Zorg dat jullie het zout in jezelf niet verliest en bewaar de vrede onder elkaar.
1Hij stond op en vertrok vandaar naar Judea aan de andere kant van het Jordaan. En menigten verzamelden zich tot Hem, en zoals Hij gewend was, onderwees Hij hen opnieuw.2En er kwamen Farizeeën naar Hem toe om Hem op de proef te stellen en vroegen Hem: "Is het legaal voor een man om van zijn vrouw te scheiden?"3Hij antwoordde en zei: "Wat heeft Mozes jullie geboden?" 4Zij zeiden: "Mozes heeft toegestaan een scheidingsbrief te schrijven en haar weg te sturen." 5Jezus antwoordde hen: "Vanwege de hardheid van hart van jullie heeft hij dit toegestaan.6Vanaf het begin van de schepping heeft God hun man en vrouw gemaakt.7'Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten, en die twee zullen tot één vlees zijn,8zo zijn zij niet meer twee, maar één vlees.'9Hetgeen dan wat God samengevoegd heeft, laat geen mens dit scheiden." 10En thuis vroegen de discipelen Hem weer over dit thema.11En Hij zei tegen hen: "Wie zijn vrouw wegstuurt en met een andere trouwt, pleegt echtbreuk ten opzichte van haar;12en indien zij haar man verlaat en met een ander trouwt, pleegt zij echtbreuk."13Toen brachten zij kleine kinderen tot Hem, zodat Hij hen zou aanraken; maar de discipelen verhinderden hen.14Toen Jezus dat zag, nam Hij het hun zeer kwalijk en zei tegen hen: "Laat de kinderen bij Mij komen; houd ze niet tegen, want het koninkrijk van God behoort hen toe. 15Werkelijk ik verzeker jullie, wie het koninkrijk van God niet ontvangt als een kind, zal het zeker niet binnengaan." 16En Hij omarmde de kinderen en zegende ze terwijl Hij zijn handen op hen legde.17En toen Hij op weg ging, liep iemand naar Hem toe, viel op de knieën en vroeg Hem: "Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te erven?"18En Jezus zei tegen hem: "Waarom noem je Mij goed? Niemand is goed, maar één, en dat is God.19Je kent de geboden: 'Moord niet, pleeg geen overspel, steel niet, getuig niet vals, bedrieg niet, eer je vader en je moeder.'"20Hij zei tegen Hem: "Meester, sinds mijn jeugd heb ik dit allemaal gedaan."21Jezus keek hem met veel liefde aan en zei toen tegen hem: "Er ontbreekt je iets, ga heen, verkoop alles wat je hebt en geef het geld aan de armen, kom mee en als jij mij volgt zal je een schat in de hemel hebben."22Maar zijn gelaat vertrok bij het horen van de woorden van Jezus. Hij ging bedroefd weg, omdat hij heel veel goederen had.23Jezus keek om zich heen en zei tegen zijn leerlingen: "Hoe moeilijk is het voor de rijken om het koninkrijk van God binnen te gaan!"24De discipelen waren verbaasd over zijn woorden. Maar Jezus zei opnieuw: "Kinderen, wat is het moeilijk om het koninkrijk van God binnen te gaan!25Het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor iemand die rijk is om het het koninkrijk van God binnen te gaan."26De leerlingen waren nog meer verbaasd en zeiden tegen elkaar: "Wie kan er dan nog gered worden?"27Jezus keek hen aan en zei: "Bij de mens is dit onmogelijk, maar niet bij God; bij God is alles mogelijk."28Petrus begon tegen Hem te zeggen: "Zie, wij hebben alles prijsgegeven en zijn U gevolgd."29Jezus zei: "Ik verzeker jullie, niemand, die zijn huis of broers of zussen of moeder of vader of kinderen of akkers heeft verlaten voor Mij en het evangelie,30die niet in deze huidige tijd honderd keer zoveel zullen ontvangen: huizen en broers en zussen en moeders en kinderen en akkers - met vervolgingen - en in de komende eeuw het eeuwige leven.31Maar velen die de eersten zijn, zullen de laatsten zijn, en de laatsten de eersten."32Zij waren onderweg naar Jeruzalem, en Jezus ging vóór hen uit, en zij waren verbaasd en zij die volgden, waren bang. En weer nam Hij de twaalf apart en begon tegen hen te spreken over hetgeen met Hem zou gebeuren:33"Zie, wij gaan naar Jeruzalem en de Mensenzoon zal overgeleverd worden aan de overpriesters en de schriftgeleerden en zij zullen Hem ter dood veroordelen. En zij zullen Hem overleveren aan de heidenen.34En zij zullen Hem bespotten en Hem bespuwen en Hem geselen en doden, maar na drie dagen zal Hij opstaan."35En Jakobus en Johannes, de twee zonen van Zebedeüs, kwamen bij Hem en zeiden tegen Hem: "Meester, wij willen dat U voor ons doet, wat wij U zullen vragen."36Hij zei tegen hen: "Wat willen jullie, dat Ik voor jullie doe?"37Zij zeiden tegen Hem: "Laat, de één aan uw rechterzijde en de andere aan uw linkerzijde mogen zitten in Uw heerlijkheid."38Maar Jezus zei tegen hen: "Jullie weten niet wat jullie vragen. Kunnen jullie de beker drinken die Ik drink, of met de doop gedoopt worden, waarmee Ik gedoopt word?"39Zij zeiden tegen Hem: "Wij kunnen het." En Jezus zei tegen hen: "De beker die Ik drink, zullen jullie drinken; en de doop, waarmee Ik gedoopt word, zullen jullie ook gedoopt worden.40Maar het zitten aan mijn rechterzijde of aan mijn linkerzijde, staat niet aan Mij te geven, maar het is voor hen voor wie ze bestemd zijn."41En toen de tien dit hoorden, begonnen zij het Jakobus en Johannes kwalijk te nemen.42En Jezus riep hen bij Zich en zei tegen hen: "Jullie weten dat de volken onderdrukt worden door hun eigen heersers en dat hun leiders hun macht misbruiken. 43Zó mag het bij jullie niet gaan.44Maar wie de belangrijkste wil worden onder jullie, moet jullie dienaar zijn; wie onder jullie de eerste wil zijn, moet slaaf zijn van iedereen.45Want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen." 46En zij kwamen te Jericho. En toen Jezus met zijn discipelen en een grote menigte mensen uit Jericho vertrok, zat de zoon van Timeüs, Bartimeüs, een blinde bedelaar, langs de weg.47En toen hij hoorde dat het Jezus van Nazaret was, begon hij te schreeuwen: "Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!"48En velen berispten hem, zodat hij stil zou blijven. Maar hij riep nog harder: "Zoon van David, heb medelijden met mij!"49En Jezus stond stil en zei: "Roep hem." En zij riepen de blinde man en zeiden: "Hou moed, sta op! Hij roept je."50Toen wierp hij zijn mantel af, sprong op en ging naar Jezus.51En Jezus antwoordde en zei tegen hem: "Wat wil je dat Ik voor je doe?" De blinde zei tegen Hem: "Rabboeni, dat ik weer zien kan!"52En Jezus zei tegen hem: "Ga heen, je geloof heeft je gered." En direct kon hij weer zien en volgde Hem op de weg.
1En toen zij dicht bij Jeruzalem kwamen, bij Betfage en Betanië aan de Olijfberg, stuurde Hij twee van zijn discipelen vooruit,2en zei tegen hen: "Ga naar het dorp, wat daar ligt, zodra je er binnenkomt zal je er een veulen vastgebonden vinden, waar nog niemand op gereden heeft, maak het los en breng het hier.3Voor het geval iemand zal vragen: 'Waarom doen jullie dit?' zeg dan: 'De Heer heeft het nodig en zal het gelijk weer terug sturen.'"4Ze gingen op weg en vonden het veulen vastgebonden buiten bij de deur aan de weg en maakten het los.5Enkele mensen die toekeken vroegen: "Wat doen jullie daar met het veulen los te maken?"6Ze vertelden hen wat Jezus hen opgedragen had, en de mensen lieten hen gaan.7En zij brachten het veulen naar Jezus, legden hun mantels erop en Hij ging daarop zitten.8Velen spreidden hun mantels op de weg en anderen bebladerde takken die ze uit het veld hakten. 9Iedereen die Hem vooruit liepen of achter Hem aankwamen riepen: "Hosanna! Gezegend is Hij die komt in de naam van de Heer;10Gezegend is het komende koninkrijk van onze vader David; Hosanna in de hoogste hemel!"11Hij kwam aan in Jeruzalem en ging de tempel binnen. Nadat Hij alles rondom overzien had, vertrok Hij. Omdat het al laat op de dag was, ging Hij met de twaalf naar Betanië.12De volgende dag toen ze uit Betanië vertrokken werd Hij hongerig.13Hij zag van ver een vijgenboom met bladeren en ging erheen om te zien of er misschien vijgen aanzaten. Toen Hij dichterbij kwam vond hij alleen maar bladeren want het was niet het seizoen voor vijgen. 14Hij zei tegen de boom: "Niemand zal ooit meer vruchten van je eten." En zijn discipelen hoorden dit.15En zij kwamen aan in Jeruzalem en Hij ging de tempel binnen waar Hij iedereen die iets kocht of verkocht begon weg te jagen, de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenhandelaars gooide Hij om,16en Hij liet niet toe, dat iemand enig voorwerp door de tempel droeg.17Hij begon ze de les te lezen en zei: "Staat er niet geschreven dat 'Mijn huis een gebedshuis zal heten voor alle volken'? Maar jullie maakten er een rovershol van."18De hogepriesters en schriftgeleerden hoorden het en zochten een manier hoe ze Hem uit de weg konden ruimen, want zij waren bang voor Hem omdat de hele menigte onder de indruk waren van Zijn onderricht.19Toen het avond werd verlieten ze de stad.20In de morgen kwamen ze langs de vijgenboom, en zagen dat het vanaf de wortel verdord was.21Petrus herinnerde het zich en zei tegen Hem: "Rabbi, zie de vijgenboom die U vervloekt hebt, is verdord."22En Jezus antwoordde en zei: "Geloof in God.23Voorwaar, Ik zeg jullie, wie tegen deze berg zou zeggen: 'Ga en werp jezelf in de zee,' en niet in zijn hart twijfelt maar gelooft dat wat hij zegt gebeuren zal, het zal voor hem gebeuren. 24Daarom zeg Ik jullie, 'Alles waarvoor jullie bidden en vragen, geloof dat je het ontvangen hebt, en het zal gebeuren.'25En wanneer jullie staan te bidden, vergeef diegenen waar je iets tegen heb, zodat ook jullie Vader in de hemel jullie overtredingen zal vergeven.26[Maar als je een ander niet vergeeft, zal ook de Vader in de hemel jouw overtredingen niet vergeven"]27Ze kwamen weer in Jeruzalem. Terwijl Hij in de tempel liep kwamen de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten naar Hem toe,28en zeiden: "Volgens welke autoriteit doet u deze dingen, of, Wie heeft u deze machtiging gegeven om deze dingen te doen?"29Jezus zei tegen hen: "Ik zal jullie één vraag stellen, geef Mij daarop antwoord, dan zal Ik jullie vertellen op grond van welke autoriteit Ik deze dingen doe.30Doopte Johannes in opdracht van de hemel of van de mensen? Antwoord Mij daarop."31En zij overlegden met elkaar en zeiden: "Als wij zeggen: 'Van de hemel,' zal Hij zeggen: 'Waarom hebben jullie hem dan niet geloofd?'32Maar zeggen wij: 'Van de mensen . . .'". Zij waren namelijk bang voor de menigte, want iedereen hield Johannes inderdaad voor een profeet.33En zij antwoordden Jezus met: "Wij weten het niet." En Jezus zei tegen hen: "Dan zeg Ik jullie ook niet, op grond van welke autoriteit Ik deze dingen doe."
1En Hij begon tegen hen in gelijkenissen te spreken. "Een man legde een wijngaard aan en zette er een heg omheen. Hij groef een kuil voor een wijnpers en bouwde een uitkijktoren. Hij verhuurde de wijngaard aan pachters, en ging op reis.2En hij stuurde na verloop van tijd een knecht naar de pachters om van hen zijn deel van de vruchten van de wijngaard in ontvangst te nemen.3Maar zij grepen hem vast, sloegen hem en stuurden hem met lege handen terug.4En opnieuw stuurde hij hen een andere knecht en die sloegen zij in het gezicht en behandelden zij schandelijk.5En hij stuurde nog een andere en die doodden zij, en nog vele anderen, die zij òf sloegen òf doodden.6Tenslotte was alleen nog zijn geliefde zoon over. Die stuurde hij als laatste naar hen, met de gedachte: 'Voor mijn zoon zullen zij ontzag hebben.'7Maar die pachters zeiden tegen elkaar: 'Dit is de erfgenaam; kom, laten wij hem doden en dan is de erfenis voor ons.'8En zij grepen hem vast en doodden hem en gooiden hem buiten de wijngaard.9Wat zal de eigenaar van de wijngaard doen? Hij zal komen en de pachters doden en de wijngaard aan anderen geven.10Hebben jullie ook deze schrifttekst nooit gelezen: 'De steen, die de bouwlieden hadden afgekeurd, is de hoeksteen geworden;11dankzij de Heer is dit gebeurd en het is wonderbaarlijk in onze ogen.'"12Daarop probeerden zij Hem gevangen te nemen, maar zij waren bang voor de menigte. Zij begrepen, dat Hij met het oog op hen deze gelijkenis gesproken had. En zij lieten Hem verder ongemoeid en gingen weg.13En zij stuurden enkele Farizeeën en Herodianen naar Hem toe om Hem een ongeoorloofde uitspraak te ontlokken.14En toen zij aankwamen, zeiden zij tegen Hem: "Meester, wij weten, dat U oprecht bent en dat U zich aan niemand stoort; want U kijkt niet naar het uiterlijk van de mens, maar U leert in alle oprechtheid over de weg van God. Is het wettelijk toegestaan de keizer belasting te betalen of niet? Moeten wij betalen of niet?"15Maar Hij wist dat zij deden alsof en zei tegen hen: "Waarom stellen jullie Mij op de proef? Laat Mij eens een geldstuk zien."16En zij brachten er een. En Hij vroeg: "Van wie is deze afbeelding en dit opschrift?" Zij zeiden tegen Hem: "Van de keizer."17Jezus zei tegen hen: "Geef aan de keizer wat van de keizer is, en geef aan God wat van God is." En zij waren met stomheid geslagen.18Er kwamen Sadduceeën naar Hem toe; volgens hen is er geen opstanding uit de dood. Zij vroegen Hem:19"Meester, Mozes heeft ons voorgeschreven, dat als iemand sterft en een vrouw achterlaat maar geen kinderen, dat dan zijn broer die vrouw bij zich moet nemen en voor zijn broer nakomelingen moet verwekken.20Er waren eens zeven broers. En de eerste nam een vrouw en liet bij zijn sterven geen nakomelingen na.21En de tweede nam haar bij zich en stierf ook zonder nakomelingen. En de derde evenzo.22En geen van die zeven broers liet nakomelingen na. Op het laatst stierf ook de vrouw.23Van wie zal zij dan de echtgenote zijn bij de opstanding uit de dood? Want van alle zeven was zij de echtgenote."24Jezus zei tegen hen: "Jullie dwalen omdat jullie de Schriften niet kennen en evenmin de macht van God?25Want wanneer zij uit de dood opstaan, trouwen zij niet en worden zij niet uitgehuwelijkt, maar zij zijn als engelen in de hemelen.26Wat betreft de opwekking van de doden; hebben jullie niet gelezen in het boek van Mozes, over het gedeelte van de braamstruik, dat God tegen hem zei: 'Ik ben de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob?'27Hij is niet een God van doden, maar van levenden. Jullie dwalen vreselijk."28Een van de schriftgeleerden, die naar hen had geluisterd terwijl ze discusieërden, en gemerkt had dat Hij hun goed had geantwoord, kwam dichterbij en vroeg Hem: "Wat is van alle geboden de eerste?"29Jezus antwoordde:30"Het eerste gebod is: Hoor Israël, de Heer, onze God, is Eén: Heb de Heer, jullie God lief met heel jullie hart en met heel jullie ziel en met heel jullie verstand en met heel jullie kracht.31Het tweede gebod is dit: 'Heb jullie naaste lief als jezelf'. Een ander gebod, groter dan dit, bestaat niet."32En de schriftgeleerde zei tegen Hem: "Inderdaad, Meester, wat U zegt is waar: Hij alleen is God en er is geen andere God dan Hij.33En Hem lief te hebben met heel ons hart en met heel ons verstand en met heel onze kracht en onze naaste lief te hebben als onszelf, betekent meer dan alle brandoffers en andere offers."34En Jezus vond dat hij verstandig had geantwoord en zei tegen hem: "Je bent niet ver van het Koninkrijk van God af." En niemand durfde Hem nog iets te vragen. 35Jezus vroeg bij zijn onderwijzing in de tempel: "Hoe kunnen de schriftgeleerden zeggen, dat de Christus een zoon van David is?36David zelf heeft, geïnspireerd door de Heilige Geest, gezegd: 'De Heer heeft gezegd tot mijn Heer: "Neem plaats aan mijn rechterhand, totdat Ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.'37Zelfs David noemt Hem 'Heer,' hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?" En het grootste deel van de menigte luisterde graag naar Hem.38En Hij zei tijdens zijn onderricht: "Pas op voor de schriftgeleerden, die gesteld zijn op wandelen in lange gewaden en op eerbiedige begroetingen op de markten,39op de belangrijkste plaatsen in de synagogen en bij de ereplaatsen bij de feestmaaltijden,40en die de huizen van de weduwen verslinden en voor de schijn lange gebeden uitspreken: Dezen zullen een zwaarder oordeel ontvangen."41En Hij ging tegenover de collectebus zitten en keek aandachtig hoe de mensen er geld in wierpen. En veel rijken wierpen er veel in.42Er kwam ook een arme weduwe, die er twee koperstukjes in wierp, dat is een duit.43En Jezus riep zijn discipelen bij zich en zei tegen hen: "Waarlijk, Ik verzeker jullie, deze arme weduwe heeft het meeste in de collectebus gedaan van iedereen, die er iets in gedaan heeft,44want iedereen heeft er in gedaan van hun overvloed, maar zij heeft er wat van haar armoede in gedaan, alles wat zij had, haar hele levensonderhoud."
1Toen Hij de tempel verliet, zei één van zijn discipelen tegen Hem: "Meester, kijk eens, wat een grote stenen en indrukwekkende gebouwen!"2En Jezus zei tegen hem: "Zie je deze grote gebouwen? Er zal geen steen op de andere worden gelaten; alles zal worden afgebroken."3En toen Hij op de helling van de Olijfberg was gaan zitten, tegenover de tempel, en Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas alleen met Hem waren, vroegen ze:4"Vertel ons, wanneer zal dat allemaal gebeuren en aan welk teken kunnen wij herkennen dat het zover is?"5Jezus antwoordde: "Pas op, dat niemand jullie misleidt.6Velen zullen komen die Mijn naam gebruiken en zeggen: 'Ik ben het', en zij zullen veel mensen misleiden.7Maar als jullie horen van oorlogen en dreigingen van oorlogen, wees dan niet ongerust. Dat moet gebeuren, maar het is nog niet het einde.8Want het ene volk zal opstaan tegen een ander volk en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk. Er zullen nu hier, dan daar, aardbevingen zijn en er zullen hongersnoden zijn. Deze dingen zijn het begin van de weeën.9Wat jullie betreft, pas goed op. Jullie zullen worden overgeleverd aan gerechtshoven, en in synagogen zullen jullie gemarteld worden en jullie zullen voor gouverneurs en koningen moeten verschijnen om voor hen van Mij te getuigen.10Aan alle volken moet eerst het evangelie worden verkondigd.11En wanneer zij jullie wegvoeren om te worden uitgeleverd, wees dan van tevoren niet bezorgd wat jullie moeten zeggen, maar zeg wat jullie op dat tijdstip wordt ingegeven, want jullie zijn het niet die spreken, maar de Heilige Geest.12De ene broer zal zijn andere broer uitleveren om hem te laten doden en een vader tegenover zijn kind; en kinderen zullen opstaan tegen hun ouders en hen laten terechtstellen.13En jullie zullen door iedereen worden gehaat om Mijn naam. Maar wie volhardt tot het einde, die zal worden gered.14Als jullie de verschrikking van de verwoesting zien staan waar hij niet hoort – wie het leest, begrijp dit goed – dan moet iedereen in Judea de bergen in vluchten.15Wie op het dak is, ga niet naar beneden en ga niet naar binnen om iets uit zijn huis mee te nemen,16en wie in het veld is, keer niet terug om zijn jas mee te nemen.17Rampzalig zal het in die dagen zijn voor vrouwen die zwanger zijn of een kind aan de borst hebben.18Bid, dat het niet in de winter gebeurt.19Want zulke onderdrukkingen als er in die dagen zullen plaatsvinden, zijn er sinds het begin van Gods schepping niet geweest en zullen er ook nooit meer komen.20En als de Heer die dagen niet had ingekort, zou geen mens worden gered, maar omwille van de uitverkorenen, die Hij tot de Zijnen heeft gemaakt, heeft Hij die dagen ingekort.21Als iemand tegen jullie zegt: 'Kijk, dit is de Christus', of 'Kijk, daar is Hij', geloof het niet.22Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen tekenen en wonderen doen om te misleiden, zo mogelijk, zelfs Gods uitverkorenen.23Maar jullie moeten oppassen: Ik heb jullie alles van tevoren gezegd.24Maar in die dagen, na de onderdrukkingen zal de zon verduisterd worden en de maan zal geen licht meer geven.25En de sterren zullen van de hemel vallen en de machten van de hemelen zullen wankelen.26Dan zal iedereen de Mensenzoon zien komen op de wolken, bekleed met grote macht en heerlijkheid.27Dan zal Hij Zijn engelen er op uitsturen en Zijn uitverkorenen uit de vier windstreken verzamelen, van het uiterste van de aarde tot het uiterste van de hemel.28Leer dan van de vijgenboom deze les: Wanneer zijn takken uitlopen en er nieuwe bladeren aan komen, weten jullie dat het bijna zomer wordt.29Zo moeten jullie ook weten als jullie deze dingen zien gebeuren, dat Hij dichtbij is, vóór de deur.30Waarlijk, Ik verzeker jullie, deze generatie zal zeker nog niet verdwenen zijn voordat dit alles is gebeurd.31De hemel en de aarde zullen verdwijnen maar Mijn woorden zullen nooit verdwijnen.32Van die dag of dat uur weet niemand, ook de engelen in de hemel niet, ook de Zoon niet, alleen de Vader.33Pas op, blijf waakzaam. Want jullie weten niet wanneer die tijd zal komen.34Het is als met een man, die naar het buitenland ging en het beheer van zijn huis overliet aan zijn dienaren met aan ieder zijn eigen taak en de deurwachter opdroeg de wacht te houden.35Wees dan waakzaam, want jullie weten niet, wanneer de heer van het huis terug zal komen, laat in de avond of midden in de nacht, bij het hanengekraai of 's morgens vroeg.36Laat Hij jullie niet slapend aantreffen, als hij plotseling komt.37Wat Ik tegen jullie zeg, zeg Ik tegen iedereen: Wees waakzaam!"
1Het was twee dagen voor het Pascha en het feest van de ongezuurde broden. De overpriesters en de schriftgeleerden zochten een manier om Hem door een list in handen te krijgen en te doden.2Want zij zeiden: "Niet op het feest, zodat er geen opschudding onder het volk ontstaat."3Toen Hij in Betanië in het huis van Simon de melaatse was en aan tafel aanlag, kwam er een vrouw binnen. Ze had een albasten kruik vol echte, kostbare nardusmirre. Ze brak de kruik en goot de mirre over Zijn hoofd.4En sommigen zeiden verontwaardigd tegen elkaar: "Wat een verspilling van de mirre! Waar is dat goed voor?5Deze mirre had voor meer dan driehonderd schellingen verkocht en aan de armen gegeven kunnen worden." En zij scholden op haar.6Maar Jezus zei: "Laat haar gaan; waarom vallen jullie haar lastig? Zij heeft een goede daad gedaan voor Mij.7De armen hebben jullie immers altijd bij jullie en jullie kunnen iets goeds doen voor hen wanneer je maar wilt, maar Mij hebben jullie niet altijd.8Zij heeft gedaan wat zij kon; van tevoren heeft zij Mijn lichaam gezalfd voor de begrafenis.9Waarlijk, Ik zeg jullie, overal waar het evangelie verkondigd zal worden over de hele wereld, zal ook wat zij gedaan heeft in herinnering gebracht worden." 10En Judas Iskariot, die één van de twaalven was, ging naar de overpriesters toe om Hem aan hen over te leveren.11Toen zij dat hoorden, waren zij erg blij en beloofden hem geld te geven. En hij zocht een manier om Hem bij een goede gelegenheid te kunnen overleveren. 12En op de eerste dag van het feest van de ongezuurde broden, waarop men gewend was het lam voor Pascha te slachten, zeiden zijn discipelen tegen Hem: "Waar wilt U dat wij heengaan en voorbereidingen treffen zodat U de Paschamaaltijd kunt eten?"13En Hij stuurde twee van zijn discipelen op pad en zei tegen hen: "Ga naar de stad. Jullie zullen een man tegenkomen die een kruik water draagt. Volg hem.14Zeg tegen de eigenaar van het huis waar hij naar binnen gaat: "De Meester zegt: 'Waar is voor Mij de kamer, waar Ik met mijn discipelen de Paschamaaltijd kan eten?'15En hij zal jullie een grote bovenzaal wijzen die van al het nodige is voorzien. Maak het daar voor ons klaar."16De discipelen gingen op pad en kwamen in de stad en vonden het zoals Hij hun gezegd had en zij maakten de Paschamaaltijd klaar.17En toen het avond geworden was, kwam Hij met de twaalf discipelen.18En terwijl zij aanlagen en aten, zei Jezus: "Waarlijk, Ik zeg jullie dat één van jullie die met Mij eet, Mij verraden zal."19Zij werden verdrietig en begonnen één voor één aan Hem te vragen: "Ik toch niet?"20En Hij antwoordde hen: "Het is één van de twaalven, die met Mij brood in de schaal doopt.21Want de Mensenzoon zal sterven zoals over Hem geschreven staat, maar wee degene door wie de Mensenzoon verraden wordt. Het zou goed zijn voor hem als hij niet geboren was."22En terwijl zij aten, nam Hij een brood, sprak de zegen uit, brak het, gaf het hun en zei: "Neem dit, dit is mijn lichaam."23En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit, en gaf hun die en zij dronken er allemaal uit.24En Hij zei tegen hen: "Dit is het bloed van Mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt.25Waarlijk, Ik zeg jullie, Ik zal beslist niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar nieuw zal drinken, in het Koninkrijk van God."26Nadat ze de lofzang gezongen hadden, vertrokken zij naar de Olijfberg.27En Jezus zei tegen hen: "Jullie zullen je allemaal aan Mij ergeren, want er staat geschreven: 'Ik zal de Herder slaan en de schapen zullen verstrooid worden.'28Maar nadat Ik zal zijn opgestaan, zal Ik jullie voorgaan naar Galilea."29En Petrus zei tegen Hem: "Al zou iedereen zich aan U ergeren, ik zeker niet!"30Jezus zei tegen hem: "Waarlijk, Ik zeg je, vandaag, nog in deze nacht, voordat de haan twee keer kraait, zul jij drie keer zeggen dat je Mij niet kent."31Hij zei steeds heftiger: "Al moest ik met U sterven, ik zal absoluut niet ontkennen dat ik U ken." Op dezelfde manier spraken zij allemaal.32En zij gingen naar een plaats die Getsemane heet, en Hij zei tegen zijn discipelen: "Ga hier zitten, terwijl Ik bid."33Hij nam Petrus en Jakobus en Johannes mee. En Hij begon zeer van streek te raken en angstig te worden,34en Hij zei tegen hen: "Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe; blijf hier en waak."35En Hij ging een beetje verderop en wierp Zich op de grond en bad, dat als het mogelijk was, dit moment aan Hem zou voorbijgaan,36en Hij zei: "Abba, Vader, alles is mogelijk bij U, neem deze beker van Mij weg. Maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt."37En Hij kwam terug en vond hen slapend. Hij zei tegen Petrus: "Simon, slaap je? Had je niet de kracht om één uur te waken?38Waak en bid, dat je niet in verleiding komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak."39En Hij ging weer en bad dezelfde woorden.40Toen Hij terugkwam, vond Hij hen slapend, want hun ogen vielen steeds dicht; en zij wisten niet, wat zij Hem zouden antwoorden.41En Hij kwam voor de derde keer en zei tegen hen: "Slapen jullie en rusten jullie nog uit?" Het is genoeg. Het moment is gekomen. Kijk, de Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van de zondaren.42Sta op, laten wij gaan. Kijk, diegene die Mij overlevert, is dichtbij."43En meteen, terwijl Hij nog sprak, kwam Judas eraan, één van de twaalf discipelen, en met hem een menigte met zwaarden en stokken. Zij waren gestuurd door de overpriesters en de schriftgeleerden en de oudsten.44En degene die Hem overleverde, had met hun een teken afgesproken: "Diegene die ik zal kussen, is het. Grijp Hem en leid Hem beveiligd weg."45En hij kwam en trad direct op Hem toe en zei: "Rabbi!" En hij kuste Hem.46En zij grepen Hem en arresteerden Hem.47Eén van de omstanders trok zijn zwaard en hij trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het oor af.48En Jezus zei tegen hen: "Als tegen een rover zijn jullie uitgetrokken met zwaarden en stokken om Mij gevangen te nemen?49Dagelijks was Ik bij jullie en onderwees in de tempel, maar jullie hebben Mij niet gegrepen. Maar de Schriften moeten in vervulling gaan."50Toen lieten al Zijn discipelen Hem alleen en vluchtten.51En een jonge man die een laken om het naakte lichaam geslagen had, liep mee, Hem achterna. En zij grepen hem.52Maar hij trok zichzelf los en vluchtte naakt. 53En zij leidden Jezus weg naar de hogepriester. Alle overpriesters en oudsten en schriftgeleerden kwamen bij elkaar.54Petrus volgde Hem van een afstand tot binnen de hof van de hogepriester en hij zat daar tussen de bedienden en warmde zich bij het vuur.55De overpriesters en de hele Raad probeerden een getuigenverklaring tegen Jezus te vinden om Hem te doden, maar zij vonden er geen.56Want velen legden een vals getuigenis tegen Hem af, maar hun getuigenissen stemden niet overeen.57En er stonden enkele mensen op, die een vals getuigenis tegen Hem aflegden,58en zeiden: "Wij hebben Hem horen zeggen: 'Ik zal deze tempel die met handen gemaakt is, afbreken en binnen drie dagen een andere die niet met handen gemaakt is, bouwen.'"59Maar ook zó kwam hun getuigenis niet overeen.60En de hogepriester stond op en hij trad naar voren en ondervroeg Jezus: "Geeft U geen antwoord? Wat getuigen deze mensen tegen U?"61Maar Hij bleef zwijgen en gaf geen antwoord. Weer ondervroeg de hogepriester Hem en zei: "Bent U de Christus, de Zoon van de Gezegende?"62En Jezus zei: "Ik ben het, en jullie zullen de Mensenzoon zien, zittend aan de rechterhand van de Machtige en komend op de wolken van de hemel."63De hogepriester scheurde zijn kleren en zei: "Waarom hebben wij nog getuigen nodig?64Jullie hebben de godslastering gehoord. Wat is jullie oordeel?" En zij oordeelden Hem allemaal als schuldig. Hij verdiende de doodstraf.65En sommigen begonnen Hem te bespugen. Ze bedekten Zijn gezicht met een blinddoek en sloegen Hem met vuisten en zeiden tegen Hem: "Profeteer nu!" En de dienaars sloegen Hem in het gezicht. 66En terwijl Petrus beneden in de hof was, kwam daar één van de slavinnen van de hogepriester.67En toen zij Petrus zag, terwijl hij zich warmde, keek zij hem aan en zei tegen hem: "Ook jij was bij die Nazarener, bij Jezus!"68Maar hij ontkende het en zei: "Ik weet niet en begrijp niet wat je zegt." En hij ging naar buiten, naar het voorportaal en een haan kraaide.69En toen de slavin hem in het oog kreeg, begon zij opnieuw tegen de omstanders te zeggen: "Die man hoort bij hen."70Maar hij ontkende het weer. En even later zeiden de omstanders weer tot Petrus: "Inderdaad, jij hoort bij hen, want jij bent ook een Galileeër."71Maar hij begon te vloeken en te zweren: "Ik ken die mens niet over wie jullie praten."72En meteen kraaide de haan voor de tweede maal. En Petrus herinnerde zich het woord, dat Jezus tegen hem gesproken had: "Nog voor de haan twee keer gekraaid heeft, zul jij drie keer ontkennen dat je Mij kent." En hij begon te huilen.
1's Morgens in alle vroegte, stelden de overpriesters met de oudsten en schriftgeleerden, de gehele Raad, een besluit vast. Zij boeiden Jezus en leidden Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus.2Pilatus ondervroeg Hem. Hij zei: "Bent U de Koning van de Joden?" En Hij antwoordde hem: "U zegt het."3De overpriesters brachten allerlei beschuldigingen tegen Hem in.4Pilatus vroeg Hem opnieuw: "Waarom geeft U geen antwoord? U hoort toch hoeveel beschuldigingen zij tegen U inbrengen?"5Maar Jezus gaf hem geen antwoord meer, waardoor Pilatus zich verwonderde.6En bij elk Pesachfeest had Pilatus de gewoonte een gevangene los te laten die door het volk gekozen werd.7Nu was er iemand met de naam Barabbas, gevangengezet samen met andere oproerkraaiers, die in het oproer een moord hadden gepleegd.8En de menigte kwam naar voren en begon te eisen, dat Pilatus ook nu zou doen wat hij gewend was te doen.9Pilatus antwoordde hen: "Willen jullie, dat ik de Koning van de Joden loslaat?"10Want hij merkte, dat de overpriesters Hem uit afgunst hadden overgeleverd.11Maar de overpriesters hitsten de menigte op, dat hij Barabbas moest loslaten.12Pilatus antwoordde hen: "Wat moet ik dan doen met Hem, die jullie de Koning van de Joden noemen?"13En zij schreeuwden opnieuw: "Kruisig Hem!"14Pilatus zei tegen hen: "Wat heeft Hij dan voor kwaad gedaan?" Maar zij schreeuwden des te harder: "Kruisig Hem!"15Pilatus wilde de menigte tevreden stellen en liet daarom Barabbas los en gaf Jezus, nadat hij Hem had gegeseld, over om gekruisigd te worden.16De soldaten leidden Hem weg tot binnen het paleis, dat is het gerechtsgebouw, en riepen de hele afdeling bijeen.17En zij trokken Hem een purperen gewaad aan en zetten Hem een kroon op, die zij van doornen hadden gevlochten.18Daarna begonnen zij Hem te begroeten: "Wees gegroet, Koning van de Joden!"19Zij sloegen Hem met een rietstok op het hoofd en bespuwden Hem en zij vielen op de knieën en bewezen Hem eer.20Toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem het purperen gewaad uit en deden Hem zijn kleren weer aan. En zij leidden Hem weg om Hem te kruisigen.21Zij dwongen een voorbijganger om zijn kruis te dragen, een zekere Simon van Cyrene, die van het land kwam, de vader van Alexander en Rufus.22En zij brachten Hem op de plaats Golgota, dat betekent Schedelplaats.23Zij gaven Hem wijn, met mirre gemengd, maar Hij nam die niet.24En zij kruisigden Hem en verdeelden zijn kleren door het lot te werpen, wie wat zou krijgen.25Het was 9 uur in de ochtend toen zij Hem kruisigden.26Het opschrift met de aanklacht tegen Hem luidde: 'De Koning van de Joden.'27Samen met Hem kruisigden zij twee misdadigers, de één rechts van Hem en de ander links.28En daarmee was het schriftwoord vervuld dat zegt: 'En Hij is tot de misdadigers gerekend.'29De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met Hem door te zeggen: "Ha, Jij, die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt,30red Jezelf en kom van het kruis af!"31Evenzo spotten de overpriesters en schriftgeleerden onder elkaar en zeiden: "Anderen heeft Hij gered maar Zichzelf redden kan Hij niet.32Laat de Christus, de Koning van Israël, nu van het kruis afkomen. Als wij dat zien zullen wij geloven." Ook diegenen die met Hem gekruisigd waren bespotten Hem.33Vanaf twaalf uur werd het helemaal donker in het hele land. Dat duurde tot ongeveer drie uur 's middags. 34En om drie uur riep Jezus luid: "Eloï, Eloï, lama sabachtani", wat betekent: "Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?"35En sommige van de omstanders, die dit hoorden, zeiden: "Hoor, Hij roept Elia."36En iemand liep naar Hem toe, drenkte een spons in zure wijn en stak die op een riet en bood het Jezus aan om te drinken terwijl hij zei: "Stil, laten we kijken of Elia komt om Hem eraf te halen."37Maar Jezus gaf een harde schreeuw en gaf de geest.38En het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot beneden in tweeën.39Toen de hoofdman, die tegenover Hem stond, zag, dat Hij zó de geest had gegeven, zei hij: "Werkelijk, deze mens was de Zoon van God."40Op een afstand keken ook enkele vrouwen toe, onder wie Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus, de jongere en van Joses en Salome.41Toen Hij in Galilea was, waren deze vrouwen Hem gevolgd en hadden voor Hem gezorgd, net als vele andere vrouwen, die met Hem waren meegereisd naar Jeruzalem.42Toen het al avond was (het was de Voorbereidingsdag, dat wil zeggen de dag voor de sabbat)43 kwam Jozef van Arimatea bij Pilatus. Hij was een vooraanstaand lid van de Raad en verwachtte zelf ook de komst van het Koninkrijk van God. Hij durfde het om Pilatus om het lichaam van Jezus te gaan vragen. 44En Pilatus vond het vreemd dat Hij al gestorven zou zijn en gaf de hoofdman het bevel te komen. Hij vroeg hem of Hij al lang gestorven was.45Toen de hoofdman dat bevestigde, gaf hij het lichaam aan Jozef.46En Jozef kocht linnen en hij haalde Hem van het kruis af, wikkelde Hem daarin en legde Hem in een graf, dat in een rots was uitgehouwen, en hij rolde een steen voor de ingang van het graf.47Maria van Magdala en Maria, de moeder van Joses, zagen waar Hij was neergelegd.
1En toen de sabbat voorbij was, kochten Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus, en Salome specerijen om Hem te gaan zalven.2En zeer vroeg op de eerste dag van de week toen de zon opkwam, gingen zij naar het graf.3En zij zeiden tegen elkaar: "Wie rolt voor ons de steen van de ingang van het graf weg?"4En toen zij opkeken, zagen zij, dat de steen al weggerold was; want hij was zeer groot.5En toen zij het graf binnengegaan waren, zagen zij een jongeman zitten aan de rechterkant met een wit gewaad aan. Zij schrokken.6Hij zei tegen hen: "Weest niet bang. Jullie zoeken Jezus, de Nazarener, de gekruisigde. Hij is opgewekt, Hij is hier niet; kijk maar naar de plaats, waar zij Hem gelegd hadden.7Maar ga terug naar de discipelen en zeg hen en Petrus, dat Hij hen voorgaat naar Galilea. Zeg hen dat zij Hem daar zullen zien. Dit is zoals Hij het eerder al gezegd heeft."8En zij gingen naar buiten en renden weg van het graf, want zij beefden van angst. Hierdoor vertelden zij niemand iets. 9Op de vroege ochtend, de eerste dag van de week, dat Hij opgestaan was, verscheen Hij eerst aan Maria van Magdala, van wie Hij zeven boze geesten uitgedreven had.10Ze ging het nieuws vertellen aan de mensen die Hem hadden vergezeld en die nu om Hem treurden en rouwden.11En toen zij hoorden, dat Hij leefde en dat zij Hem gezien had, geloofden zij het niet.12Daarna verscheen Hij in een andere gedaante aan twee van hen die op weg waren naar het land.13En ook zij kwamen het direct aan de anderen vertellen. Maar ook die geloofden zij niet.14Daarna verscheen Hij aan de elf discipelen zelf, terwijl zij aan het eten waren en Hij verweet hun hun ongeloof en halsstarrigheid, omdat zij hen niet geloofden, die Hem met eigen ogen gezien hadden, nadat Hij opgewekt was.15En Hij zei tegen hen: "Ga de hele wereld in, vertel het evangelie aan de hele schepping.16Wie gelooft en zich laat dopen, zal gered worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.17En deze tekenen zullen te zien zijn bij degenen die tot geloof zijn gekomen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe onbekende talen zullen zij spreken,18slangen zullen zij oppakken, en zelfs als zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden."19Nadat de Heer Jezus tot hen gesproken had, werd Hij opgenomen in de hemel en is gaan zitten aan de rechterhand van God.20Maar zij gingen op weg en predikten overal, terwijl de Heer meewerkte en het woord bevestigde door de tekenen, die erop volgden.
1Vele mensen hebben geprobeerd om op te schrijven wat er toen gebeurd was,2precies zoals het aan ons verteld was door dienaren van het Woord die in het begin erbij waren en dit hebben gezien. 3Daarom, geachte meneer Teofilus, nadat ik alles nauwkeurig heb onderzocht, heb ik het besluit genomen dit voor u in chronologishe order op te schrijven.4Zo kunt u zelf zien dat de dingen die u geleerd zijn, echt waar zijn. 5Toen Herodes, koning van Judea was, leefde een priester, Zacharias. Hij zat in de priestersgroep van Abia. Zijn vrouw, Elisabet, was een van de dochters van Aäron.6Zij waren rechtvaardig voor God en volgden de regels van God's Woord.7Maar ze hadden geen kinderen, want Elisabet was onvruchtbaar. En ze waren beiden oud.8Toen was het de beurt van Zacharias om zijn priesterlijke plichten voor God in de tempel uit te voeren.9Volgens de regel werd er geloot wie die dag de tempel van de Heer binnen zou gaan om wierook te branden. 10En een menigte van mensen stonden buiten te bidden terwijl Zacharias de de offer van wierook brande. 11Plotseling was er een engel van God bij hem. Hij stond rechts van het altaar waar de wierook was. 12Toen Zacharias hem zag, was hij bewogen en werd ook bang.13Maar de engel zei : "Wees niet bang, Zacharias, want je gebed is verhoord. Je vrouw Elisabet zal een zoon krijgen en je zult hem Johannes noemen.14Hij zal jou en vele mensen blij maken met zijn geboorte.15Want hij zal groot zijn voor de Here. Wijn en sterke drank zal hij niet drinken en hij zal vanaf zijn geboorte vol van de Heilige Geest zijn. 16Vele generaties van Israel zal hij helpen om terug te keren tot de Here, hun God.17Hij zal voor Hem uitgaan in de geest en kracht van Elia, om de harten van de vaders naar de kinderen te keren en de ongehoorzame mensen naar de wijsheid van de rechtvaardigen - om een volk voor te bereiden voor de Here.18En Zacharias zei tegen de engel: "Hoe kan ik weten of dit waar is? Want mijn vrouw en ik zijn erg oud."19En de engel antwoordde: "Ik ben Gabriël, die voor God staat. Ik ben door God gezonden om tot je te spreken en je dit goede nieuws te brengen.20Maar nu, omdat je me niet geloofd hebt, zul je niet in staat zijn om te spreken totdat deze dingen zijn gebeurd. Dit zal gebeuren als de tijd is aangebroken."21En de groep mensen die buiten op Zacharias stonden te wachten waren onder diepe indruk waarom hij zolang in de tempel bleef.22Toen hij eindelijk naar buiten kwam, kon hij niet met hun spreken en zij begrepen dat hij in de tempel een visioen had gezien. Hij maakte vele gebaren maar bleef sprakeloos.23Toen zijn dienst was afgelopen ging hij weer naar huis. 24Zijn vrouw Elisabet werd zwanger, en zij verborg zich vijf maanden, zodat niemand haar zag. Ze zei:25"Dat is wat De Heer God in Zijn genade voor mij heeft gedaan om mijn schaamte voor de mensen weg te halen omdat ik geen kinderen heb." 26In de zesde maand van haar zwangerschap stuurde God de engel Gabriël naar Nazaret, een stad in Galilea.27Hij ging naar een jonge ongetrouwde maagd, die verloofd was met een man, genaamd Jozef. Hij was van de afstammeling van Koning David. Zijn verloofde was een maagd en haar naam was Maria.28En de engel bezocht haar en zei: "Gegroet, je bent gezegend. God is met jou." 29Zij was heel erg verward van die woorden en vroeg zich af wat soort groet dit zou kunnen zijn. 30En de engel zei: "Wees niet bang, Maria; want jij hebt gunst gevonden van God. 31En zie, jij zult zwanger worden en een Zoon krijgen, en je zult hem de naam 'Jezus' geven.32Hij zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste genoemd worden. En de Here God zal Hem de troon van Zijn vader David geven.33en Hij zal voor eeuwig over het volk van Israel, het huis van Jakob, heersen. Er zal nooit een eind komen aan Zijn koningrijk."34En Maria zei tot de engel: "Hoe zal dat gebeuren? Ik heb nog nooit met een man geslapen."35En de engel antwoordde en zei tot haar: "De heilige Geest, de kracht van de Allerhoogste zal over je heenkomen; daarom zal jou kind heilig zijn. Hij zal de Zoon van God genoemd worden.36En zie, Elisabet, jou familielid, die geen kinderen kon krijgen, is ook al zes maanden zwanger in haar ouderdom, van een zoon.37Want niets is onmogelijk voor God."38En Maria zei: "Kijk, ik ben de dienstmaagd van de Here God. Laat uw will voor mij gebeuren. En de engel ging weg. 39Maria stond snel op en ging naar het bergland, naar een stad in Juda.40En zij ging het huis van Zacharias binnen en groette Elisabet.41En het gebeurde dat toen Elisabet de groet van Maria hoorde, het kind in haar buik opsprong. En Elisabet werd gevuld met de heilige Geest.42En zij riep met luide stem, "Jij bent gezegend onder de vrouwen en gezegend is het kind in je buik."43En waaraan heb ik dit te danken, dat de moeder van mijn Heer naar mij toekomt?44Want zie, toen ik jou hoorde spreken sprong mijn baby van blijdschap in mijn buik.45Gezegend is zij die geloofd dat de Here kan volbrengen wat de Here haar heeft verteld."46En Maria zei: "Mijn ziel prijst de Here,47en mijn geest verheugt zich in God, mijn Redder;48omdat Hij heeft omgezien naar een eenvoudige dienstmaagd zoals ik. Van nu aan zullen alle generaties mij gezegend noemen;49omdat de machtige Heer grote dingen voor mij heeft gedaan. Zijn naam is heilig. 50God's genade duurt van generatie tot generatie voor hun die eerbied hebben voor Hem.51Hij heeft met zijn krachtige arm gewerkt; en de gedachten in het hart van trotse mensen heeft Hij in de war gebracht. 52Hij heeft machtige mensen van hun troon gestoten maar eenvoudige mensen heeft Hij verhoogd,53hongerige mensen overlaat Hij met goede dingen en de rijke mensen heeft Hij met lege handen weg gestuurd.54Hij heeft Israel, zijn dienaar geholpen om zijn belofte van genade te vervullen,55zoals Hij aan onze voorvaders heeft gezegd, aan Abraham en voor eeuwig zijn afstammelingen."56En Maria bleef ongeveer drie maanden bij Elisabet en ging daarna terug naar haar huis. 57De tijd was gekomen voor Elisabet om van haar baby te bevallen en ze gaf geboorte aan een zoon.58En haar buren en familieleden hoorden, dat de Here Zijn grote genade aan haar had getoond, en ze waren blij voor haar.59Op de achtste dag, kwamen ze om het kindje te besnijden. Ze zouden hem “Zacharias” noemen zoals zijn vader. 60Maar zijn moeder antwoordde en zei: "Nee, hij moet Johannes genoemd worden.61En zij zeiden tegen haar: "Er is toch niemand in jou familie, die zo is genoemd."62Met gebaren vroegen ze de vader hoe hij zijn zoon wilde noemen.63En hij vroeg om een schrijf tablet en schreef deze woorden: Johannes is zijn naam. En zij waren allemaal deep onder de indruk.64Gelijk was zijn mond geopened en zijn tong losgemaakt, en hij sprak en hij prijsde God.65En vrees overspoelde allen die in de omgeving woonden. En in het hele bergland van Judea werden al deze dingen besproken.66En allen die het hoorden bewaarden het in hun hart en zei "Wat zal er van dit kind worden?" Want God's hand is met hem.67En zijn vader Zacharias gevuld met de Heilige Geest profeteerde en zei:68"Prijs de Heer, God van Israël, want Hij heeft omgezien naar zijn volk en verlossing gebracht.69Hij heeft een hoorn van verlossing opgewekt voor ons in het huis van zijn dienaar David.70– zoals Hij dat al langgeleden beloofd had door de mond van de heilige profeten –71Dat wij, verlost zijn uit de handen van onze vijanden, die ons haten.72Hij doet dit om zijn goedheid naar onze vaderen te laten zien en om zijn heilige verbond te bevestigen.73De belofte die Hij aan onze vader Abraham, gezworen heeft, is niet vergeten,74Hij beloofde dat Hij ons zou redden van onze vijanden en dat we Hem zonder angst kunnen dienen.75Hij beloofde dat wij Hem voor altijd in heiligheid en gerechtigheid kunnen dienen.76En jij, mijn kind, zal een profeet van de Allerhoogste worden genoemd; want jij zal voor de Heer gaan om Zijn wegen voor te bereiden. 77om kennis van de redding aan zijn volk te geven door de vergeving van hun zonden,78en de zachtmoedigheid van onze God waardoor de zonsopgang ons van boven zal helpen.79Om te schijnen op allen die in het donkere schaduw van de dood verblijven. Hij zal did doen om onze voeten in het pad van vrede te leiden."80Het kind groeide op en was sterk in de geest. En hij woonde in de woestijnen tot de dag, dat hij publiekelijk in Israel verscheen.
1En het gebeurde in die dagen, dat er een bevel uitging van keizer Augustus, dat er een volkstelling genomen moest worden in het Romeinse rijk.2Deze volkstelling gebeurde voor het eerst, toen Quirinius gouverneur over Syrië was.3En iedereen ging op reis om zich te laten inschrijven voor de volkstelling, ieder in zijn eigen stad.4Ook Jozef ging van Galilea, uit de stad Nazaret, naar Judea, naar de stad van David, die Betlehem heet, omdat hij uit het huis en het geslacht van David was,5om zich te laten inschrijven met Maria, zijn verloofde, die zwanger was.6En het gebeurde, toen zij daar waren, dat het tijd werd van haar baby te bevallen.7En ze bracht een zoon ter wereld, haar eerst geborene en wikkelde Hem in doeken en legde Hem in een voerbak, omdat er geen plaats voor hun was in de herberg.8Er waren herders in datzelfde gebied, die in de velden verbleven en s'nachts de wacht hielden over hun kudde.9Een engel van de Here verscheen aan hun, en de glorie van de Here straalde rondom hem, en ze waren gevuld met grote angst.10En de engel sprak tot hun: "Wees niet bang. Ik breng aan jullie goed nieuws, die alle mensen grote vreugde brengt.11 Voor jullie is vandaag een Redder geboren in de stad van David! Hij is Jesus Christus de Here!12Dit is het teken dat aan jullie gegeven zal worden: Jullie zullen een baby vinden, gewikkeld in doeken, liggend in een voerbak."13Plotseling was er bij de engel een grote menigte uit de hemel, ze loofden God en ze zeiden:14"Ere aan God in de hemel, en vrede op aarde voor de mensen met wie Hij tevreden is."15En het gebeurde toen de engelen van hun weg waren gegaan naar de hemel, dat de herders met elkaar spraken: "Laten wij dan naar Betlehem gaan om te zien wat gebeurd is van wat de Here aan ons bekend heeft gemaakt."16En zij gingen haastig daarheen en vonden Maria en Jozef, en de baby, die in een voerbak lag.17En toen zij hem gezien hadden, maakten zij bekend wat er over deze baby gezegd was.18En allen die ervan hoorden, verbaasden zich over wat tot hen werd gesproken door de herders.19Maar Maria bleef denken aan al deze dingen die ze gehoord had en bewaarde ze in haar hart.20En de herders keerden terug, God verheerlijken en prijzen voor alles wat zij hadden gehoord en gezien, precies zoals het tegen hun gesproken was.21Aan het einde van de achtste dag, toen hij besneden was, werd Hem de naam Jezus gegeven, de naam die door de engel gegeven was voordat zij zwanger werd.22En toen de dagen van hun reiniging volgens de wet van Mozes vervuld waren, brachten zij Hem naar de tempel in Jeruzalem om Hem aan de Here te presenteren,23Zoals het in wet van de Here is geschreven: "Iedere zoon die als eerste geboren is, zal voor de Here apart gezet worden."24Dus zij offerden een offering volgens wat in de wet van de Here gezegd is, "een paar tortelduiven of twee jonge duiven."25En zie, er was een man in Jeruzalem, zijn naam was Simeon, deze man was rechtvaardig en vroom. Hij verwachtte de vertroosting van Israël, en de Heilige Geest was op hem.26Het was aan hem geopenbaard door de Heilige Geest dat hij de dood niet zou zien voordat hij de Christus van de Here gezien had.27Geleid door de Geest, kwam Simeon in de tempel. Toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten, om met Hem te doen wat de gewoonte van de wet was,28nam hij Hem in zijn armen en hij loofde God en zei:29"Nu laat U, Here, uw dienstknecht in vrede gaan, volgens uw woord.30Want mijn ogen hebben uw verlossing gezien,31dat U voorbereid hebt in de aanwezigheid van alle volken:32'Een licht om openbaring te brengen tot alle volkeren en glorie van Uw volk Israël.'"33En zijn vader en moeder stonden verbaasd over wat van Hem gezegd was.34En Simeon zegende hen en zei tegen Maria, zijn moeder: "Kijk, dit kind is bestemd voor de val en opstanding van vele mensen in Israel en voor het teken dat is afgewezen -35en een zwaard zal je eigen ziel doorsteken - zo dat de gedachten van vele harten geopenbaard worden."36Een profetes Anna was daar. Ze was een dochter van Fanuël uit de stam Asher. Zij was gevorderd in haar dagen. Zij leefde met haar man zeven jaren na haar maagdelijkheid,37en zij was een weduwe voor vierentachtig jaar. Zij verliet nooit de tempel, maar diende met vasten en bidden, dag en nacht.38En zij kwam op dat ogenblik naar hun toe, en begon God te danken. Zij sprak tot iedereen over het kind die aan het wachten waren op de verlossing van Jeruzalem.39En toen ze alles gedaan hadden, wat volgens de wet van de Here was vereist, keerden zij terug naar Galilea naar hun eigen stad Nazaret.40Het Kind groeide op en werd krachtig, Hij was vol met wijsheid en de genade van God was op Hem.41En Zijn ouders reisden elk jaar naar Jeruzalem voor het Paascha.42En toen Hij twaalf jaar oud was, gingen zij op naar Jeruzalem1 volgens de gebruikelijke tijd voor het feest.43Nadat alle dagen van het feest voorbij waren, begonnen ze de terugreis naar huis. Maar het kind Jezus bleef achter in Jeruzalem en zijn ouders wisten het niet. 44Zij veronderstelden dat Hij in de groep was die met hun reisden, en na één dag reizen zochten ze Hem onder de familieleden en bekenden.45En toen zij Hem niet vonden, keerden zij terug naar Jeruzalem en begonnen naar Hem zorgvuldig te zoeken.46En het gebeurde na drie dagen, dat zij Hem in de tempel vonden, waar Hij zat te midden van de leraren, terwijl Hij naar hen luisterde en hen vragen stelde.47Iedereen die Hem hoorden, waren verbaasd over zijn verstand en zijn antwoorden.48En toen zij Hem zagen stonden zij versteld en zijn moeder zei tegen Hem: "Kind, waarom hebt Jij ons dit aangedaan? Zie, Jouw vader en ik hebben met onrust naar Jou gezocht."49En Hij zei tegen hun: "Waarom hebben jullie naar Mij gezocht? Wisten jullie niet dat Ik bezig moet zijn met de zaken van Mijn Vader?"50Maar zij begrepen niet wat Hij bedoelde met deze woorden.51En Hij ging met hun terug naar Nazaret en was aan hen onderdanig. En zijn moeder bewaarde al deze dingen in haar hart.52En Jezus groeide in wijsheid en aanzicht en gunst bij God en mensen.
1In het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus stadhouder over Judea was, en Herodes was een viervorst over Galilea, en zijn broer Filippus was viervorst over de regio Iturea en over Trachonitis, en Lysanias was viervorst over Abilene.2Gedurende de tijd van de hogepriesters Annas en Kajafas, kwam het woord van God tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn.3Hij ging door de hele regio van de Jordaan, en onderwees de doop als antwoord op de bekering en voor vergeving van zonden.4Zoals geschreven staat in het boek van de woorden van de profeet Jesaja:" De stem van iemand die roept in de woestijn, 'Maak de weg van de Here klaar, maak Zijn paden recht.5Elk dal zal gevuld worden en elke berg en heuvel vlak gemaakt, en de bochten zullen recht en de oneffen wegen gelijk gemaakt worden.6En iedereen zal de redding van God zien.'"7Johannes zei tegen de menigte, die uitliep om zich door hem te laten dopen: "Jullie, Addergebroed! Wie heeft jullie gewaarschuwd, om de komende woede te ontvluchten?8Breng dan vruchten voort, die bij de bekering horen. En ga niet bij jezelf zeggen: 'Wij hebben Abraham als onze vader,' want ik zeg tegen jullie, dat God de macht heeft uit deze stenen kinderen van Abraham te verwekken.9Ook ligt de bijl al bij de wortel van de bomen. Want iedere boom die geen goede vruchten voortbrengt, wordt omgehakt en verbrand."10De menigte vroeg hem: "Wat moeten wij dan doen?"11Hij antwoordde: "Wie een dubbel stel kleren heeft, deel het met degene die geen kleren heeft, en wie geen eten heeft, doe het zelfde."12Er kwamen ook tollenaars om zich te laten dopen en zij zeiden tegen hem: "Meester, wat moeten wij doen?"13Hij zei tegen hen: "Vraag niet meer geld dan wat je voorgeschreven is."14Ook de soldaten vroegen aan hem: "En wat moeten wij doen?" En hij zei tegen hen: "Pers niemand zijn geld af, en beschuldig niemand vals. Wees tevreden met je loon." 15Toen het volk verlangend in afwachting was voor de komst van de Messias en iedereen zich in hun hart afvroeg, of Johannes misschien de Messias zou kunnen zijn,16antwoordde Johannes hen: "Inderdaad, ik doop jullie met water, maar Hij die komt is machtiger dan ik, van wie ik het niet waard ben Zijn schoenriem los te maken; Hij zal jullie dopen met de Heilige Geest en met vuur.17Hij heeft de mand voor korenzuivering in Zijn hand om de dorsvloer grondig te reinigen en het graan in Zijn schuur te verzamelen, maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur."18Met vele andere waarschuwingen maakte hij het evangelie aan het volk bekend.19Maar toen de viervorst Herodes door hem bestraft werd om Herodias, de vrouw van zijn broer, en om alle misdaden, die Herodes bedreven had, 20heeft hij dit bij al het andere verzameld, en Johannes in de gevangenis gezet. 21En het gebeurde, terwijl alle mensen werden gedoopt, ook Jezus gedoopt werd en terwijl Hij in gebed was, de hemel open ging,22en de Heilige Geest als een duif op Hem neerdaalde, en dat er een stem uit de hemel kwam: "U bent mijn geliefde Zoon, in U vind ik genoegen." 23Toen Jezus zijn dienstwerk begon was Hij ongeveer dertig jaar oud. De mensen namen aan dat Hij de zoon van Jozef was, de zoon van Heli,24de zoon van Mattat, de zoon van Levi, de zoon van Melchi, de zoon van Jannai, de zoon van Jozef,25de zoon van Mattatias, de zoon van Amos, de zoon van Naüm, de zoon van Hesli, de zoon van Naggai,26de zoon van Maät, de zoon van Mattatias, de zoon van Semeïn, de zoon van Josek, de zoon van Joda,27de zoon van Joanan, de zoon van Resa, de zoon van Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de zoon van Neri,28de zoon van Melchi, de zoon van Addi, de zoon van Kosam, de zoon van Elmadan, de zoon van Er,29de zoon van Jozua, de zoon van Eliëzer, de zoon van Jorim, de zoon van Mattat, de zoon van Levi,30de zoon van Simeon, de zoon van Juda, de zoon van Jozef, de zoon van Jonan, de zoon van Eljakim,31de zoon van Melea, de zoon van Menna, de zoon van Mattatta, de zoon van Natan, de zoon van David,32de zoon van Isaï, de zoon van Obed, de zoon van Boaz, de zoon van Salma, de zoon van Nachson,33de zoon van Amminadab, de zoon van Admin, de zoon van Arni, de zoon van Chesron, de zoon van Peres, de zoon van Juda,34de zoon van Jakob, de zoon van Isaak, de zoon van Abraham, de zoon van Terach, de zoon van Nachor,35de zoon van Serug, de zoon van Reü, de zoon van Peleg, de zoon van Eber, de zoon van Selach,36de zoon van Kenan, de zoon van Arpaksad, de zoon van Sem, de zoon van Noach, de zoon van Lamech,37de zoon van Metuselach, de zoon van Henoch, de zoon van Jered, de zoon van Mahalalel, de zoon van Kenan,38de zoon van Enos, de zoon van Set, de zoon van Adam, de zoon van God.
1Jezus nu, vol van de heilige Geest, keerde terug van de Jordaan en werd door de Geest in de woestijn geleid,2waar Hij veertig dagen verleid werd door de duivel. En Hij at niets in die dagen en toen ze voorbij waren, was Hij erg hongerig.3En de duivel zei: "Als U Gods Zoon bent, zeg dan tot deze steen, dat hij brood wordt."4En Jezus antwoordde hem: "Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven."5Toen nam de duivel Jezus mee naar een hoogvlakte en liet Hem in een oogopslag de koninkrijken van de wereld zien.6En de duivel zei: "Ik kan U macht en glorie over al dit geven, want zij zijn aan mij gegeven, en ik geef ze aan wie ik wil.7Als U mij dan aanbidt, zal het allemaal van U zijn."8En Jezus antwoordde: "Er staat geschreven: Jij zult de Here, jouw God, aanbidden en Hem alleen dienen."9Toen leidde de duivel Hem op het dak van de tempel in Jeruzalem en hij zei: "Als U Gods Zoon bent, spring naar beneden;10want er staat geschreven: 'Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven om U te beschermen,11Op de handen zullen zij U dragen, zodat U uw voet niet aan een steen stoot.'"12En Jezus antwoordde: "Er staat geschreven: Jij zult de Here, jouw God, niet testen."13En toen de duivel klaar was met zijn verleidingen, ging hij weg en liet Jezus tijdelijk met rust. 14En Jezus keerde in de kracht van De Heilige Geest terug naar Galilea. En het nieuws over Hem verspreidde zich in de omliggende regio.15Hij onderwees in hun synagogen en werd door iedereen geprezen.16En Hij kwam in Nazaret, waar Hij opgevoed was, en Hij ging volgens zijn gewoonte op de sabbatdag naar de synagoge en stond op om voor te lezen.17Hij las het boek van de profeet Jesaja dat aan hem gegeven was en toen Hij het boek geopend had, vond Hij de plaats, waar geschreven is:18"De Geest van de Heer is op Mij, Hij heeft Mij gezalfd, om aan armen het goede nieuws te brengen;19en Hij heeft Mij gestuurd om aan gevangenen te vertellen dat ze vrijgezet zullen worden en aan blinden dat ze weer kunnen zien, en dat onderdrukten vrijheid zullen krijgen. Om bekend te maken dat de tijd van het aangename jaar van de Here is begonnen."20Daarna sloot Hij het boek, gaf het terug aan de dienaar en ging zitten.21En iedereen in de synagoge keek naar Hem en Hij zei: "Vandaag zijn deze woorden werkelijkheid geworden."22En ze waren allemaal onder de indruk van Hem en de woorden van vergeving en genade die Hij sprak. En zij zeiden: "Is dit niet de zoon van Jozef?"23En Hij zei: "Jullie zullen zeker deze spreuk tegen Mij zeggen: Geneesheer, genees Uzelf! Doe alle dingen, waarvan wij gehoord hebben, die in Kafarnaüm zijn gebeurd, ook hier, in uw geboorteplaats."24en Hij voegde daar aan toe: "Luister goed, geen profeet is geaccepteerd in zijn eigen geboorteplaats.25Maar Ik spreek de waarheid, er waren vele weduwen in de dagen van Elia in Israël, toen de hemel drie jaren en zes maanden lang gesloten bleef en er grote hongersnood was in het hele land,26en Elia werd niet naar hun gestuurd, maar wel naar een vreemdelinge in Sarepta, bij Sidon, waar een weduwe was die daar woonde.27En er waren vele melaatsen in Israël tijdens de tijd van de profeet Elisa, en geen van hen werd gereinigd, maar wel Naäman de Syriër."28En iedereen in de synagoge werd woedend toen zij dit hoorden.29Zij stonden op en dwongen Hem de stad uit tot aan de rand van de berg, waarop hun stad gebouwd was, om Hem van de steile klif af te duwen.30Maar Hij liep tussen hen door en vertrok. 31En hij ging naar Kafarnaüm, een stad in Galilea, en Hij sprak elke Sabbat tot de mensen.32En zij waren onder de indruk van zijn leer, want Zijn woorden waren met autoriteit gesproken.33En in de synagoge was er iemand in de macht van een boze, onreine geest,34en hij schreeuwde met luide stem: "Ha, wat hebt U met ons te maken, Jezus van Nazaret? Bent U gekomen om ons kwaad te doen? Ik weet wel wie U bent: de Heilige God!''35En Jezus snoerde hem de mond en zei: "Wees stil en kom uit hem!'' De boze geest gooide de man in het midden van de synagoge neer en kwam uit hem zonder hem meer kwaad te doen.36En ze waren allemaal verbaasd en zij bleven er over praten met elkaar en zeiden: "Wat voor woorden spreekt hij, Want Hij neemt autoriteit en beveelt de boze geesten en ze gaan weg."37En iedereen hoorde over Hem in alle plaatsen in de omliggende regio.38Daarna stond Jezus op en Hij ging van de synagoge naar het huis van Simon. De schoonmoeder van Simon had erg last van zware koorts en zij riepen Zijn hulp voor haar in.39En Jezus boog zich over haar heen en bestrafte de koorts en deze verliet haar. Ze stond meteen op en begon hen te bedienen. 40Toen de zon onderging, brachten ze al hun zieke, lijdende familieleden naar Hem toe. Hij legde zijn handen op iedereen afzonderlijk en genas hun.41Van velen gingen ook boze geesten uit, roepende en zeggende: "U bent de Zoon van God!'' En Hij beval ze niet te spreken, omdat zij wisten, dat Hij de Christus was. 42De volgende dag vertrok Hij en ging naar een eenzame plaats. De mensen kwamen bij hem en probeerden te voorkomen dat hij bij hen weg zou gaan.43Maar Hij sprak tot hen: ''Ik moet ook aan vele andere steden het Goede Nieuws van het Koninkrijk van God vertellen, want daarom ben Ik hier heen gestuurd.''44En Hij sprak in de synagogen van Judea.
1Toen Hij op een keer aan de oever van het meer Gennesaret stond, en de menigte op Hem aandrong en naar Gods woord luisterde, zag Hij twee schepen aan de oever liggen. 2De vissers waren eruit gegaan en spoelden de netten.3Jezus ging in één van de schepen, dat van Simon. Hij vroeg hem de zee op te gaan, niet ver van de oever. Hij ging zitten en onderwees de menigte vanuit het schip.4Toen Hij stopte met spreken, zei Hij tegen Simon: "Ga naar diep water en zet je netten uit om te vissen."5En Simon antwoordde: "Meester, de hele nacht door hebben wij hard gewerkt en niets gevangen, maar op Uw woord zal ik de netten uitzetten."6En toen zij dit gedaan hadden, haalden zij een grote menigte vissen binnen, en hun netten dreigden te scheuren.7En zij wenkten hun kameraden in het andere schip, dat zij hen zouden komen helpen. En zij kwamen en vulden beide schepen, tot ze begonnen te zinken.8Toen Simon Petrus dit zag, viel hij op zijn knieën neer voor Jezus en zei: "Verlaat mij, want ik ben een zondig mens, Here."9Hij en alle mensen die bij hem waren, waren verbaasd over de visvangst, die zij gevangen hadden,10evenzo ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die kameraden van Simon waren. En Jezus zei tegen Simon: "Wees niet bang, van nu af aan zul je mensen vangen."11En zij trokken de schepen aan land en lieten alles achter en volgden Hem. 12En het gebeurde, toen Hij in één van de steden was, zie, daar was een man, vol melaatsheid. Toen hij Jezus zag, wierp hij zich voor Jezus met zijn gezicht op de grond en smeekte Hem: "Here, indien U wilt, kunt U mij reinigen."13En Hij strekte zijn hand uit, raakte hem aan en zei: "Ik wil het, word rein." En op dat moment verliet de melaatsheid hem.14En Hij gebood hem het aan niemand te vertellen, en zei: "Ga heen, laat je aan de priester zien en breng het offer voor je reiniging, zoals Mozes voorgeschreven heeft, als een getuigenis voor hen."15Maar het gerucht over Hem ging steeds verder rond en vele menigtes kwamen samen om Hem te horen en zich te laten genezen van hun ziekten.16Maar Hij trok zich vaak terug in eenzame plaatsen om te bidden.17En het gebeurde op een dag dat Hij les gaf, dat er ook Farizeeën en wetgeleerden zaten. Zij kwamen uit alle dorpen van Galilea en Judea en uit Jeruzalem. En er was kracht van God in de Here, zodat Hij kon genezen.18Er kwamen een paar mannen die een verlamde man op een matras droegen. Zij probeerden hem binnen te dragen en hem vóór Jezus te leggen.19En toen zij geen gelegenheid vonden om hem naar binnen te dragen, vanwege de menigte, gingen zij het dak op en lieten hem met zijn matras door een opening in de dakpannen naar beneden zakken, vlak vóór Jezus.20En toen Jezus hun geloof zag zei Hij: "Mens, je zonden zijn je vergeven."21En de schriftgeleerden en de Farizeeën begonnen te overleggen en zeiden: "Wie is deze man, die zulke godslasterende dingen zegt? Wie kan zonden vergeven dan God alleen?"22Maar Jezus doorzag hun overleggingen en antwoordde hen: "Wat overleggen jullie in jullie harten?23Wat is makkelijker te zeggen, 'Je zonden zijn vergeven' of 'Sta op en wandel'?24Maar zodat jullie mogen weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op aarde om zonden te vergeven," – Hij zei tegen de verlamde man: "Sta op, neem je matras mee en ga naar huis." 25En meteen stond hij voor hun ogen op en nam het matras waar hij op gelegen had mee. Hij ging naar zijn huis en loofde God.26Iedereen was verbluft en loofde God, en was met ontzag vervuld. Zij zeiden: "Wij hebben vandaag ongelooflijke dingen gezien." 27En daarna vertrok Hij en zag Hij een tollenaar die Levi heette, bij zijn tolhuis zitten en Jezus zei tegen hem: "Volg Mij."28Levi liet alles achter, stond op en volgde Hem.29En Levi maakte een grote maaltijd voor Hem in zijn huis, en er was een grote menigte tollenaars en anderen, die met hen aan tafel waren.30En de Farizeeën en hun schriftgeleerden klaagden tegen Zijn discipelen: "Waarom eten en drinken jullie met de tollenaars en zondaars?"31En Jezus antwoordde hen: "Zij die gezond zijn hebben geen dokter nodig, maar zij die ziek zijn wel.32Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar Ik ben gekomen om zondaars tot bekering te roepen." 33Toen zeiden zij tegen Hem: "De discipelen van Johannes vasten heel vaak en doen hun gebeden, en de Farizeeën doen precies hetzelfde, maar Uw discipelen eten en drinken."34Jezus zei tegen hen: "Kan iemand de bruiloftsgasten laten vasten, terwijl de bruidegom bij hen is?35Maar er zullen andere dagen komen, en wanneer de bruidegom van hen weggenomen is, dan zullen zij vasten."36Hij sprak ook een gelijkenis tegen hen: "Niemand scheurt een lap van een nieuw kledingstuk af om die op een oud kledingstuk te naaien. Anders zal hij niet alleen het nieuwe scheuren, maar de lap van het nieuwe zal ook niet passen bij het oude.37En niemand doet jonge wijn in oude zakken; anders zal de jonge wijn de zakken laten scheuren, de wijn verspillen en de zakken gaan verloren;38maar jonge wijn moet je in nieuwe zakken doen.39En niemand, die oude wijn gedronken heeft, wil jonge wijn hebben, want hij zegt: 'De oude is geweldig.'"
1Op een sabbat liep Hij door de korenvelden met zijn discipelen. Die plukten het graan, wreven ze in hun handen en aten de korrels op. 2Maar sommigen van de Farizeeën zeiden: "Waarom doen jullie iets wat op sabbat niet mag?"3En Jezus antwoordde hen: "Hebben jullie dan niet gelezen wat David gedaan heeft, toen hij en z'n mannen honger kregen?4Hoe hij het huis van God in ging en het heilige brood pakte en ervan gegeten heeft? En ook een deel gegeven heeft aan de mannen die bij hem waren terwijl niemand er van mag eten behalve de priesters?"5Toen zei Hij tegen hen: "De Mensenzoon is Heer over de sabbat." 6Op een andere sabbat gebeurde het, dat Hij de synagoge in ging en uitleg gaf. Daar was een man met een verschrompelde rechterhand.7De schriftgeleerden en de Farizeeën letten goed op Hem, of Hij op de sabbat iemand zou genezen, zodat ze een reden hadden om Hem te kunnen beschuldigen.8Maar Hij wist wat ze dachten en zei tegen de man van wie de hand verschrompeld was: "Sta op en ga in het midden staan." Hij stond op en ging daar staan.9En Jezus zei tegen hen: "Ik leg jullie de vraag voor; mag je op de sabbat goed doen of kwaad doen, een leven redden of verloren laten gaan?"10Toen keek hij de kring rond en zei tegen hem: "Strek uw hand uit." Hij deed het en zijn hand werd weer gezond.11En zij werden woedend en overlegden wat zij Jezus zouden aandoen. 12En het gebeurde in die dagen, dat Hij naar de bergen ging om te bidden, en Hij bracht de nacht door in gebed tot God.13De volgende dag, riep Hij zijn volgelingen tot Zich en koos er twaalf uit, die Hij ook apostelen noemde:14Simon, die Hij ook Petrus noemde, en zijn broer Andreas, Jakobus, Johannes, Filippus, Bartolomeüs,15Matteüs, Thomas, Jakobus de zoon van Alfeüs, Simon die de Zeloot werd genoemd, Judas, de zoon van Jakobus,16en Judas Iskariot, die de verrader geworden is.17En Hij daalde met hen van de berg af en bleef op een vlakte staan. Daar was een grote groep van zijn volgelingen en een grote mensenmenigte uit het hele Joodse land en Jeruzalem en van Tyrus en Sidon aan de zee.18Zij waren gekomen om naar Hem te luisteren en genezen te worden van hun ziekten. Mensen die geplaagd werden door boze geesten werden genezen.19En de hele groep probeerde Hem aan te raken, omdat er genezende kracht van Hem uitging. Hij genas hen allen. 20Toen keek Hij naar zijn volgelingen en zei: "Gezegend zijn jullie die arm zijn, want voor jullie is het Koninkrijk van God.21Gezegend zijn jullie die nu honger hebben, want jullie zullen vol worden. Gezegend zijn jullie die nu huilen, want jullie zullen lachen.22Gezegend zijn jullie, wanneer mensen je haten en wanneer ze je uitsluiten, en beledigen en je naam afkeuren ter wille van de Mensenzoon.23Wees blij op die dag en spring op van vreugde, want je loon is groot in de hemel. Op dezelfde manier hebben hun voorouders de profeten behandeld.24Maar pas op, jullie die rijk zijn, want jullie hebben je vertroosting al ontvangen. 25Pas op, als je nu overvloed hebt, want je zult later honger hebben. Pas op, als je nu lacht, want je zult later verdriet hebben en huilen.26Pas op, wanneer alle mensen goed over je praten, want op dezelfde manier hebben hun voorouders de valse profeten behandeld. 27Maar tegen jullie, die naar Mij luisteren, zeg ik: Heb je vijanden lief, doe goed tegen degenen, die je haten;28Zegen hen die je ongeluk wenst en bid voor wie jou slecht behandelt.29Slaat iemand je op de ene wang, bied hem dan ook de andere wang aan. Neemt iemand je jas af, laat hem ook je hemd nemen.30Vraagt iemand iets van je, geef het hem dan. Neemt iemand iets van jou, vraag het niet terug.31En zoals je wilt dat anderen jou behandelen, zo moet je hen ook behandelen.32En als je alleen mensen lief hebt, die jou liefhebben, welk voordeel heb je dan? Ook de zondaars hebben lief, die hen liefhebben.33Want als je mensen goed behandelt, die jou goed behandelen, welk voordeel heb je dan? Ook de zondaars doen dat.34En als je uitleent aan hen, van wie je hoopt iets te ontvangen, welk voordeel heb je dan? Ook zondaars lenen aan zondaars uit om evenveel terug te ontvangen.35Nee, heb je vijanden lief en doe hen goed. Leen uit zonder op terugbetaling te hopen. Je beloning zal groot zijn en je zult kinderen van de Allerhoogste zijn, want Hij is goed voor de ondankbare en kwade mensen.36Wees barmhartig en vergevend, zoals je Vader vergevend is.37Oordeel niet over anderen en er zal geen oordeel over jou gegeven worden. Veroordeel anderen niet en je zult niet veroordeeld worden. Vergeef en je zult vergeven worden.38Geef en je zal gegeven worden. Een gulle, aangedrukte, geschudde, overlopende korenmaat zul je krijgen. Want met de maat, waarmee je meet, zal je gemeten worden." 39Hij sprak ook een gelijkenis tot hen: "Kan een blinde een blinde leiden? Zullen zij niet allebei in een put vallen?40Een discipel staat niet boven zijn meester, maar iedereen die zijn training afgerond heeft, zal zijn als zijn meester.41Zie je de splinter in het oog van je broer, maar de balk in je eigen oog valt je niet op?42Hoe kun je tot je broeder zeggen: "Broeder, laat mij de splinter die in je oog zit, eruit halen, terwijl je de balk die in je eigen oog zit, niet ziet? Hypocriet, doe eerst de balk uit je eigen oog weg en dan zul je scherp kunnen zien om de splinter uit het oog van je broer te halen. 43Er is geen goede boom, die slechte vrucht geeft, evenmin ook een slechte boom, die goede vrucht produceert.44Elke boom wordt aan zijn eigen vrucht herkend. Van dorens verzamel je geen vijgen, en van een braamstruik oogst je geen druiven.45Een goed mens levert uit de goede schat van zijn hart het goede op en een slecht mens levert uit de kwade schat het kwade op. Want waar het hart vol van is, loopt de mond van over. 46Waarom noem je Mij Here, Here, en je doet niet wat Ik zeg?47Ik zal je laten zien op wie iemand lijkt die bij Mij komt en mijn woorden hoort en ze doet.48Diegene lijkt op iemand, die bij het bouwen van een huis diep graaft en het fundament op de rots legt. Als er een watervloed komt en de stroom tegen dat huis aanslaat, wankelt het niet, omdat het goed gebouwd is.49Maar wie mijn woorden hoort en ze niet toepast, is gelijk aan iemand, die een huis op de grond bouwt zonder fundament. Als de stroom daar tegenaan slaat, stort het meteen in en het huis wordt één grote bouwval.
1Nadat Jezus al zijn woorden gezegd had terwijl de mensen luisterden, ging Hij Kafarnaüm binnen.2Een slaaf van een hoofdman, die erg gewaardeerd was, was ernstig ziek en lag op sterven.3Toen de hoofdman van Jezus hoorde, stuurde hij enkele leiders van de Joden met het verzoek te komen om zijn knecht te genezen.4Toen zij bij Jezus waren aangekomen drongen ze erg bij Hem aan. Ze zeiden: "Hij is het waard dat U dit voor hem doet,5want hij houdt van ons volk en hij heeft onze synagoge gebouwd."6En Jezus ging met hen mee. Toen Hij niet ver meer van het huis was, stuurde de hoofdman vrienden om Hem te vertellen: "Here, doe geen moeite, want ik ben het niet waard, dat U bij mij thuis komt.7Daarom heb ik ook mijzelf niet waardig gevonden om naar U te komen, maar spreek een woord en mijn knecht zal beter worden.8Want ik neem zelf een ondergeschikte plaats in met soldaten onder mij, en ikzeg tegen hem 'Ga' en hij gaat dan, en tegen iemand anders 'Kom', en hij komt en tegen mijn knecht 'Doe dit' en hij doet het."9Toen Jezus dit hoorde, was hij verbaasd, en keerde Zich tot de menigte die hem volgde en zei: "Ik moet zeggen, zelfs in Israël heb Ik zó een groot geloof niet gevonden!"10En toen de vrienden die gestuurd waren terugkwamen in het huis, vonden zij de knecht gezond.11En het gebeurde kort daarna, dat Hij naar de stad Naïn ging. En zijn discipelen en een grote menigte gingen met Hem mee.12Toen Hij dichtbij de stadspoort gekomen was, zagen ze net dat er een dode werd uitgedragen. Het was de enige zoon van zijn moeder, die weduwe was. Veel mensen uit de stad waren bij haar.13En toen de Heer haar zag, ging Zijn hart naar haar uit en Hij zei tegen haar "Huil niet." 14Hij kwam dichterbij en raakte de draagbaar aan - de dragers stonden stil - en Hij zei: "Jongeman, ik zeg tegen jou, Sta op!"15En de dode man ging overeind zitten en begon te praten, en Hij gaf hem aan zijn moeder.16Vrees beving iedereen en zij verheerlijkten God en zeiden: "Een grote profeet is onder ons opgestaan" en "God geeft om ons volk."17En dit nieuws over Hem verspreidde zich over heel Judea en in de hele omtrek. 18En de discipelen van Johannes vertelden al deze dingen tegen hem.19En Johannes riep twee van zijn discipelen en stuurde hen naar de Heer om te zeggen: "Bent U degene die zou komen, of hebben wij iemand anders te verwachten?"20Toen de mannen bij Hem gekomen waren, zeiden ze: "Johannes de Doper heeft ons gestuurd, om te zeggen: 'Bent U degene die komen zou, of verwachten wij iemand anders?'"21Hij genas juist toen veel mensen van ziektes, plagen en boze geesten en aan vele blinden gaf Hij zicht.22En Jezus antwoordde hen: "Ga heen en zeg tegen Johannes wat je gezien en gehoord hebt: Blinden kunnen weer zien, lamme mensen lopen weer, melaatsen zijn genezen, doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en armen ontvangen het goede nieuws.23Gezegend is wie in Mij blijft geloven en Mijn handelingen accepteert."24Toen de berichtgevers van Johannes vertrokken waren, begon Hij tegen de menigte te praten over Johannes: "Wat zijn jullie in de woestijn gaan bekijken? Wat wilden jullie daar zien? Een rietstengel bewogen door de wind? 25Maar wat heb je daar gezien? Een mens in luxueuze kleding? Kijk, degenen die luxueus gekleed zijn en overdreven leven, wonen in paleizen.26Maar wat heb je daar gezien? Een profeet? Ja, en Ik zeg tegen jullie, zelfs meer dan een profeet.27Deze is het, van wie geschreven staat: 'Kijk, Ik stuur Mijn berichtgever voor jullie uit, die de weg voor jullie zal voorbereiden.' 28Ik zeg jullie: 'Niemand die uit vrouwen geboren is, is groter dan Johannes, maar de kleinste in Gods Koninkrijk is groter dan hij.'"29Toen de menigte dit hoorde en ook de tollenaars, verklaarden zij God rechtvaardig, want ze waren met de doop van Johannes gedoopt.30Maar de Farizeeën en de schriftgeleerden verwierpen voor zichzelf de raad van God omdat zij niet door Johannes gedoopt waren.31"Waarmee zal ik dan de mensen van deze generatie vergelijken en wat voor mensen zijn zij?32Zij zijn net als kinderen, die op de markt zitten en elkaar het bekende toeroepen 'Wij hebben voor jullie op de fluit gespeeld en jullie hebben niet gedanst, wij hebben treurige liederen gezongen en jullie hebben niet gehuild.'33Want Johannes de Doper is gekomen, en hij at geen brood en dronk geen wijn, en jullie zeggen: 'Hij heeft een boze geest.'34De Mensenzoon is gekomen, Hij at wel en dronk ook, en jullie zeggen: 'Kijk, Hij is gretig en een dronkaard en een vriend van tollenaars en zondaars!'35Maar de wijsheid is gerechtvaardigd door al haar kinderen."36Een van de Farizeeërs nodigde Hem uit om bij hem te komen eten en Hij kwam in het huis van de Farizeeër en ging aan tafel.37En kijk, een vrouw die in de stad als zondares bekend stond, ontdekte dat Hij aan tafel was in het huis van de Farizeeër. En ze bracht een albasten kruik met mirre,38en ze ging huilend achter Hem staan bij Zijn voeten, en begon met haar tranen Zijn voeten nat te maken en droogde ze af met haar hoofdhaar, en kusteZijn voeten en zalfde ze met mirre.39Toen de Farizeeër die Jezus uitgenodigd had dat zag, zei hij tegen zichzelf: "Als deze man inderdaad een profeet was, zou Hij wel weten wie en wat deze vrouw is die hem aanraakt, dat zij een zondares is."40En Jezus antwoordde hem: "Simon, ik wil je iets zeggen." Hij zei: "Meester zeg het maar."41"Een schuldeiser had twee schuldenaars. De een was hem vijfhonderd schellingen schuldig, de ander vijftig.42Toen zij hem niet konden betalen, schold hij het hun beiden kwijt. Wie van hen zal dan het meest liefhebben?"43Simon antwoordde hem: "Ik denk, hij wie het meest is kwijt gescholden." Jezus zei tegen hem: "Je hebt juist geoordeeld."44Jezus keerde zich naar de vrouw en zei tegen Simon: "Zie je deze vrouw? Ik ben in jouw huis gekomen, water voor mijn voeten heb je Mij niet gegeven, maar zij heeft met tranen Mijn voeten nat gemaakt en ze met haar haren afgedroogd.45Je hebt mij geen kus gegeven, maar zij heeft van het moment dat ik binnen kwam, onophoudelijk mijn voeten gekust.46Met olie hebt je Mijn hoofd niet gezalfd, maar zij heeft Mijn voeten met mirre gezalfd.47Daarom zeg ik tegen jullie: 'Haar zonden zijn haar vergeven, al waren het er vele, want zij toonde veel liefde, maar wie weinig vergeven wordt, die laat weinig liefde zien."48Toen zei Hij tegen haar: "Je zonden zijn vergeven!"49En diegenen die met hem aan tafel waren, zeiden tegen zichzelf: "Wie is deze man, dat Hij zelfs zonden vergeeft?"50En Jezus zei tegen de vrouw: "Je geloof heeft je gered, ga heen in vrede!"
1Niet lang daarna, dat Jezus van stad tot stad en van dorp tot dorp trok, verkondigden Hij het evangelie van Gods Koninkrijk, en de twaalf met Hem,2en ook een paar vrouwen, die genezen waren van slechte geesten en van ziektes: Maria, met de bijnaam Magdala, van wie zeven demonen uitgedreven waren,3en Johanna, de vrouw van Chuzas, de rentmeester van Herodes, en Susanna en vele andere, die vanuit hun bezittingen voor hun behoeftes voorzagen. 4Toen er veel mensen van stad en land naar Hem toe kwamen, sprak Hij door een gelijkenis:5Een zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien. En bij het zaaien viel een deel langs de weg, het werd vertrapt en de vogels van de hemel aten het op.6En een ander deel viel op de rotsige grond, en toen het opkwam, droogde het uit, omdat het geen vochtigheid had.7En een ander deel viel midden tussen de dorens, en de dorens kwamen tegelijk op met het zaad, en verstikte het. 8Een ander deel viel in goede aarde, en toen dat opkwam, bracht het honderdvoudig vrucht voort. Nadat Hij dit zei, riep Hij: "Wie oren heeft om te horen, laat hem horen. '9Zijn discipelen vroegen Hem wat de betekenis van deze gelijkenis was.10En Hij zei: "Het is aan jullie gegeven de geheimen van Gods Koninkrijk te kennen, maar aan de anderen worden zij gesproken in gelijkenissen, zodat zij zien en niet zien en horen maar niet begrijpen.11Dit is de gelijkenis: Het zaad is het woord van God.12Die, wie langs de weg zijn, hebben het woord gehoord; daarna komt de duivel en neemt het woord uit hun harten weg, zodat zij niet zouden geloven en gered worden.13Die op de rotsige bodem, zijn zij, die het woord horen met blijdschap zodra zij het ontvangen; en dezen hebben geen wortel, zij geloven voor een tijd en in een tijd van beproeving worden zij ontrouw.14Wat in de dorens viel, zijn zij, die het woord gehoord hebben; en gaandeweg worden zij door zorgen, rijkdom en lusten van het leven verstikt en zij brengen het woord niet tot vrucht.15Het zaad dat in het goede aarde viel, zijn zij, die met een goed en godvruchtig hart het woord gehoord hebben, dat vasthouden en vrucht dragen in volharding. 16Niemand steekt een lamp aan en bedekt die met een vat of zet het onder een bed, maar hij zet haar op een standaard, zodat iedereen die binnentreedt het licht mag zien.17Want er is niets verborgen, dat niet aan het licht zal komen, en niets geheim, dat niet bekend zal worden en aan het licht komen.18Ziet dan toe, hoe jullie horen. Want wie heeft, zal gegeven worden, en wie niet heeft, ook wat hij denkt dat hij heeft, zal hem ontnomen worden. 19Zijn moeder en broers kwamen tot Hem en zij konden Hem niet bereiken vanwege de menigte.20Men gaf Hem de boodschap "Uw moeder en uw broers staan buiten en willen U zien."21Maar Hij antwoordde en zei: "Mijn moeder en mijn broers zijn degenen die het woord van God horen en doen." 22En het gebeurde op één van die dagen, dat Hij in een boot ging met zijn discipelen, en zei tot hen "Laten wij oversteken naar de overkant van het meer" en zij staken van wal.23En terwijl zij vaarden viel Hij in slaap. Een storm kwam over het meer en zij kregen water in de boot en raakte in nood. 24De discipelen maakten Hem wakker en zeiden "Meester, Meester, wij vergaan!" Hij werd wakker en bestrafte de wind en het woeste water. En die kwamen tot rust en het werd stil.25En Hij zei tot hen "Waar is jullie geloof?" En zij raakten bang en zeiden met verbazing tot elkaar "Wie is toch deze man, dat Hij ook aan de winden en aan het water bevelen geeft en zij Hem gehoorzaam zijn?" 26En zij voeren naar het land der Gerasenen, dat tegenover Galilea ligt.27Toen Hij aan land ging, kwam Hem een man uit de stad tegemoet, die bezeten was door boze geesten, en sinds lange tijd droeg hij geen kleren meer en woonde niet in een huis, maar op de begraafplaats.28Toen hij Jezus zag, schreeuwde hij uit en hij viel aan zijn voeten en sprak met luider stem "Wat hebt U met mij te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik smeek U, doe mij geen pijn."29Want Hij gaf de onreine geest bevel van de man uit te gaan. Want vele keren had de geest hem met geweld meegesleurd, en om hem te bewaken werd hij met kettingen en voetboeien geboeid, maar hij brak de boeien stuk en werd door de geest naar eenzame plaatsen gedreven.30En Jezus vroeg hem: "Wat is uw naam?" Hij zei "Legioen" want vele geesten waren in hem gegaan.31En zij smeekten Hem, dat Hij hun niet zou wegsturen in de afgrond.32Nu werd op de berg een talrijke kudde zwijnen gehoed; en zij smeekten Hem, dat Hij hun zou toestaan daarin te gaan. En Hij stond het hun toe.33En de geesten gingen uit de mens en gingen de zwijnen in, en de kudde stormde langs de helling het meer in en verdronk.34Toen de hoeders zagen wat er gebeurd was, namen zij de vlucht en berichtten het in de stad en op het land.35En de mensen liepen uit om te zien wat er gebeurd was, zij kwamen bij Jezus en vonden de mens, van wie de boze geesten uitgedreven waren, aan de voeten van Jezus zitten, gekleed en goed bij zijn verstand, en zij werden bang.36En zij, die het gezien hadden, vertelde hun, hoe de bezetene genezen was.37En de hele bevolking van de streek van de Gerasénen vroeg Hem, om van hen weg te gaan want zij waren erg bang geworden. En Hij ging in het schip en keerde terug.38En de man, van wie de boze geesten uitgedreven waren, verzocht Hem bij Hem te mogen blijven. Maar Hij liet hem heengaan en zei:39"Keer terug naar uw huis en vertel iedereen wat God voor je gedaan heeft." En hij ging de hele stad door verkondigen al wat Jezus voor hem gedaan had. 40Toen Jezus terugkeerde, wachtte de menigte Hem op, want zij keken allemaal naar Hem uit.41En zie, er kwam een man, genaamd Jaïrus, en deze was een leider van de synagoge. En hij viel neer aan de voeten van Jezus en smeekte Hem naar zijn huis te komen,42omdat zijn enige dochter, die ongeveer twaalf jaar oud was, op sterven lag. Terwijl Hij erheen ging, drong de menigte op Hem aan.43En een vrouw, die voor twaalf jaar aan bloedvloeiing leed en door niemand genezen kon worden,44kwam van achteren tot Hem en raakte de zoom van zijn tuniek aan, en direct haar vloeiing hield op.45En Jezus zei "Wie is het, die Mij heeft aangeraakt?" En terwijl iedereen het ontkende, Petrus zei "Meester, de menigte drukken en verdringen U".46Maar Jezus zei: "Iemand heeft Mij aangeraakt, want Ik heb kracht van Mij uit voelen gaan."47Toen de vrouw zag, dat zij niet onopgemerkt bleef, kwam zij bevend dichterbij, viel voor Hem neer en vertelde Hem, voor de menigte, om welke reden zij Hem aangeraakt had en dat zij direct beter was geworden.48En Hij zei tot haar "Dochter, jouw geloof heeft je gered, ga heen in vrede."49Terwijl Hij nog sprak, kwam er iemand van de leiding van de synagoge met de boodschap "Jouw dochter is gestorven, val de Meester niet meer lastig!"50Maar Jezus hoorde het en antwoordde hem "Wees niet bang, geloof alleen, en zij zal behouden worden."51Toen Hij bij het huis aangekomen was, liet Hij niemand toe met Hem naar binnen te gaan, alleen Petrus, Johannes, Jakobus en de vader en moeder van het kind.52Iedereen huilden en jammerden over haar. Maar Hij zei "Huil niet; zij is niet gestorven, maar zij slaapt."53En zij lachten Hem uit, omdat zij wisten, dat zij gestorven was.54Maar Hij pakte haar hand en riep, "Kind, sta op!"55En haar geest keerde terug en zij stond meteen op. Hij beval, dat men haar eten zou geven.56En haar ouders stonden versteld, maar Hij verbood hun tot iemand te spreken over dat wat was gebeurd.
1Toen riep Hij de twaalf apostelen bijeen en gaf ze de kracht en autoriteit om alle boze geesten uit te drijven en om ziekten te genezen.2Hij zond hen uit om het Koninkrijk van God te verkondigen en de zieken te genezen.3en Hij zei tegen hen: "Neem niets mee voor onderweg, geen portemonnee, geen geld en geen extra kleren.4 In welk huis je ook binnen gaat blijf daar totdat je vertrekt.5En waar ze jullie niet willen ontvangen, ga dan weg uit die stad en schud het stof af van je voeten als een getuigenis tegen hen.''6Zij vertrokken en en reisden de dorpen langs om overal het evangelie te verkondigen en de zieken te genezen.7Herodes, de viervorst, hoorde wat er gebeurd was en wist niet wat hij ervan moest denken, omdat sommigen zeiden dat Johannes uit de dood was opgewekt,8en door sommigen, dat Elia verschenen was, en door anderen, dat één van de profeten van lang geleden was opgestaan.9Maar Herodes zei: "Johannes heb ik zelf laten onthoofden. Wie zou dat zijn, van wie ik zulke dingen hoor?" En hij probeerde Hem dus te zien.10Toen de apostelen terug keerden, vertelden zij Hem alles wat ze gedaan hadden. En Hij nam hen mee en trok Zich terug naar een stad, genaamd Betsaïda.11Maar toen de menigde dit hoorde,volgden ze Hem. En Hij verwelkomde hen en sprak tot hen over het Koninkrijk van God, en genas degene die genezing nodig hadden.12Nu de dag tot zijn einde kwam en de twaalf kwamen naar Hem en zeiden: ''Stuur de mensen weg, zodat zij naar de dorpen en boerderijen in de omgeving gaan om accommodatie en eten te vinden, want wij zijn hier in een afgelegen plaats.''13Maar Hij zei tegen hen: ''Jullie geef hen iets te eten.'' Zij zeiden: ''Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen, tenzij wij eropuit gaan om eten te kopen voor al deze mensen.''14Want er waren ongeveer vijfduizend mensen. En Hij zei tegen zijn discipelen: ''Laat hen gaan zitten in groepen van ongeveer vijftig."15En zij deden het en lieten hen allemaal zitten.16Toen nam Jezus de vijf broden en de twee vissen, en Hij keek omhoog naar de hemel, sprak de zegen uit, en brak het brood en vissen in stukjes. Hij gaf het aan de discipelen om ze aan de menigte uit te delen.17En zij aten en raakten allemaal vol en wat was overgebleven werd door hen opgeraapt: twaalf manden met stukjes. 18En het gebeurde terwijl Jezus alleen was in gebed, dat de discipelen bij hem waren. Hij vroeg hun:" Wat zegt de menigte over wie ik ben?"19Zij antwoordden: ''Johannes de Doper'', anderen: ''Elia'', weer anderen: ''dat één van de profeten van lang geleden was opgestaan.''20Hij zei tegen hen: "Maar wie zeggen jullie dat Ik ben?'' Petrus antwoordde: "De Christus van God".21En Hij waarschuwde hen nadrukkelijk en beval hun dit tegen niemand te zeggen.22En Hij zei: ''De Mensenzoon moet veel lijden doorstaan en afgewezen worden door de leiders van het volk en overpriesters en schriftgeleerden en Hij zal gedood worden en op de derde dag uit de dood opstaan.''23Hij zei tegen iedereen: "Als iemand Mij wilt volgen, moet die zichzelf ontkennen en dagelijks zijn kruis opnemen, en Mij volgen.24Want iedereen, die zijn leven zou willen behouden, die zal het verliezen; maar iedereen die zijn leven verloren heeft voor Mij, die zal het behouden.25Want wat heeft een mens eraan, als hij de hele wereld wint, maar zichzelf verliest of zelf schade lijdt?26Want ieder, die zich voor Mij en voor Mijn woorden zal schamen, voor hem zal de Mensenzoon Zich schamen, wanneer Hij komt in zijn heerlijkheid en de glorie van de Vader en de heilige engelen.27Ik zeg het je in waarheid, er zijn enkele die hier staan, die de dood niet zullen proeven, voordat zij het Koninkrijk van God hebben gezien". 28Ongeveer acht dagen nadat Jezus deze woorden gezegd had, nam Hij Petrus, Johannes en Jakobus mee en Hij ging de berg op om te bidden.29Terwijl Hij in gebed was, werd zijn gezicht stralend, en zijn kleding werd stralend wit.30En zie, twee mannen spraken met Hem, Mozes en Elia,31die in heerlijkheid verschenen. Zij spraken over zijn laatste dagen op aarde, dat Hij zal volbrengen in Jeruzalem. 32Petrus en diegenen die met hem waren, vielen in een diepe slaap, Toen zij wakker werden, zagen zij Zijn heerlijkheid, ze zagen ook de twee mannen die bij Hem stonden.33 Toen deze twee mannen van Hem weggingen, zei Petrus tegen Jezus: ''Meester, het is goed dat wij hier zijn, laten wij drie tenten maken, voor U één, één voor Mozes , en één voor Elia." want hij wist niet wat hij zei.34Terwijl hij dit zei, kwam er een wolk die een schaduw over hen wierp. Zij werden bang toen zij in in de wolk gingen.35En een stem kwam uit de wolk en zei: "Dit is mijn Zoon, de uitverkorene, luister naar Hem."36Nadat de stem gesproken had, was Jezus bij Zichzelf. En zij hielden hun mond in die dagen en vertelden niemand van wat zij gezien hadden.37Toen zij de volgende dag van de berg af kwamen, kwam een grote menigte Hem tegemoet.38 Zie, een man riep uit de menigte en zei:" Meester, ik smeek U naar mijn zoon te kijken, want hij is mijn enige kind.39Kijk, een geest grijpt hem en dan schreeuwt hij ineens en hij begint te stuiptrekken, dat hem het schuim op de mond staat, en terwijl hij hem mishandelt, laat hij hem nauwelijks los.40Ik heb uw discipelen gesmeekt om hem uit te drijven, maar ze konden het niet."41Jezus antwoordde en zei: "O ongelovig en afvallige generatie, hoelang zal Ik nog bij jullie zijn en jullie verdragen? Breng jouw zoon hier."42Terwijl het kind Jezus benaderde, gooide de boze geest hem op de grond en deed hem stuiptrekken. Maar Jezus bestrafte de onzuivere geest en Hij genas de jongen en gaf hem terug aan zijn vader.43Zij waren allemaal verbaasd over de grootheid van God, terwijl iedereen zich verwonderde over alles wat Hij deed, zei Hij tegen zijn discipelen:44"Luister goed, want de Mensenzoon zal overgeleverd worden in de handen van de mensen."45Maar zij begrepen niet wat Hij bedoelde en de betekenis daarvan was voor hen verborgen, zodat zij het niet begrepen. En zij durfden Hem niet naar dit woord te vragen. 46Er kwam ook een discussie bij hen op, over wie van hen de belangrijkste was.47Maar Jezus kende de discussie van hun harten, en Hij pakte een kind op en zette hem naast Zich,48 Hij zei tegen hen: "Iedereen, die dit kind ontvangt in Mijn naam, ontvangt Mij: en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem diegene wie Mij gezonden heeft. Want wie de minste is onder jullie, die is groot."49Johannes antwoordde en zei: "Meester, wij hebben iemand in Uw naam boze geesten zien uitdrijven en wij verboden het hem, omdat hij U niet volgt zoals wij".50Jezus zei tegen hem: "Houdt hem niet tegen, want wie niet tegen jullie is, is vóór jullie."51Toen de dagen naderden dat Hij opgenomen zou worden, richtte Hij zijn aandacht om naar Jeruzalem te reizen.52 Hij zond boden voor Zich uit. Zij gingen heen en kwamen in een dorp van de Samaritanen om alles voor Hem klaar te maken.53Maar zij ontvingen Hem niet, omdat zijn bestemming voor Jeruzalem was.54Toen de discipelen Jakobus en Johannes dit hoorden, zeiden zij: "Heer, wilt U, dat wij zeggen, dat vuur van de hemel zal komen om hen te vernietigen?"55Maar Hij keerde Zich om en bestrafte hen,56en zij gingen naar een ander dorp.57Zij waren onderweg toen iemand tegen Hem zei: "Ik zal U volgen, waar U ook heengaat."58Jezus zei tegen hem: "De vossen hebben holen en de vogels van de hemel hebben nesten, maar de Mensenzoon heeft geen plaats om Zijn hoofd neer te leggen."59 Hij zei tegen een ander: "Volg Mij." Maar deze zei: "Laat mij gaan om eerst mijn vader te begraven."60Maar Hij zei tegen hem: "Laat de doden hun eigen doden begraven; maar jij, ga en verkondig het Koningkrijk van God."61En weer een ander zei: "Ik zal U volgen, Heer, maar laat mij eerst afscheid nemen van mijn huisgenoten."62Maar Jezus zei tegen hem: "Niemand, die de hand aan de ploeg zet en achterom kijkt, is geschikt voor het Koninkrijk van God."
1Na al deze gebeurtenissen wees de Here zeventig mannen aan en Hij zond hen twee aan twee voor Zich uit naar alle steden en plaatsen, waar Hij zelf heen zou gaan.2En Hij zei tegen hen: "De oogst is groot, maar er zijn weinig arbeiders. Bidt de Here van de oogst, dat Hij arbeiders uitzendt in zijn oogst.3Ga er op uit, zie Ik zend jullie als lammetjes in het midden onder de wolven.4Neem geen portemonnee of rugzak of sandalen met jullie mee en groet niemand onderweg.5In welk huis jullie ook binnenkomen, zeg eerst: 'Laat vrede op dit huis zijn!'6Als daar een zoon van de vrede aanwezig is, dan zal jullie vrede op hem rusten, maar zo niet, dan zal de vrede naar jullie terugkeren.7Blijf in dat zelfde huis, eet en drink wat ze jullie geven, want de arbeider is zijn loon waard. Ga niet van het ene huis naar het andere.8En als jullie in een stad komen, waar men jullie verwelkomt, eet wat jullie wordt aangeboden,9en genees de zieken, die er zijn, en zeg tegen hen: 'Het Koninkrijk van God is dicht bij gekomen.'10Maar als jullie in een stad komen, waar men jullie niet verwelkomt, ga naar buiten de straat op en zeg:11' Ook het stof van uw stad, dat aan onze voeten kleeft, vegen wij af tegen jullie! Maar weet dit: Dat het Koninkrijk van God dicht bij is gekomen.' 12Ik zeg tegen jullie, dat het voor Sodom op die dag verdraaglijker zal zijn dan voor die stad.13Pas op, Chorazin, pas op Betsaida, want als in Tyrus en Sidon de wonderen die hadden plaatsgevonden, die nu bij jullie hebben plaatsgevonden, dan zouden zij lang geleden berouw hebben getoond en in zak en as gaan zitten.14Dan zal het voor Tyrus en Sidon meer te verdragen zijn in het oordeel dan voor jullie.15En u, Kapernaum, zal u in de hemel opgenomen worden? Nee, naar hel zal je afdalen.16Wie naar jullie luisteren, luistert naar Mij, en wie jullie afwijzen, wijst Mij af; en wie Mij afwijst, wijst Hem af die Mij gezonden heeft."17En de zeventig mannen waren blij teruggekeerd en zeiden: "Here, ook de duivelse geesten onderwerpen zich aan ons in U naam."18En Hij zei tegen hen: "Ik zag satan als een bliksemstraal uit de hemel vallen.19Zie, Ik heb jullie macht gegeven om op slangen en schorpioenen te stappen en tegen de hele legermacht van de vijand; en niets zal jullie maar ook kwaad doen.20Alhoewel, wees hierover niet blij, dat de boze geesten zich aan jullie onderwerpen, maar wees blij, dat jullie namen staan opgeschreven in de hemel."21Tegelijkertijd verheugde Hij zich door de Heilige Geest en zei: "Ik dank U Vader, Heer van hemel en aarde, dat U deze dingen voor wijze en verstandige mensen verborgen gehouden heeft, maar aan kinderen bekend heeft gemaakt. Ja, Vader, want zo is het een genoegen geweest voor U.22"Alle dingen zijn aan Mij toevertrouwt van mijn Vader en niemand weet, wie de Zoon is behalve de Vader en niemand weet wie de Vader is behalve Zoon, en aan wie de Zoon het wilt bekend maken"23En Hij nam de discipelen apart en zei tegen hen privé, "Gezegend zijn de ogen, die zien wat jullie zien.24Want Ik zeg tegen jullie: Vele profeten en koningen hebben uitgekeken naar wat jullie nu zien en zij hebben het niet kunnen zien, en horen, wat jullie nu horen en wat zij niet hebben kunnen horen."25En zie, een Torah leraar stond op om Hem te testen en vroeg. "Rabbi, wat moet ik doen om het eeuwige leven te erven?"26En Hij zei tegen hem: "Wat staat er in de Torah geschreven? Hoe lees je dat?"27Hij antwoordde en zei: "Je zal de Here, uw God, liefhebben met heel je hart en met heel je ziel en met heel je kracht en met heel je verstand, en je zult je medemens liefhebben als jezelf."28En Jesus zei tegen hem: "Je hebt correct geantwoord; doe dat en je zult leven."29Maar hij wilde zichzelf verdedigen en zei tegen Jezus: "En wie is mijn medemens?"30Jezus antwoordde hem en zei: "Een zeker man daalde af van Jerusalem naar Jericho en viel in de handen van rovers, die niet alleen zijn persoonlijke bezittingen beroofden maar hem ook sloegen en lieten hem voor half dood lieten liggen.31Bij toeval een priester daalde af langs dezelfde weg; en hij zag de man, maar ging aan de overkant voorbij.32Evenzo ging ook een Leviet langs die plaats, en hij zag hem en ging aan de overkant voorbij.33Maar een Samaritaan, die op reis was, kwam in zijn buurt, en toen hij hem zag, kreeg hij medelijden met hem.34En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op; en hij zette hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem.35De volgende dag gaf hij aan de herbergier twee penningen en zei: 'Verzorg hem en als er meer kosten zijn, dan zal ik je het vergoeden op mijn terugreis.'36Wie van deze drie mensen denk je, dat de medemens geweest is van de man, die in handen van de rovers was gevallen?"37Hij zei: "Die hem medeleven getoond heeft." En Jezus zei tegen hem: "Ga heen en doe hetzelfde." 38Terwijl zij op reis waren, kwam Hij in een bepaalt dorp. En een vrouw, die Martha heette, ontving Hem in haar huis.39En zij had een zus, die Maria heette, die aan de voeten van de Here zat, en naar Zijn woord luisterde.40Marta echter was erg druk met het voorbereiden van maaltijd. Zij ging naar Jesus en zei: "Here, kan het U niet schelen, dat mijn zus mij alleen laat dienen? Zeg tegen haar, dat zij mij komt helpen."41Maar de Here antwoordde en zei tegen haar: "Marta, Marta, je maakt je bezorgd en druk over vele dingen,42maar weinig is nodig, alleen een ding; want Maria heeft het goede deel gekozen, dat van haar niet zal worden weggenomen."
1En het gebeurde wanneer Jezus zijn gebed beëindigde, dat één van zijn discipelen tegen Hem zei: "Here, leer ons bidden, zoals ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft." 2Hij zei: "Wanneer je bid, zeg 'Vader, uw naam worde geheiligd; laat uw Koninkrijk komen;3geef ons elke dag ons dagelijks brood;4en vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven iedereen, die ons iets schuldig is; en laat ons niet in verleiding komen.'" 5En Hij zei tegen hen: "Wie van jullie zal een vriend hebben, die midden in de nacht bij hem komt en tegen hem zegt 'Vriend, leen mij drie broden,6want een vriend van mij is op zijn reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem te geven' 7en dat dan hij, die binnen is, zou zeggen: 'Val mij niet lastig, de deur is al gesloten en mijn kinderen en ik zijn in bed; ik kan niet opstaan om ze je te geven.' 8Ik zeg jullie, zelfs al zou hij niet opstaan en ze geven, omdat hij zijn vriend was, maar omdat hij onbeschaamt bleef door vragen zou hij opstaan en hem brood geven zoveel hij nodig heeft.9En Ik zeg tegen jullie: Vraag en je zal gegeven worden; zoek en je zult vinden; klop en het zal opengedaan worden.10Want iedereen die vraagt ontvangt en wie zoekt vindt en wie klopt, voor hem zal opengedaan worden.11Is er soms een vader onder jullie, die, als zijn zoon hem om een vis vraagt, hem een slang zal geven in plaats van een vis?12Of als hij om een ei vraagt, hem een schorpioen zal geven?13Als jij, hoewel je slecht bent, goede dingen weet te geven aan je kinderen, hoeveel te meer zal jouw Vader, uit de hemel, de Heilige Geest geven aan hen die Hem daarom bidden?" 14En Hij was bezig een boze geest uit te drijven en deze was doofstom. En toen de boze geest uitgedreven was, begon de doofstomme man te spreken. En de menigte was diep onder de indruk.15Maar sommigen van hen zeiden: "Hij drijft de geesten uit door Beëlzebul, de leider van de boze geesten."16Anderen verlangden van Hem een teken uit de hemel om Hem te testen.17Maar Hij kende hun gedachten en zei: "Ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, gaat ten onder, en een huis dat verdeeld is tegen zichzelf valt om.18Als satan tegen zichzelf verdeeld is, hoe zal zijn koninkrijk kunnen standhouden? Want jij zegt dat Ik, door Beëlzebul de boze geesten uitdrijf.19Als Ik door Beëlzebul de boze geesten uitdrijf, door wie doen jullie zonen het dan? Daarom zullen zij rechters over jullie zijn.20Maar als Ik door Gods vinger de boze geesten uitdrijf, dan is Gods Koninkrijk bij jullie gekomen.21Wanneer een sterke, goed gewapende man zijn eigen huis bewaakt, is zijn bezit in veiligheid.22Maar wanneer iemand, die sterker is dan hij, hem aanvalt en hem overwint, rooft deze zijn wapenrusting waarop hij vertrouwde, en verdeelt zijn buit.23Wie niet met Mij is, die is tegen Mij en wie niet met Mij samen komt, die drijft uiteen.24Zodra de onreine geest de mens heeft verlaten, gaat hij door droge plaatsen om rust te zoeken, en als hij die niet vindt, zegt hij 'Ik zal terugkeren naar mijn huis, waar ik vandaan kwam.'25En als hij komt, vindt hij het geveegd en op orde.26Dan trekt hij in en neemt hij zeven andere geesten mee, bozer dan hij zelf; en zij komen binnen en wonen daar. En het wordt met dat mens erger dan in het begin."27En het gebeurde, toen Hij deze dingen sprak, dat een vrouw uit de menigte haar stem verhief en tegen Hem zei: "Gelukkig is de schoot, die U heeft gedragen, en de borsten, die U heeft gezogen."28Maar Hij zei: "Gelukkiger zijn zij die Gods woord horen en het behouden." 29Toen de menigte massaal bijeen kwam, begon Hij te zeggen: "Deze generatie is een boze generatie. Het verlangt een teken, maar het zal geen teken ontvangen dan het teken van Jona.30Want zoals Jona voor de Ninevieten het teken werd, zo zal ook de Mensenzoon het teken zijn voor deze generatie.31De koningin van het Zuiden zal in het oordeel optreden met de mannen van deze generatie en hen veroordelen, want zij is gekomen van het einde van de aarde om de wijsheid van Salomo te horen, en zie, meer dan Salomo is hier.32De mannen van Nineve zullen in het oordeel opstaan met deze generatie en het veroordelen, want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona, en zie, meer dan Jona is hier. 33Niemand steekt een lamp aan en zet die in de kelder of onder een mand, maar op de standaard, zodat iedereen die binnen komt het licht ziet.34De lamp van het lichaam is je oog. Als dan je oog zuiver is, is ook je hele lichaam verlicht, maar wanneer het slecht is, is ook je lichaam duister.35Wees daarom voorzichtig dat het licht wat in je is niet duister is.36Als je lichaam geheel verlicht is en geen deel duister, zal het geheel verlicht zijn, net als wanneer de lamp je verlicht met haar licht."37Terwijl Hij sprak, nodigde een Farizeeër Hem uit om bij hem te komen eten. En Hij kwam binnen en ging aan tafel zitten.38De Farizeeër was verbaasd, toen hij zag, dat Hij zich vóór het eten niet eerst waste.39Maar de Here zei: "En jullie Farizeeën, jullie reinigen de buitenzijde van je beker en schotel, maar van binnen ben je vol gewelddadige hebberigheid en slechtheid.40Dwazen! Heeft Hij, die de buitenkant gemaakt heeft, ook niet de binnenkant gemaakt?41Maar geef dat wat in je is als een gunst en zie, alles zal rein voor je zijn.42Maar helaas Farizeeën, want jullie geven tienden van de pepermunt en de wijnruit en alle andere kruiden, en je denkt niet aan het oordeel en Gods liefde. Dit laatste hadden jullie moeten doen, zonder het eerste te negeren.43Wee Farizeeën, want jullie houden van de ereplaats in de synagogen en de begroetingen op de markten.44Ik heb medelijden met jullie, want jullie zijn als de onzichtbare graven: de mensen, die er overheen lopen, weten het niet."45Één van de wet onderwijzers zei tegen Hem: "Meester, door dit te zeggen, beledigt U ons ook."46Maar Hij zei: "Helaas ook jullie, onderwijzers van de wet, want jullie leggen de mensen lasten op die te moeilijk zijn, en zelf raken jullie die lasten niet met één vinger aan.47Wee jullie, want jullie bouwen de grafstenen van de profeten, maar jullie voorouders hebben hen gedood.48Dus jullie zijn dan getuigen die instemmen met de daden van jullie voorouders. Zij hebben hen gedood en jullie bouwen hun graf!49Daarom zegt ook de wijsheid van God 'Ik zal profeten en apostelen naar hen sturen en zij zullen sommigen doden en vervolgen.'50Als resultaat zal deze generatie verantwoordelijk worden gehouden, voor het bloed dat vergoten is van alle profeten, sinds de wereld begon.51Van het bloed van Abel tot het bloed van Zacharias, die omgebracht is tussen het altaar en het tempelhuis. Ja, ik zeg tegen jullie, het zal opgeëist worden van deze generatie.52Wee, onderwijzers van de wet, want jullie hebben de sleutel van de kennis weggenomen; zelf zijn jullie niet binnengegaan en zij, die binnen proberen te gaan, hebben jullie tegengehouden."53En toen Hij van die plaats vertrok, begonnen de onderwijzers van de wet en de Farizeeën Hem heftig aan te vallen, en discussieerden met Hem over vele dingen,54als een valstrik, met de bedoeling om Hem te kunnen vangen in een fout.
1Ondertussen, toen duizenden mensen bijeengekomen waren, zodat ze elkaar vertrapten, begon Hij te spreken, in de eerste plaats tot zijn discipelen: Pas op voor het gist van de farizeers, hetgeen schijnheiligheid is.2Er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden, en niets dat geheim is, dat het bekend zal worden.3Daarom, al wat jullie in het donker besproken hebben, zal in het licht gehoord worden en wat je aan het oor gefluisterd hebt in de binnenkamer, zal vande daken bekend gemaakt worden.4Ik zeg tegen jullie, mijn vrienden, wees niet bang voor degenen die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen.5Ik zal jullie laten zien voor wie je bang moet zijn. Wees bang voor degen die, nadat hij heeft dood gemaakt, de macht heeft om in de hel te gooien. Ja ik zeg zeker, wees bang voor Hem.6Worden niet vijf mussen verkocht voor een paar centen? Zelfs niet een van die is vegeten door God.7Ja, zelfs de haren op je hoofd zijn allemaal geteld. Wees niet bang: jullie zijn meer waard dan een heleboel mussen.8Ik zeg tegen jullie: Iedereen die mij belijdt voor de mensen, zal ook de Mensenzoon belijden voor de engelen van God,9maar degene die Mij ontkent voor de mensen, zal ontkent worden voor de engelen van God.10Iedereen die een woord zal spreken tegen de Mensenzoon, het zal hem vergeven worden; maar aan hem die de Heilige Geest lastert, het zal hem niet vergeven worden.11Wanneer ze jullie voor de synagogen brengen en voor de overheden en de autoriteiten, maak je geen zorgen over wat je zult zeggen om je te verdedigen,12want de Heilige Geest zal jullie op dat ogenblik laten weten wat je moet zeggen.13Iemand uit de menigte zei tegen hem: "Meester, zeg tegen mijn broer dat hij de erfenis met mij moet delen."14Hij zei echter tegen hem: "Mens, wie heeft mij tot rechter of bemiddelaar over jou aangesteld?"15Hij zei tegen hun: Pas op dat jullie jezelf afhouden van alle hebzuchtige verlangens,omdat het leven van een persoon niet bestaat uit de overvloed van zijn bezittingen."16Toen vertelde Jezus een gelijkenis en zei; "Het land van een rijke man had veel opgebracht.17En hij overlegde met zichzelf en zei; "Wat moet ik doen, want ik heb geen ruimte om mijn oogst te bewaren."18Hij zei: "Dit ga ik doen: ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en ik zal daarin al mijn koren en al mijn goederen opslaan."19Ik zal tegen mijn ziel zeggen: "Ziel, je hebt vele goederen opgeslagen voor vele jaren, doe het rustig aan, eet , drink en wees vrolijk."20Maar God zei tegen hem: Dwaze man, vannacht wordt je ziel van je opgeeist, en de dingen die je hebt voorbereid, voor wie zullen ze zijn?21Zo is het met hem die voor zichzelf schatten verzamelt en niet rijk is in God.22Jezus zei tegen zijn discipelen: "Daarom zeg ik tegen jullie: Wees niet bezorgd over je leven, wat je zal eten of over je lichaam, over welke kleren,je zal dragen.23Want het leven is meer dan voedsel en het lichaam meer dan de kleding.24Let op de raven, zij zaaien niet en oogsten niet, zij hebben geen voorraad kamer of een schuur, en toch voedt God ze. Jullie zijn meer waard dan al de vogels.25Wie van jullie kan, door bezorgd te zijn, enkele centimeters aan zijn lengte toevoegen?26Als jullie zelfs zoiets kleins niet kunnen doen, waarom zijn jullie dan bezorgd over de rest?27Let op de lelies, hoe ze groeien. Ze werken of spinnen niet. En ik zeg tegen jullie, dat zelfs Salomo in al zijn pracht en praal niet gekleed was zoals een van deze.28Als God nu het gras op het veld, dat er vandaag staat en morgen in de oven gegooid wordt, zo aankleedt, hoeveel te meer kleedt Hij jullie, kleingelovigen?29Zoek niet wat jullie zullen eten of drinken en wees niet bezorgd.30Want naar al deze dingen zoeken al de volken van de wereld, en je Vader weet dat je deze dingen nodig hebben31Maar zoekt Zijn Koninkrijk, en deze dingen zullen jullie worden toegevoegd.32Wees niet bang, kleine kudde! Want je Vader wil jullie het Koningkrijk graag schenken.33Verkoop je bezittingen en geef geld aan de armen. Maak voor jezelf portemonees die niet verslijten- een schat, die nooit opraakt in de hemelen, waar geen dief bij komt en geen mot schade doet.34Want waar jullie schat is, zal ook jullie hart zijn.35Houd je lendenen omgord en houd je lampen aan,36en wees zoals mensen, die vol verwachting op hun meester wachten, wanneer hij terugkomt van de bruiloft, om hem, als hij aankomt en klopt, onmiddelijk te kunnen opendoen.37Gezegend zijn de dienaars, die oplettend zijn als de meester aankomt, werkelijk ik zeg juliie, de meester zal zich omkleden, hen aan tafel uitnodigen, en bij hun komen en hun bedienen.38En wanneer de meester in de tweede nachtwacht komt of zelfs in de derde nachtwacht en hun wakker aantreft, gezegend zijn zij.39Maar weet dit: als de heer des huizes geweten had, op welk uur de dief zou komen, zou hij hem niet in zijn huis laten inbreken.40Ook jullie moeten klaar staan, want op een uur dat jullie het niet verwachten, komt de Mensenzoon.41En Petrus zei: "Heer, vertelt U deze gelijkenis alleen aan ons, of geld het voor iedereen?"42De Here zei: "Wie is dan de betrouwbare, verstandige rentmeester, die de baas over zijn dienaren aan zal stellen om hun op tijd hun deel van het voedsel te geven?43Gezegend is de dienaar wiens heer hem zo bezig vind als hij terugkomt.44Werkelijk, ik zeg tegen jullie dat hij hem over al zijn bezittingen zal aanstellen.45Maar als de dienaar in zijn hart zou zeggen: 'Mijn meester blijft lang uit', en hij zou beginnen de dienaars en dienaressen te slaan, en te eten, en dronken te worden,46dan zal de meester van die dienaar komen op een dag dat hij het niet verwacht en op een uur dat hij niet weet, en hij zal hem in stukken snijden en wees een plaats voor hem aan bij de ontrouwen.47Die dienaar, die de wil van zijn heer kende en geen voorbereidingen heeft getroffen, of niet gehandeld heeft naar de wil van zijn heer, zal veel geslagen worden.48Wie echter de wil van de heer niet heeft gekend en dingen heeft gedaan, die slagen verdienen, zal weinig geslagen worden. Maar van een ieder wie veel gegeven is, zal veel geeist worden, en aan ieder wie veel is toevertrouwd, van hem zal nog meer worden gevraagd.49Ik ben gekomen om vuur op de aarde te werpen en wat Ik zou willen dat het al ontstoken was.50Ik moet gedoopt worden met een doop, en het benauwd mij, totdat het voldaan is.51Denken jullie dat ik ben gekomen om vrede op aarde the brengen? Nee, ik zeg je, eerder verdeeldheid.52Want van nu af aan zullen vijf in een huis verdeeld zijn, drie mensen tegen twee en twee mensen tegen drie. 53Ze zullen verdeeld zijn, vader tegen zoon en zoon tegen vader, moeder tegen dochter en dochter tegen moeder, schoonmoeder tegen haar schoondochter en schoondochter tegen haar schoonmoeder.54Jezus zei ook tegen de menigte: "Wanneer jullie een wolk ziet opkomen in het westen, zeg jullie meteen: er komt een regenbui - en het gebeurt.55En wanneer de zuidenwind waait, zeggen jullie: er zal een brandende hitte komen en het gebeurt.56Hypocrieten! Je weten hoe je het uiterlijke van de aarde en de hemel moeten interpreteren, hoe komt het dat je niet weet hoe je de huidige tijd niet kunnen interpreteren?57Waarom oordeel je niet wat goed is voor jezelf ?58Want als je met de tegenstander naar de magistraat gaat, doe onderwegeen poging om je met hem te verzoenen, zodat hij je niet voor de rechter sleept en zodat de rechter je niet aan de rechtsdinaar uitlevert, en de rechtsdinaar je in de gevangenis gooit.59Ik zeg, je zult daar zeker niet uitkomen voordat je de laatste cent hebt betaald."
1Op dat moment kwamen enkele van de mensen die bij Hem waren, en vertelden Hem over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed mengde met hun eigen offers. 2 Jezus antwoordde hen: "Denk je dat deze Galileeërs grotere zondaars waren dan alle andere Gallileeërs, omdat dit hun overkwam? 3Nee, zeg Ik je, maar als jij je niet bekeert, dan zal je hetzelfde overkomen.4 Of denk je, dat die achttien, die overleden toen de toren bij Siloam op hen viel, schuldiger waren dan alle andere mensen die in Jeruzalem wonen?5 Nee, zeg Ik, maar als jij je niet bekeert, zal je hetzelfde overkomen."6 En Hij vertelde deze gelijkenis: "Iemand had een vijgenboom die in zijn wijngaard geplant stond. Hij ging er heen om te zien of er vruchten aan groeiden, maar vond er geen.7En hij zei tegen de wijngaardenier: 'Kijk, al drie jaar kom ik vruchten zoeken aan deze vijgenboom, maar ik vind ze niet. Hak hem om! Waarom zou hij deze grond nutteloos gebruiken?'8Hij antwoordde: 'Heer, laat hem nog één jaar staan, ik zal er omheen graven en er mest bij brengen,9en als hij volgend jaar vrucht draagt, dan is het goed, maar anders hak hem om."10Jezus onderwees in één van de synagogen op sabbat.11Daar was een vrouw, die al achttien jaar een geest van zwakheid had en zo krom was dat ze niet recht overeind kon staan.12Toen Jezus haar zag, sprak Hij haar aan en zei: "Vrouw, je bent verlost van je zwakheid."13 Hij legde Zijn handen op haar, en gelijk stond ze rechtop en gaf God de eer. 14Maar de leider van de synagoge nam het Jezus kwalijk dat hij op de sabbat genas en zei tegen de menigte: "Er zijn zes dagen in de week voor werk, kom op één van die zes dagen maar niet op de sabbatdag."15Maar de Heer antwoordde hem: "Hypocrieten, maken jullie niet allemaal op de sabbat je os of ezel los van de voerbak om hem te laten drinken?16Mocht deze vrouw, een dochter van Abraham, die satan voor achttien jaar bevangen had, niet losgemaakt worden van deze band op de sabbatdag?"17En toen Hij dit zei, schaamden al zijn tegenstanders zich, en de hele menigte was blij over al de heerlijke dingen, die door Hem werden uitgevoerd.18Toen vroeg Jezus: "Waar lijkt het Koninkrijk van God op? En waarmee zal Ik het vergelijken?19Het lijkt op een mosterdzaadje, dat iemand in zijn tuin zaaide, wat uitgroeide in een boom, en de vogels van de hemel nestelden in zijn takken."20En weer vroeg Hij: "Waarmee zal Ik het Koninkrijk van God vergelijken?21Het is net als zuurdesem dat een vrouw vermengde met drie delen meel totdat het geheel doorzuurd was."22En Hij trok verder langs steden en dorpen, onderwees terwijl Hij naar Jeruzalem reisde.23En iemand vroeg Hem: "Heer, worden alleen een paar mensen gered?" 24Hij zei tegen hen: "Doe alles om door de nauwe deur te gaan, want velen, zeg Ik jullie, zullen proberen binnen te gaan, maar slagen er niet in.25Vanaf het ogenblik, dat de eigenaar van het huis is opgestaan en de deur heeft gesloten, zullen jullie buiten staan en aan de deur kloppen en roepen: 'Heer, open de deur', en Hij zal antwoorden met: 'Ik ken jullie niet, waar komen jullie vandaan?'26Dan zullen jullie zeggen: 'Wij hebben met U gegeten en gedronken en U hebt onderwezen in onze straten.'27En Hij zal jullie zeggen: 'Ik zeg jullie, Ik weet niet waar jullie vandaan komen, ga weg van Mij werkers van de ongerechtigheid.'28Daar zal het jammeren en tandenknarsen zijn, wanneer je Abraham, Isaak en Jakob en alle de profeten zal zien in het Koninkrijk van God, maar zelf bent buitengesloten. 29En zij zullen van het oosten en westen komen en van het noorden en zuiden en aan tafel zitten in het Koninkrijk van God. 30En zie, er zijn laatsten, die de eersten zullen zijn en er zijn eersten, die de laatsten zullen zijn."31Op datzelfde moment kwamen er een paar Farizeeën naar hem toe en zeiden: "Ga hier weg, want Herodes wil U doden."32En Hij zei tegen hen: "Ga naar die vos en zeg: Zie, Ik drijf boze geesten uit en genees mensen, vandaag en morgen, en op de derde dag zal ik mijn doel bereiken.33 Ik zal vandaag, morgen en overmorgen verder moeten reizen, want het is niet geoorloofd dat een profeet omkomt buiten Jeruzalem.34Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt wie naar je toegestuurd zijn. Hoe vaak heb Ik je kinderen willen verzamelen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels beschermt, en je wilt het maar niet.35Kijk, je huis blijft verlaten achter. Maar Ik zeg jullie, jullie zullen Mij niet meer zien tot het ogenblik, dat jullie zeggen: 'Gezegend Hij, die komt in de naam van de Heer!"
1En het gebeurde op een sabbat, toen Hij in het huis van een van de leiders van de Farizeeën kwam om brood te eten, dat zij hem zeer oplettend in de gaten hielden. 2En zie, er stond een man met waterzucht vóór Hem.3En Jezus zei tegen de onderwijzers van de wet en de Farizeeën: "Is het toegestaan dat een mens op de sabbat mag worden genezen of niet?"4En ze zwegen. En Jezus greep hem vast en Hij genas hem en liet hem gaan.5En Hij zei: "En wie van jullie die een zoon of een os heeft, die op de sabbat in een put valt, zal hem niet direct eruit halen?"6En zij waren niet in staat om deze vraag te beantwoorden.7Hij sprak tegen de uitgenodigde gasten een gelijkenis omdat hij merkte dat ze de beste zitplaatsen hadden uitgekozen en hij zei tegen hen:8"Wanneer je door iemand op een bruiloft uitgenodigd bent, ga dan niet op de beste plaats zitten: misschien is er een belangrijkere gast uitgenodigd.9 En de gastheer die jullie allebei heeft uitgenodigd zal dan tegen jou zeggen: 'Geef jouw plaats aan hem'. En dan zou jij tot je schaamte de laagste plaats in moeten nemen.10'Als je uitgenodigd bent ga dan in de laagste plaats zitten, zodat wanneer degene komt die je uitgenodigd heeft, tegen jou zal zeggen, 'Vriend, kom meer naar voren.' Dan zal dat voor jou een eer zijn in de ogen van iedereen die met jou aan tafel zit.11Want iedereen die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden."12Hij zei ook tegen de man die Hem uitgenodigd had: "Wanneer je een middag- of avondmaaltijd organiseert, nodig dan niet je vrienden of je broeders of je familieleden of je rijke buren uit; die zullen makkelijk op hun beurt je terug kunnen uitnodigen en jij hebt dan terugbetaling ontvangen.13Maar wanneer je een feestmaaltijd organiseert, nodig dan bedelaars, misvormden, lammen en blinden uit.14En je zult gezegend zijn, omdat zij niet kunnen terug betalen. Maar het zal aan jou terug betaald worden bij de opstanding van de heiligen."15Toen een van hun die met Jezus aan tafel zat dit hoorde, zei hij: "Gezegend is de persoon die brood zal eten in het Koninkrijk van God."16Maar. Jezus zei: "Iemand gaf een feestmaaltijd en nodigde vele mensen uit.17Hij stuurde zijn dienaar er op uit toen de feestmaaltijd klaar was, om tegen de gasten te zeggen 'Kom het eten staat klaar.'18En zij begonnen zich allemaal te verontschuldigen. De eerste zei: 'Ik heb een akker gekocht en ik moet die gaan bekijken: het spijt me dat ik niet kan komen.'19En een ander zei: 'Ik heb net vijf paar ossen gekocht en ik ga die keuren; het spijt me dat ik niet kan komen.'20Weer een ander zei: 'Ik ben net getrouwd en daarom kan ik niet komen.'21En de dienaar kwam terug en vertelde zijn heer deze dingen. Toen werd de heer van het huis kwaad en zei tegen de dienaar: 'Ga gelijk de straat op en de steegjes in en breng alle bedelaars en kreupelen en blinden en lammen uit de stad hier.'22En de dienaar zei: 'Meester, wat u hebt opgedragen is gebeurd en nog is er plaats over.'23En de heer zei: 'Ga de wegen en de paden op en dring er bij de mensen op aan om binnen te komen, zodat mijn huis vol zal worden.'24Want ik zeg je: niemand van die mensen die eerst uitgenodigd waren zullen van mijn maaltijd proeven."25Grote menigten gingen met Hem mee, en Hij draaide zich om en zei tegen hen:26"Indien iemand tot Mij komt en zijn vader en moeder niet haat en kinderen en broeders en zusters, ja zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn.27Wie niet zijn eigen kruis draagt en achter Mij komt, kan mijn discipel niet zijn.28Want wie van jullie, die een toren wil bouwen, gaat niet eerst zitten om de kosten te berekenen, of hij heeft wat nodig is om het te voltooien?29Anders, als hij het fundament gelegd heeft en het werk niet kon voltooien, dan zullen de anderen die het zien beginnen hem belachelijk te maken.30Ze zullen zeggen: 'Deze man begon te bouwen, maar hij kon het niet afmaken.'31Of, welke koning, die eropuit trekt om tegen een andere koning oorlog te voeren, gaat niet eerst zitten om te overwegen of hij in staat is om met tienduizend man de andere koning kan bevechten, die tegen hem komt met twintig duizend man.32En zo niet, dan stuurt hij, terwijl de ander leger nog ver weg is, een delegatie en vraagt wat de vredes voorwaarden zijn.33Zo zal dus niemand van jullie, die geen afstand kan doen van zijn bezittingen, mijn discipel kunnen zijn.34Het zout is wel goed, maar wanneer zelfs het zout zijn kracht verliest, hoe kan het weer zoutig gemaakt worden?35Het is niet bruikbaar voor de grond, en ook niet voor de mesthoop: men gooit het weg. Wie oren heeft om te horen, moet horen!"
1Alle belastingambtenaren en zondaars waren gewend om bij Jezus te komen om naar Hem te luisteren.2De Farizeeën en de onderwijzers van de wet mopperden en zeiden: "Hij ontvangt zondaars en eet met hen."3En Jezus vertelde deze gelijkenis aan hen:4"Wie van jullie, die honderd schapen heeft en er één van kwijt raakt, laat niet de negenennegentig in de wildernis achter en gaat het verlorene zoeken, totdat hij het vindt?5En als hij het vindt, tilt hij het met blijdschap op zijn schouders,6en als hij thuis is, roept hij zijn vrienden en buren bij elkaar en zegt: 'Laten we blij zijn, want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was.'7Op dezelfde manier, zal ik je zeggen, zal er blijdschap zijn in de hemel over één zondaar, die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben.8Of welke vrouw, die tien zilveren munten heeft, en er één verliest, doet niet een lamp aan en maakt het huis schoon en zoekt zorgvuldig, totdat zij hem vindt?9En als zij hem gevonden heeft, roept zij haar vriendinnen en buren bij elkaar en zegt: 'Laten we samen blij zijn, want ik heb de de zilveren munt gevonden, die ik verloren had.'10Ik zal je zeggen, dat er net zo veel blijdschap bij de engelen van God is over één zondaar, die zich bekeert."11En Hij zei: "Iemand had twee zonen.12De jongste van hen zei tegen zijn vader: 'Vader, geef mij het deel van ons vermogen, waar ik recht op heb.' En hij verdeelde het bezit onder hen.13Een paar dagen later verkocht de jongste zoon alles en ging op reis naar een ver land, waar hij zijn fortuin verspilde in een roekeloos leven.14Toen hij alles uitgegeven had, kwam er een zware hongersnood in dat land en hij had niet meer genoeg.15En hij trok er op uit en verhuurde zichzelf aan één van de mensen van dat land en die zond hem naar het veld om op zijn varkens te passen.16En hij verlangde er naar om zijn buik te vullen met de schillen, die de varkens aten, maar niemand gaf ze hem.17Toen kwam hij tot zichzelf en zei: 'Hoeveel arbeiders van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom hier om van de honger.18Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u.19Ik ben niet meer waard uw zoon te heten; zet mij op één lijn met één van uw arbeiders.'20En hij stond op en ging naar zijn vader. En toen hij nog veraf was, zag zijn vader hem en hij was met ontferming bewogen. En hij liep hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem.21En de zoon zei tegen hem: 'Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard dat u mij uw zoon noemt.'22Maar de vader zei tot zijn bedienden: 'Breng vlug de beste kleding hier en trek het hem aan. Doe hem een ring aan zijn hand en schoenen aan zijn voeten.23En haal het gemeste kalf en slacht het, en laten wij een feestelijke maaltijd hebben,24want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden.' En zij begonnen feest te vieren.25Zijn oudste zoon was op het land, en toen hij dicht bij huis kwam, hoorde hij muziek en dans.26En hij riep één van de bedienden bij zich en vroeg, wat er te doen was.27Deze zei: 'Uw broer is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel terug heeft.'28Maar hij werd boos en wilde niet naar binnen gaan. Toen kwam zijn vader naar buiten en smeekte hem.29Maar hij antwoordde zijn vader: 'Kijk, zoveel jaar ben ik al in uw dienst en nooit heb ik uw gebod genegeerd, maar mij hebt u nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren.30Maar nu die zoon van u gekomen is, die uw bezit heeft opgemaakt met slechte vrouwen, hebt u voor hem het gemeste kalf laten slachten.'31Maar hij zei tot hem: 'Kind, je bent altijd bij mij en alles wat van mij is, is van jou.32Wij zouden feest moeten vieren en vrolijk zijn, want jouw broer hier was dood en is levend geworden, hij was verloren en is gevonden."
1Jezus zei ook tegen zijn discipelen: "Er was een rijke man, die een rentmeester had. Mensen beschuldigden hem er van, dat hij zijn bezit verspilde.2En hij liet hem roepen en zei tegen hem: 'Wat hoor ik daar van je? Verantwoord je beheer, want je kunt niet langer rentmeester blijven.'3De rentmeester zei tegen zichzelf: 'Wat moet ik doen? Want mijn heer ontslaat mij mijn rentmeesterschap. Spitten kan ik niet, voor bedelen schaam ik mij.4Ik weet wat ik zal doen, zodat zij mij, wanneer ik uit mijn rentmeesterschap ontzet ben, in huis zullen verwelkomen.'5En hij riep de schuldenaars van zijn heer één voor één bij zich. Hij vroeg aan de eerste: 'Hoeveel ben jij mijn heer schuldig?'6Hij antwoordde: 'Honderd vaten olijfolie.' Hij zei tegen hem: 'Hier heb jij jouw schuldbekentenis, ga snel zitten en schrijf vijftig.'7Daarna vroeg hij een ander: 'En hoeveel ben jij schuldig?' Hij antwoordde: 'Honderd zakken tarwe.' Hij antwoordde: 'Hier heb jij jouw schuldbekentenis, schrijf tachtig.'8En de heer prees de onrechtvaardige rentmeester, omdat hij slim gehandeld had. Want de kinderen van deze wereld zijn slimmer in het omgaan met hun eigen generatie dan de kinderen van het licht.9En Ik zeg je: Maak je vrienden met behulp van de onrechtvaardige rijkdom, zodat wanneer deze je is weggevallen, zullen ze jou verwelkomen in de eeuwige woningen.10Dus: Wie betrouwbaar is met weinig, is ook betrouwbaar met veel. En wie oneerlijk is met erg weinig, is ook oneerlijk met veel. 11Als je dus niet betrouwbaar geweest bent met wereldse rijkdom, wie zou je dan de ware rijkdom toevertrouwen?12En als je niet betrouwbaar bent geweest met de eigendommen van een ander, wie zou je dan eigendommen geven voor jezelf?13Geen slaaf kan twee heren dienen, want hij zal òf de ene haten en de andere liefhebben, òf zich aan de ene hechten en de andere verachten; Jij kunt niet God dienen en mammon."14De Farizeeën, die geldzuchtig waren, hoorden dit allemaal en zij hoonden Hem.15En Hij zei tegen hen: "Jullie zijn het, die voor rechtvaardig willen doorgaan voor de ogen van mensen, maar God kent jullie harten. Want wat hoog is bij mensen, is een afkeer in de ogen van God.16De wet en de profeten waren effectief tot Johannes, sinds die tijd wordt het evangelie gepredikt van het Koninkrijk van God en iedereen probeert zich erin te dringen.17Het is gemakkelijker dat de hemel en de aarde vergaan, dan dat er van de wet één letter niet meer geldig zou zijn.18En ieder die van zijn vrouw scheidt en een andere trouwt, pleegt overspel; en wie een vrouw die door haar man weggezonden is trouwt, pleegt overspel. 19En er was een rijke man, die gekleed ging in purper en fijn linnen en genoot door elke dag in luxe leefde.20En er was een bedelaar die Lazarus heette en vol zweren zat.21 Hij lag bij zijn voordeur en verlangde er naar om te eten wat van de tafel van de rijke afviel, de honden kwamen zelfs zijn zweren likken.22Het gebeurde, dat de arme stierf en door de engelen gedragen werd in Abraham's schoot.23Ook de rijke stierf en werd begraven. Toen hij in het dodenrijk naar boven keek onder de pijnigingen, zag hij Abraham in de verte en Lazarus naast hem.24En hij riep: 'Vader Abraham, heb genade met mij en stuur Lazarus, zodat hij de top van zijn vinger in water doopt en mijn tong verkoelt, want ik lijd pijn in het vuur.'25Maar Abraham zei: 'Kind, herinner je hoe jij het goede tijdens jouw leven hebt ontvangen en eveneens Lazarus het kwade. Nu wordt hij hier getroost en jij lijdt pijn.26En bovendien, is er tussen ons en jou een grote kloof, zodat zij die van hier tot jou zouden willen gaan, dit niet zouden kunnen, en zij vandaar niet aan onze kant zouden kunnen komen.'27Maar hij zei: 'Dan smeek ik je, vader Abraham, dat jij hem naar het huis van mijn vader stuurt, want ik heb vijf broers.28Laat hij hen dan ernstig waarschuwen, dat ook zij niet in deze plaats van kwelling komen.'29Maar Abraham zei: 'Zij hebben Mozes en de profeten, naar hen moeten zij luisteren.'30Maar hij zei: 'Nee, vader Abraham, maar als iemand van de dood naar hen komt, zullen zij zich bekeren.'31Maar hij zei tegen hem: 'Als zij naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen zij ook als iemand uit de dood opstaat, zich niet laten overtuigen.'''
1Hij zei tegen zijn discipelen: ''Het is onmogelijk, dat er geen verleidingen komen, maar wee hem, door wie zij komen!2Het zou beter voor hem zijn, als een molensteen om zijn nek gehangen was en hij in de zee was gegooid, dan dat hij één van deze kleinen tot zonde verleidde.3Wees op je hoede! Als je broeder zondigt, bestraf hem, en als hij berouw toont, vergeef hem.4En zelfs als hij zeven keer per dag tegen jouw zondigt en zeven keer naar jouw terug komt en zegt: ''Ik heb berouw, zal jij het hem vergeven.''5En de apostelen zeiden tegen de Here: ''Geef ons meer geloof.''6De Here zei: ''Als jij een geloof had als een mosterdzaadje, zou jij tegen deze moerbeiboom zeggen: 'Word ontworteld en in de zee geplant,' en hij zou je gehoorzamen.7Wie van jullie zal tegen zijn dienaar, die voor hem op zijn schapen past of het vee hoedt, als hij van het land thuiskomt, zeggen: "Kom je direct hier aan tafel?"8Zal hij niet tegen hem zeggen: 'bereid iets voor mij te eten, kleed je netjes aan en bedien mij tot ik klaar ben met eten en drinken, en daarna kan jij eten en drinken.'?9Zal hij de dienaar niet bedanken, omdat hij deed wat hem opgedragen was?10Zo moet ook jij, nadat jij alles gedaan hebt wat je opgedragen is, zeggen: 'Wij zijn onwaardige dienaren; wij hebben alleen gedaan, wat wij moesten doen.'"11En het gebeurde terwijl Hij op reis was naar Jeruzalem, dat Hij door Samaria en Galilea trok.12En toen Hij een bepaald dorp binnenging, daar kwamen tien melaatse mannen naar hem toe, die op een afstand bleven staan.13En ze riepen met luide stem en zeiden: Jezus, Meester, heb medelijden met ons!14En Hij keek hen aan en zei tegen hen: Ga en laat je aan de priesters zien. En terwijl ze heengingen, werden ze gereinigd.15En één van hen keerde terug, toen hij zag, dat hij genezen was, met een luide stem prees hij God,16en hij viel op zijn gezicht voor de voeten van Jezus om Hem te bedanken. En hij was een Samaritaan.17En Jezus antwoordde: "Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn de negen anderen?18Waren er dan geen anderen die terug keerden en God eer gaven, dan deze vreemdeling?"19En Hij zei tegen hem: "Sta op, en ga heen, jouw geloof heeft je genezen."20En op een vraag van de Farizeeën, wanneer het Koninkrijk van God zou komen, antwoordde Hij hun: "Het Koninkrijk van God komt niet met zorgvuldige observatie."21Nog zullen zij zeggen: 'Kijk! Hier is het' of, 'Daar!' Want kijk, het Koninkrijk van God is in jouw.22En Hij zei tegen zijn discipelen: "Er zullen dagen komen, dat jullie zullen er naar verlangen om één van de dagen van de Mensenzoon te zien en jullie het niet zullen zien.''23En men zal tegen jullie zeggen: 'Kijk!, daar is het; kijk, hier is het!' Maar ga er niet heen, en ren niet achter hen aan.24Want zoals de bliksem flitst en schijnt van ene kant van de hemel naar de andere kant, zó zal de Mensenzoon zijn op Zijn dag.25Maar eerst moet Hij heel veel dingen lijden en afgewezen worden door deze generatie.26En zoals het was in de dagen van Noach, zó zal het ook zijn in de dagen van de Mensenzoon:27zij aten, zij dronken, zij trouwden, en zij werden uitgehuwelijkt op de dag, waarop Noach in de ark ging en de vloed kwam vernietigden hen allemaal.28Op dezelfde manier zoals in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, en zij bouwden.29Maar op de dag, waarop Lot uit Sodom ging, regende vuur en zwavel van de hemel en vernietigden hen allemaal.30Op dezelfde manier zal het gebeuren op de dag, waarop de Mensenzoon onthuld wordt.31Op die dag als iemand op het dak is, terwijl zijn spullen in zijn huis liggen, ga niet naar beneden om het te halen, en wie ook zo in het veld is, ga niet terug om ook maar iets te halen.32Denk aan de vrouw van Lot!33Degene die zoekt om zijn leven te houden, zal het verliezen, maar degene, die het zal verliezen, zal het behouden.34Ik zeg het je, in die nacht zullen er twee mensen in één bed zijn, de één zal opgenomen worden, de ander zal achtergelaten worden.35Twee vrouwen zullen samen bezig zijn met malen, de één zal opgenomen worden, de andere achtergelaten worden."36[Twee zullen op het land zijn, de een zal weggenomen worden, de ander achtergelaten worden.]37En zij vroegen Hem: "Waar, Here?" Hij zei tegen hen: "Waar er een lichaam is, daar zullen ook de gieren zich verzamelen."
1Hij vertelde een gelijkenis aan hen met de bedoeling dat zij altijd moesten bidden en niet verzwakken,2en Hij zei: "Er was in een stad een rechter, die geen respect had voor God, en zich van geen mens wat aan trok.3En er was een weduwe in die stad, die vaak naar hem toe kwam met het verzoek: 'Help mij recht te krijgen tegenover mijn tegenstander.'4Voor een lange tijd wilde hij haar niet helpen, maar daarna zei hij tegen zichzelf: 'Ook al respecteer ik God niet en ook geen mens,5maar omdat deze weduwe het mij moeilijk maakt, zal ik haar recht geven; anders word ik er moe van dat ze mij zo stoort.'''6En de Heer zei: "Luister naar wat de onrechtvaardige rechter zegt.7Zal God dan de mensen die hij heeft uitgekozen geen recht geven, die dag en nacht tot Hem roepen, en laat Hij hen wachten?8Ik zeg jullie, dat Hij hun snel recht zal geven. Maar, als de Mensenzoon komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?"9Hij sprak ook met het oog op sommigen die zichzelf rechtvaardig vonden, de anderen minachtten deze gelijkenis:10"Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden; de één was een Farizeeër, de ander een belastingambtenaar.11De Farizeeër stond en bad dit: 'O God, ik dank U, dat ik niet zó ben als de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, overspel plegers, of ook als deze belastingambtenaar;12ik vast twee keer per week, ik geef 10 procent van al mijn inkomsten toe.'13De belastingambtenaar stond in de verte en wilde niet eens naar de hemel kijk, maar hij sloeg zich op de borst en zei: "O God, wees mij, zondaar, genadig!"14Ik zeg jullie: ''Deze man, ging gerechtvaardigd terug naar huis. Want iedereen, die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden."15Zij brachten ook hun kleine kinderen bij Hem, zodat Hij ze zou aanraken. Toen de discipelen dat zagen, bestraften zij hen.16Maar Jezus riep de discipelen en zei: "Laat de kinderen naar Mij toe komen en houd ze niet tegen; want voor mensen zoals zij is het Koninkrijk van God.17Ik zeg jullie: Wie het Koninkrijk van God niet ontvangt zoals een kind, zal het zeker niet binnengaan."18Een man met een hoge positie vroeg Hem: "Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te erven?"19Jezus zei: "Waarom noem je Mij goed? Niemand is goed dan God alleen.20Jij kent de geboden: Jij zal niet overspel plegen, jij zal niet doden, jij zal niet stelen, jij zal geen vals getuigenis geven, eer je vader en moeder."21Hij zei: "Alles heb ik zo gedaan van jongs af aan."22Toen Jezus dat hoorde, zei Hij tegen hem: "Nog één ding kom jij tekort: verkoop alles wat jij hebt, en geef het aan de armen, en je zal een schat in de hemel hebben, kom dan terug en volg Mij."23Toen hij dat hoorde, werd hij heel verdriegtig, want hij was zeer rijk.24En Jezus keek naar hem en zei: "Hoe moeilijk kunnen mensen die geld hebben, het Koninkrijk van God binnen gaan.25Want het is makkelijker, dat een kameel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke mens het Koninkrijk van God binnen gaat."26En wie dit hoorden vroegen: "Maar wie kan dan gered worden?"27Hij antwoordde: "Wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God."28En Petrus zei: "Wij hebben al onze bezittingen achtergelaten om U te volgen.''29En Hij zei: "Werkelijk, Ik zeg je, er is niemand, die zijn huis of vrouw of broers en zussen of ouders of kinderen achter laat voor het Koninkrijk van God,30zonder dat hij meer zal ontvangen in deze tijd en in de komende tijd, het eeuwige leven."31Hij nam de twaalf apart en zei: "Wij gaan naar Jeruzalem, en alles wat door de profeten geschreven is, zal de Mensenzoon volbrengen.32Want Hij zal overgeleverd worden aan de ongelovigen, bespot, vernederd en bespuwd worden.33Zij zullen Hem slaan met een zweep en doden, en op de derde dag zal Hij opstaan."34En zij begrepen er niets van. De betekenis van waar Hij over sprak bleef verborgen voor hen en zij wisten niet waarvan gesproken werd.35Het gebeurde, toen Hij in de buurt van Jericho kwam, dat een blinde aan de weg zat te bedelen.36Toen de blinde hoorde dat er een menigte voorbij ging, vroeg hij wat er gaande was.37Zij vertelden hem dat Jezus de Nazireeër voorbij kwam.38Daarop riep hij: "Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!"39En de mensen die vooraan liepen, bestraften hem, dat hij stil moest zijn. Maar hij schreeuwde nog meer: "Zoon van David, heb medelijden met mij!"40Jezus stond stil en liet hem bij Zich brengen. Toen hij dichterbij gekomen was,41vroeg Hij hem: "Wat wil je dat Ik voor je doe?" Hij zei: "Heer, dat ik weer kan zien!"42En Jezus zei: "Zie weer; jouw geloof heeft je gered."43Meteen kon hij weer zien en hij volgde Hem en prees God. Alle mensen die dit zagen begonnen God ook te prijzen.
1 Hij kwam in Jericho aan en trok door de stad.2Kijk, er was een man met de naam Zacheüs, die een rijke oppertollenaar was. 3Hij probeerde te zien wie Jezus was, maar slaagde er niet in vanwege de menigte en omdat hij klein van stuk was .4Daarom liep hij hard vooruit en klom in een wilde vijgenboom zodat hij Jezus kon zien, want Hij zou daar langs komen.5Toen Jezus daar langs kwam en naar boven keek, zei Hij tegen hem: "Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet ik in jouw huis verblijven."6Zacheüs kwam vlug naar beneden en ontving Hem in blijdschap.7Iedereen mopperde die dit zagen. Ze zeiden: "Hij ging naar binnen op bezoek bij een man die een zondaar is."8 Maar Zacheüs stond op en zei tegen de Heer: " Zie Heer, de helft van mijn bezittingen geef ik aan de armen, en indien ik iemand iets afgeperst heb, zal ik het viervoudig vergoeden."9Jezus zei tegen hem: "Vandaag is je familie gered, omdat ook hij een zoon van Abraham is.10Want de Mensenzoon is gekomen om de verloren mensen te zoeken en te redden."11Toen zij daar naar luisterden, sprak Hij nog een gelijkenis uit, omdat Hij dicht bij Jeruzalem was en zij dachten dat het Koninkrijk van God onmiddellijk openbaar zou worden.12 Daarom zei Hij: "Een man van hoge afkomst, vertrok naar een ver land om het koningschap in ontvangst te nemen om dan terug te keren.13Hij riep tien van zijn dienaren en gaf hun tien ponden en zei tegen hen: 'Drijf handel, totdat ik terugkom.'14Maar zijn burgers haatten hem en stuurden een afvaardiging achter hem aan met de boodschap: 'Wij willen niet dat deze man koning over ons wordt.'15 Nadat hij als gekroonde koning terug kwam, liet hij de dienaren bij zich roepen die van hem geld hadden gekregen om handel te drijven. Hij wilde weten hoeveel ze ermee verdiend hadden.16De eerste kwam en zei: 'Heer, uw pond heeft tien ponden winst gemaakt.'17Hij zei: 'Voortreffelijk, je bent een goede dienaar. Omdat jij met weinig te vertrouwen was, bestuur je nu tien steden.'18De tweede kwam en zei: 'Uw pond, heer, heeft vijf ponden opgebracht.'19Ook tegen hem zei hij: 'En jij bestuurt vijf steden.'20En de volgende kwam en zei: 'Heer, hier is uw pond. Ik heb het in een doek gestopt en zo voor u bewaard.21Want ik was bang voor u, omdat u een streng mens bent. U vordert terug wat u niet heeft gestort, en maait wat u niet zaaide.' 22Tegen hem zei hij: 'Je bent een slechte dienaar. Ik zal je oordelen met je eigen woorden. Je wist dat ik een streng mens ben, die terug vraagt wat ik niet heb uitgezet en maai wat ik niet gezaaid heb.23Waarom heb je dan mijn geld niet op de bank gezet? Dan zou ik het bij mijn terugkomst met rente opgevraagd hebben.'24Hij zei tegen degenen die bij hem stonden: 'Neem hem het pond af en geef het aan hem die de tien ponden heeft.'25Ze antwoorden: 'Maar heer, hij heeft al tien ponden.'26'Ik zeg jullie, iedereen die heeft, zal meer gegeven worden, maar hij die niets heeft, zal ontnomen worden het weinige dat hij heeft.27En die vijanden van mij, die niet wilden dat ik koning over hen werd, breng ze hier en dood hen voor mijn ogen.'" 28Nadat Jezus dit verteld had, ging Hij verder naar Jeruzalem.29 Toen Hij dicht bij Betfage en Betanië kwam, vlak bij de Olijfberg, stuurde hij twee van zijn discipelen vooruit,30en zei: "Ga naar het dorp hiertegenover en wanneer je daar binnenkomt, zul je er een veulen vastgebonden vinden, waarop nog nooit iemand heeft gezeten; maak het los en breng het hier.31En als iemand je vraagt: 'Waarom maak je het los?' zeg dan: 'De Heer heeft het nodig."32En de discipelen die vooruit gestuurd waren, vonden het veulen zoals Jezus het hun gezegd had. 33Toen zij het veulen los maakten vroeg de eigenaar aan hen: "Waarom maken jullie het veulen los?"34"De Heer heeft het nodig," zeiden ze.35Zij brachten het veulen naar Jezus, spreidden hun jassen over het dier en hielpen Jezus er op.36De andere discipelen spreidden hun jassen over de weg zodat Jezus daarover verder reed. 37Toen Hij de afdaling van de Olijfberg naderde, begonnen al zijn volgelingen God vreugdevol en luidkeels te prijzen voor al de wonderen die zij gezien hadden, 38en riepen: "Gezegend is de Koning die komt in de naam van de Heer! Vrede in de hemel en ere in de hoogste hemel." 39Enkele Farizeeën uit de menigte zeiden tegen Jezus: "Meester, bestraf uw volgelingen."40Jezus antwoordde: "Ik zeg jullie, als zij zwijgen dan zullen de stenen het uitroepen."41Toen Jezus nog dichterbij Jeruzalem kwam en de stad zag, huilde Hij over haar,42en zei: "Och, als jij vandaag toch begreep hoe je vrede kon vinden, maar op dit moment is het verborgen voor je ogen.43Want er komt een tijd waarin je vijanden barricades om je heen bouwen, je zullen omsingelen en zich opdringen van alle kanten,44 zij zullen jou en jouw kinderen vertrappen en zullen geen steen op de andere laten, omdat je niet hebt opgemerkt, dat God naar je omzag." 45Jezus ging de tempel binnen en begon de handelaren weg te jagen.46Hij zei tegen hen: "Er staat geschreven: 'Mijn huis zal een huis van gebed zijn', maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt."47Jezus onderwees dagelijks in de tempel. De overpriesters en schriftgeleerden, evenals de leiders van het volk, zochten een manier om Hem te doden,48maar konden niets vinden, want iedereen hing aan zijn lippen.
1Op een dag gaf Jezus de mensen les in de tempel en Hij verkondigde het goede nieuws. Er kwamen hogepriesters, schriftgeleerden en ouderlingen naar Hem toe.2Ze spraken Hem aan en vroegen: "Zeg ons eens, op grond van welke bevoegdheid doet U deze dingen, of wie is het die U deze bevoegdheid gegeven heeft?"3Hij antwoordde: "Ik zal jullie ook een vraag stellen, en daar moeten jullie dan antwoord op geven.4Het dopen van Johannes: was dat vanuit de hemel of vanuit mensen?"5Ze overlegden en zeiden tegen elkaar: "Als we zeggen: 'vanuit de hemel', zal Hij zeggen: 'hebben jullie Hem dan niet geloofd?'6Maar als we zeggen: 'vanuit de mensen', dan zal het volk ons stenigen, want ze zijn ervan overtuigd dat Johannes een profeet was."7Dus antwoordden zij, dat ze niet wisten waar het vanuit kwam.8En Jezus zei: "Dan zeg ik ook niet volgens welke bevoegdheid ik deze dingen doe."9Hij vertelde de mensen een gelijkenis: "Iemand plantte een wijngaard en verhuurde die aan wijnbouwers. Zelf ging hij voor een lange tijd naar het buitenland.10In de oogsttijd, stuurde hij een knecht naar de wijnbouwers toe, om zijn deel van de vruchten van de wijngaard op te eisen. Maar zij sloegen hem en stuurden hem met lege handen weg.11Toen stuurde hij een andere knecht. Ze sloegen hem ook, ranselden hem af en stuurden hem met lege handen weg.12Hij stuurde een derde en ze verwondden ook hem en gooiden hem de wijngaard uit.13Toen zei de eigenaar van de wijngaard: 'Wat moet ik doen? Ik zal mijn geliefde zoon sturen: die zullen zij wel respecteren.'14Maar toen de wijnbouwers hem zagen, overlegden zij met elkaar en zeiden: 'Dit is de erfgenaam: laten we hem doden, zodat de erfenis voor ons is.'15En ze gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem. Wat zal de eigenaar van de wijngaard met hen doen?16Hij zal komen en de wijnbouwers ombrengen en de wijngaard aan anderen geven."Maar toen ze dat hoorden zeiden ze: "Laat het niet gebeuren!"17Maar Jezus keek hen aan en zei: "Wat betekent dit dan, dat er geschreven staat: 'De steen die de bouwlieden afgekeurd hadden, is nu een hoeksteen geworden?'18Iedereen die over die steen valt, zal verpletterd worden; en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen."19Op dat ogenblik zochten de schriftgeleerden en hogepriesters een manier om Hem te grijpen, omdat ze wisten dat Hij de gelijkenis met het oog op hen had verteld. Maar ze waren bang voor de menigte. 20Om Hem in de gaten te houden, stuurden ze spionnen die zich voordeden als godsdienstige mensen, met de bedoeling om Hem te betrappen op een fout in zijn uitspraken en Hem uiteindelijk over te kunnen leveren aan het gezag en de autoriteit van de gouverneur.21Ze vroegen Hem het volgende: "Meester, wij weten dat wat U zegt en onderwijst juist is, en dat U onpartijdig bent, en de waarheid over Gods weg onderwijst. 22Is het ons toegestaan om Caesar belasting te betalen of niet?"23Maar hij doorzag hun sluwheid en zei:24"Laat me een munt zien. Van wie is de afbeelding en welke naam staat erop?" Ze zeiden: "Van Caesar."25Hij zei tegen hen: "Geef dan aan Caesar wat aan hem toekomt, en aan God de dingen van God."26En ze konden Hem op geen fout betrappen in zijn uitspraken tegenover de menigte, maar ze verwonderden zich over Zijn antwoord en hielden zich stil.27Toen kwamen enige Sadduceeën naar hem toe, diegenen die ontkennen dat de doden zullen opstaan,28en ze zeiden: "Meester, Mozes heeft ons voorgeschreven, als iemands broer is getrouwd en kinderloos sterft, dat zijn broer met de vrouw moet trouwen om nakomelingen te verwekken voor zijn broer.29Nu waren er zeven broers, de eerste trouwde een vrouw en stierf kinderloos,30en bij de tweede gebeurde hetzelfde,31en bij de derde, en zo alle zeven, en zij stierven zonder kinderen na te laten.32Uiteindelijk stierf de vrouw ook.33Bij de opstanding van de doden, wiens vrouw zal ze zijn? Want alle zeven hadden haar als vrouw."34Jezus zei tegen hen: "De kinderen van deze eeuw trouwen en worden uitgehuwelijkt.35Maar diegenen die waardig gekeurd zijn om in die tijd deel te zijn van de opstanding uit de doden, trouwen niet en worden niet ter huwelijk genomen. 36Want ze kunnen niet meer sterven, ze zijn immers als de engelen en zijn kinderen van God, omdat ze kinderen van de opstanding zijn.37Maar dat de doden opgewekt worden, heeft ook Mozes bij de brandende struik aangetoond, waar hij de Here aanspreekt als de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.38Hij is geen God van de doden maar van de levenden, want voor Hem leven zij allen."39Enkelen van de schriftgeleerden antwoordden: "Meester, U hebt goed geantwoord."40Want zij durfden Hem niets meer te vragen.41Jezus zei tegen hen: "Hoe kan men zeggen dat Christus de zoon van David is?42Want David zelf zegt in het boek van de Psalmen; 'De Here heeft gezegd tot mijn Here, ga aan mijn rechterhand zitten,43totdat Ik jullie vijanden tot jullie voetenbank hebt gemaakt.'44David noemt Christus dus 'Heer'. Hoe kan Hij dan de zoon van David zijn?"45Terwijl de menigte het hoorde, zei Hij tegen zijn discipelen:46"Pas op voor de schriftgeleerden, die graag in mooie gewaden lopen en houden van speciale begroetingen op de markten, en ereplaatsen in de synagogen en aan tafel.47Ze verslinden de huizen van weduwen en voor de schijn bidden ze lange gebeden. Deze mensen zullen een zwaarder oordeel ontvangen."
1Toen Hij omhoog keek, zag Hij de rijken hun giften in de offerskist leggen.2Hij zag ook een arme weduwe twee koperstukjes daarin leggen,3en zei: "Waarlijk, Ik zeg jullie, deze arme weduwe heeft meer geoffered dan hen allemaal.4Want die anderen hebben giften gegeven vanuit hun overvloed. Maar deze weduwe gaf vanuit haar armoede, ze gaf alles wat ze had om van te leven.5En terwijl sommige over de tempel spraken, hoe hij met mooie stenen en giften versierd was, sprak Hij:6"Wat jullie daar zien – er zullen dagen komen, waarin geen steen op de andere gelaten wordt, die niet zal worden afgebroken."7En zij vroegen Hem: "Meester, wanneer zullen deze dingen dan gebeuren? En wat is het teken, dat deze dingen zullen gebeuren?"8Hij zei: "Wees voorzichtig, dat jullie je niet laten verleiden. Want veel mensen zullen komen onder mijn naam en zeggen: 'Ik ben het,' en: 'De tijd is dichtbij.' Ga niet achter hen aan.9En wanneer jullie horen van oorlogen en oproeren, laten jullie niet angstig voelen. Want die dingen moeten eerst gebeuren, maar dat is nog niet meteen het einde."10Toen zei Hij tegen hen: "Volk zal tegen volk keren en koninkrijk tegen koninkrijk,11en er zullen grote aardbevingen zijn, en in verschillende plaatsen, plagen en hongersnoden. Er zullen ook vreselijke dingen en grote tekenen van de hemel zijn.12Maar vóór dit alles zullen zij de handen aan je slaan en jullie vervolgen, door jullie over te leveren in de synagogen en gevangenissen, en jullie voor koningen en bevelhebbers te leiden vanwege Mijn naam.13Het zal jullie leiden tot een mogelijkheid, dat jullie je getuigenissen kunnen delen.14Bereid jullie daarom in jullie harten voor, door niet vooraf te bedenken, hoe jullie jezelf zullen verdedigen.15Want Ik zal jullie woorden en wijsheid geven, die jullie tegenstanders niet zullen kunnen weerstaan of tegenspreken.16En jullie zullen overgeleverd worden zelfs door ouders en broeders en familie en vrienden, en zij zullen sommige van jullie doden,17en jullie zullen door iedereen gehaat worden vanwege Mijn naam.18Maar geen haar van jullie hoofden zal vergaan;19door jullie uithoudingsvermogen zullen jullie je ziel winnen.20Zodra jullie Jeruzalem door legerkampen omsingeld zien, weet dan, dat zijn verwoesting nabij is.21Laten dan die in Judea zijn, vluchten naar de bergen, en die binnen de stad zijn het verlaten, en die op het land zijn, er niet binnengaan,22want dit zijn de dagen van wraak, waarin alles wat geschreven is, in vervulling gaat.23Wee die wie zwanger zijn en degenen die borstvoeding geven in die dagen! Want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk,24en zij zullen vallen door het zwaard en als gevangenen weggevoerd worden onder alle niet-joden, en Jeruzalem zal door de niet-joden vertrapt worden, totdat de tijd van de niet-Joden vervuld is.25En er zullen tekenen zijn aan de zon, maan, sterren, en op de aarde. De landen zullen radeloze angst hebben, wegens het brullen van de zee en golven.26Mensen vallen flauw van angst en van de verwachting van de dingen die gaan gebeuren in deze wereld. Want de machten van de hemel zullen beven.27En dan zullen zij de Mensenzoon zien komen op een wolk, met macht en grote heerlijkheid.28Wanneer deze dingen beginnen te gebeuren, sta op en hef jullie hoofden omhoog, want jullie verlossing is nabij."29En Hij sprak een gelijkenis tegen hen: "Let op de vijgenboom en op al de bomen.30Wanneer zij uitlopen, weten jullie uit jezelf, omdat jullie het zien, dat de zomer dichtbij is.31Zo weet dan ook, dat wanneer jullie dit zien gebeuren, dat het Koninkrijk van God dichtbij is.32Voorwaar, Ik zeg het jullie, deze generatie zal niet overlijden, voordat alles ontwikkelt.33De hemel en de aarde zullen sterven, maar Mijn woorden zullen nooit sterven.34Let op jezelf, dat jullie harten niet bezwaard worden door sterke drank, dronkenschap en zorgen voor het leven, dat die dag jullie niet overvalt.35Want het zal iedereen die op aarde woont, als een donderslag overkomen.36Wees altijd alert, bidden dat jullie sterk genoeg mogen zijn om alle deze dingen te ontsnappen die gaan gebeuren, en te staan voor het aangezicht van de Mensenzoon."37Overdag onderwees Jezus in de tempel, maar s'nachts ging Hij op de berg overnachten, die Olijfberg genoemd is.38En al de mensen kwamen s'ochtends vroeg naar Hem toe in de tempel om Hem te horen.
1Nu naderde het feest van de ongezuurde broden, dat Pascha genoemd wordt. 2En de hoge priesters en de schriftgeleerden zochten hoe zij Hem konden doden, want zij waren bang voor het volk.3En satan kwam in Judas, genaamd Iskariot, die bij de twaalf discipelen hoorde.4En Judas ging naar de hoge priesters en de bewakers van de tempel en besprak met hen hoe hij Jezus aan hen zou overleveren.5En zij waren erg blij en besloten hem geld te geven.6En hij stemde er mee in en zocht een goede gelegenheid om Hem, buiten het volk om, aan hen over te leveren. 7De dag van de ongezuurde broden kwam, waarop het Pascha lam geoffered moest worden.8En Jezus stuurde Petrus en Johannes er op uit, en zei: "Maak het Pascha maaltijd voor ons klaar, zodat wij het kunnen eten."9En zij zeiden tegen Hem "Waar wilt U dat wij het voorbereiden?"10Hij antwoordde hen: "Let op, wanneer jullie de stad inkomen, zullen jullie een man tegenkomen die een kruik met water draagt. Volg hem in het huis dat hij binnengaat,11en zeg dan tegen de heer van dat huis: 'De Meester vraagt waar de gasten kamer is, waar Hij met zijn discipelen het Pascha kan eten?"'12Hij zal jullie een grote bovenzaal laten zien wat met alles is voorzien. Bereid het daar voor."13Zij vertrokken en vonden het zoals Hij hun gezegd had, en zij maakten het Pascha maaltijd klaar. 14En toen het uur aangebroken was, ging Hij aan tafel zitten met de apostelen.15En Hij zei tegen hen: "Ik heb erg verlangd om dit Pascha maaltijd met jullie te eten, voordat Ik lijd.16Want Ik zeg jullie, Ik zal het zeker niet meer eten voordat het vervuld is in Gods Koninkrijk."17En Hij nam een beker en wanneer hij de dankzegging uitsprak zei Hij: "Neem deze beker en laat hem bij jullie rondgaan.18Want Ik zeg jullie, Ik zal van nu af aan niet van de vrucht van de wijnstok drinken, totdat het Koninkrijk van God gekomen is."19En Hij nam een brood, sprak de dankzegging uit, brak het en gaf het aan hen en zei: "Dit is mijn lichaam, dat voor jullie gegeven wordt. Doe dit in herinnering van Mij."20Op dezelfde manier nam Hij de beker, na de maaltijd en zei: "Deze beker is het nieuwe verbond in Mijn bloed, dat voor jullie uitgegoten wordt.21Maar zie, de hand van Mijn verrader zit met Mij aan tafel.22De Mensenzoon gaat weg naar dat wat bepaald is. Maar wee voor hem, door wie Hij verraden wordt!"23En zij begonnen met elkaar er over te discussiëren, wie van hen het kon zijn, die dat zou doen. 24Er ontstond ook onenigheid onder hen over de vraag, wie van hen het belangrijkste was.25Hij zei tegen hen: "De koningen van de niet Joden, zijn meesters over hen en degene die autoriteit over hen hebben worden mannen van goede daden genoemd.26Maar jullie moeten niet zo zijn. Laat de eerste onder jullie als de jongste zijn en de leider als een dienaar.27Want wie is belangrijker: degene die aan tafel zit, of degene die dient? Is het niet degene die aan tafel zit? Maar Ik ben in jullie midden als dienaar.28Maar jullie zijn degene die steeds bij Mij gebleven zijn in mijn verleidingen.29En Ik geef jullie een koninkrijk, zoals mijn Vader Mij een koningkrijk gegeven heeft,30zodat jullie aan Mijn tafel mogen eten en drinken in Mijn Koninkrijk. En jullie zullen op tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen.31Simon, Simon, weet dat satan heeft gesmeekt om jullie te zeven als tarwe,32maar Ik heb voor je gebeden, dat jouw geloof niet zal falen. En als je eenmaal terug gekomen bent, versterk dan je broeders en zusters." 33Petrus zei tegen Hem: "Here, met U ben ik bereid om de gevangenis in te gaan en dood te gaan!"34Maar Jezus zei: "Ik zeg je Petrus, de haan zal vandaag niet kraaien, voordat jij drie keer ontkend hebt dat jij Mij kent."35En Hij zei tegen hen: "Toen Ik jullie uitzond zonder portemonnee of rugzak of sandalen, waren jullie toen iets te kort gekomen?" Zij zeiden: "Nee aan niets."36Hij zei tegen hen: "Maar nu, wie een portemonnee heeft, neem deze mee, zo ook een rugzak; en wie geen zwaard heeft laat hem zijn jas verkopen om een zwaard te kunnen kopen.37Want Ik zeg jullie dat dit woord, dat over Mij geschreven is, in vervulling moet gaan: 'En Hij is onder de misdadigers gerekend.' Want wat over Mij geschreven is, komt in vervulling."38Zij zeiden: "Here, kijk, hier zijn twee zwaarden!" Hij zei tegen hen: "Dat is voldoende."39En Jezus ging zoals Hij gewend was naar de Olijfberg, en zijn discipelen volgden Hem.40En toen Hij bij die plaats aangekomen was, zei Hij tegen hen: "Bid, dat jullie niet in verleiding komen."41En Hij zonderde zich ongeveer één steenworp van hen af, knielde neer en bad:42"Vader, als U wilt, neem deze beker van Mij weg; maar niet Mijn wil, maar laat Uw wil gebeuren!43En er verscheen een engel uit de hemel om Hem kracht te geven.44En Hij was nog steeds doodsbang en bad nog vuriger. En Zijn zweet werd als bloeddruppels en vielen op de grond.45En Hij stond op van het gebed en ging naar zijn discipelen en Hij vond hen slapend van verdriet.46En Hij zei tegen hen: "Waarom slapen jullie? Sta op, bid, dat jullie niet in verleiding komen."47Terwijl Hij nog sprak, zie, daar kwam een menigte geleid door een man die Judas heette, één van de twaalf. Hij naderde Jezus om Hem te kussen.48En Jezus zei tegen hem: "Judas, verraadt jij de Mensenzoon met een kus?"49Toen zij die bij Hem waren, zagen wat er ging gebeuren zeiden zij: "Here, zullen wij met het zwaard erop slaan?"50En één van hen trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het rechteroor af.51Maar Jezus zei: "Laat het hierbij." En Hij raakte het oor aan en genas hem.52Jezus zei toen tegen de hogepriesters, leiders van de tempel en oudsten, die op Hem afgekomen waren: "Komen jullie naar mij alsof ik een dief ben, met zwaarden en stokken? 53Terwijl Ik dagelijks bij jullie was in de tempel, hebben jullie geen hand naar Mij uitgestoken. Maar dit is jullie uur en de macht van de duisternis."54Toen zij Hem arresteerden namen zij Hem mee en brachten Hem in het huis van de hogepriester. En Petrus volgde van verre afstand.55Toen zij een vuur gemaakt hadden midden in het binnenplein, en bij elkaar zaten, ging Petrus tussen hen in zitten.56En bij het licht van het vuur zag een dienstmeisje hem zitten en zij keek hem scherp aan en zei: "Deze man was ook bij Hem!"57Maar hij ontkende het en zei: "Vrouw, ik ken Hem niet!"58En even later zag een ander persoon hem en zei: "Jij hoort ook bij hen!" Maar Petrus zei "Mens, ik niet!"59En ongeveer een uur later stelde een ander ook met zekerheid vast: "Inderdaad, ook die man was bij Hem, want hij is een Galileeër!"60Maar Petrus zei "Mens, ik weet niet waar je het over hebt!" En gelijk, terwijl hij nog sprak, kraaide een haan.61En de Here keerde Zich om en keek Petrus aan. En Petrus herinnerde zich het woord van de Here, hoe Hij tegen hem gezegd had "Voordat de haan vandaag kraait, zal je Mij drie keer verloochenen."62En hij ging naar buiten en huilde bitter. 63En de mannen, die Jezus vasthielden, bespotten Hem en sloegen Hem.64Zij gooiden een doek over zijn hoofd en vroegen Hem: "Profeteer, wie is het, die U slaat?"65En nog meer kwaadsprekende taal spraken zij tegen Hem.66En toen het dag geworden was kwamen de leiders van het volk, hogepriesters en schriftgeleerden bij elkaar en zij leidden Hem naar de raadsvergadering,67en zeiden: "Als U de Christus bent, zeg het ons dan." Hij zei tegen hen: "Al zeg Ik het tegen jullie, zouden jullie Mij toch niet geloven;68en al zou Ik het jullie vragen, zouden jullie niet antwoorden.69Van nu af aan zal de Mensenzoon aan de rechterhand van God zijn kracht zitten."70En zij zeiden allemaal: "U bent dan de Zoon van God?" Hij zei tegen hen: "Jullie zeggen zelf dat Ik het ben."71En zij zeiden: "Wat hebben wij verder voor getuigenis nodig? Wij hebben het immers zelf uit zijn mond gehoord."
1En de hele mensenmassa stond op en bracht Hem voor Pilatus.2En zij begonnen Hem te beschuldigen en zeiden: "Wij constateerden, dat Hij ons volk misleidt, omdat Hij ons verbiedt belasting aan de keizer te betalen en zegt, dat Hij de Messias, de Koning is."3Pilatus vroeg Hem, "Bent U de Koning van de Joden?" Hij antwoorde hem en zei: "U zegt het."4Pilatus zei tegen leiders van de priesters en de mensenmassa: "Ik vind niets strafbaars in deze man."5Maar zij hielden vol, en zeiden: "Hij maakt het volk opstandig met zijn onderwijs door heel Judea, Hij begon in Galilea tot hiertoe."6Toen Pilatus dit hoorde vroeg hij, of Hij een Galileeër was,7en toen hij begreep, dat Hij uit het gebied van Herodes was, stuurde hij Hem door naar Herodes, die in die dagen ook in Jeruzalem was. 8Toen Herodes Jezus zag, was hij erg blij. Want hij had Hem voor een lange tijd willen zien, omdat hij van Hem gehoord had, en hoopte één of ander wonder door Hem te zien gebeuren.9Hij verhoorde Hem met veel vragen, maar Jezus gaf geen enkel antwoord.10En de leiders van de priesters en de onderwijzers van de wet stonden Hem heftig te beschuldigen.11Herodes met zijn soldaten minachtten en bespotten Hem. Zij deden Hem een prachtige mantel om en stuurden Hem zó naar Pilatus terug.12En Herodes en Pilatus werden op diezelfde dag vrienden; want vóór die tijd waren zij vijanden van elkaar.13Pilatus riep de leiders van de priesters en de vertegenwoordigers van het volk en de mensenmassa bijeen en zei tegen hen:14"Jullie hebben deze man bij mij gebracht als iemand die het volk opstookte en zie, ik heb Hem in jullie aanwezigheid verhoord en heb in deze man geen enkele grond gevonden voor datgene, waarvan jullie Hem beschuldigen.15En ook Herodes niet, want hij heeft Hem weer naar ons teruggestuurd. En kijk hier, Hij heeft niets gedaan waarop Hij de doodstraf verdient.16En daarom zal ik Hem laten geselen en daarna vrijlaten."17[Want Pilatus was verplicht hun op het feest iemand vrij te laten.]18Maar zij schreeuwden allemaal: "Weg met Hem, laat Barabbas vrij!"19Barabbas was tijdens een oproer in de stad in de gevangenis gezet, vanwege moord.20Pilatus richtte zich nogmaals tot hen, omdat hij Jezus wilde vrij laten.21Maar zij schreeuwden terug: "Kruisig Hem, kruisig Hem!"22Hij zei voor de derde keer tegen hen: "Wat heeft Hij dan toch voor kwaad gedaan? Ik heb niets in Hem gevonden, waarop de doodstraf staat. Ik zal Hem dus geselen en dan vrijlaten!"23Maar zij drongen er op aan en eisten onder luid geschreeuw, dat Hij gekruisigd zou moeten worden, en hun geschreeuw werd steeds luider.24Dus besloot Pilatus, dat hij aan hun eis zou voldoen.25Hij liet de man vrij, die ze van hem eisten, die wegens oproer en doodslag in de gevangenis zat, maar leverde Jezus over aan hun wil. 26En toen zij Hem wegleidden, grepen zij een zekere Simon van Cyrene, die van het binnenland kwam, en legden hem het kruis op zijn rug om het achter Jezus aan te dragen.27Achter Hem volgde een grote mensenmassa en vrouwen, die heel erg verdrietig waren en over Hem huilden en jammerden.28En Jezus wendde Zich tot de vrouwen en zei: "Dochters van Jeruzalem, huil niet over Mij, maar huil over jezelf en over je kinderen,29want zie, er komen dagen waarop men zeggen zal: 'Gezegend zijn de onvruchtbaren, en de baarmoeder, die niet heeft gebaard, en de borsten, die niet hebben gezoogd.'30Dan zullen mensen beginnen te zeggen tot de bergen: 'Val op ons, en tot de heuvels: Bedek ons.'31Want als zij dit doen met het groene hout, wat zal met het dorre hout gebeuren?"32Er werden ook nog twee misdadigers weggeleid, om met Hem te worden geëxecuteerd.33En toen zij aan de plaats gekomen waren, die Schedel genoemd wordt, kruisigden zij Hem daar en ook de misdadigers, de ene aan zijn rechterkant en de andere aan zijn linkerkant.34En Jezus zei: "Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen." En zij dobbelden om zijn kleren te verdelen.35En het volk stond erbij en keek toe. Ook de leiders van het volk jouwden Hem uit en zeiden: "Anderen heeft Hij gered, laat Hij nu Zichzelf redden, als Hij de Messias van God is, de uitverkorene."36Ook de soldaten kwamen dichterbijj om Hem te bespotten en brachten Hem zure wijn,37en zeiden: "Als U de Koning van de Joden bent, redt dan Uzelf!"38Er was ook een opschrift boven Hem dat zei: "Dit is de Koning van de Joden."39Eén van de misdadigers die naast Hem hing bespotte Hem: "Bent U niet de Christus? Red Uzelf en ons!"40Maar de andere antwoordde en zei tegen hem bestraffend: "Vrees jij zelfs God niet, nu je hetzelfde vonnis gekregen hebt?41En wij terecht verdienen straf, naar aanleiding van wat wij gedaan hebben, maar Hij heeft niets verkeerd gedaan."42Hij zei: "Jezus, denk aan mij, wanneer U in uw Koninkrijk komt."43En Hij zei tegen hem: "Zeker, Ik zeg je, vandaag zul jij met Mij in het paradijs zijn."44Het was om ongeveer het zesde de uur (twaalf uur s'middags) en het werd donker over het hele land tot het negende de uur (drie uur s'middags),45want de zon werd donker. En het gordijn van de tempel scheurde middendoor.46Jezus riep met een luide stem: "Vader, in Uw handen vertrouw Ik mijn geest toe." En toen Hij dat gezegd had, blies Hij zijn laatste adem uit.47Toen de centurion zag wat er gebeurd was, prees hij God, en hij zei: "Inderdaad, deze man was onschuldig!"48En de menigte, die voor dit spektakel waren samengekomen, keerden terug, nadat ze gezien hadden wat er gebeurd was, en sloegen de handen op de borst.49Al zijn bekenden stonden op een afstand, ook de vrouwen, die Hem van Galilea gevolgd waren en dit gezien hadden.50Nu, daar was een man, die Jozef heette die een raadsheer van de Joodse Raad was, een goed en rechtvaardig man.51Hij was het niet eens met het besluit van de Joodse Raad. Hij kwam van Arimatea, een stad in Judea, die vooruit keek naar het Koninkrijk van God.52Hijging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus.53En na het lichaam van het kruis te hebben afgenomen, wikkelde hij het in linnen en legde Hem in een rotsgraf, waarin nog nooit iemand had gelegen.54Het was de Dag van de Voorbereiding en de Sabbat brak aan.55En de vrouwen, die met Hem uit Galilea gekomen waren, volgden en zij zagen het graf en hoe Zijn lichaam daarin werd neergelegd;56Zij keerden terug, en bereidden de specerijen en mirre voor, dan rustten zij op de Sabbat volgens de Wet van Mozes.
1Erg vroeg in de morgen op de eerste dag van de week gingen ze, met de specerijen die ze klaar gemaakt hadden, naar het graf.2Ze vonden de steen van het graf weggerold.3Ze gingen naar binnen, maar ze vonden het lichaam van de Here Jezus niet.4Het gebeurde, terwijl ze daarover in de war waren, dat er plotseling twee mannen in blinkende gewaden bij hen stonden.5De vrouwen waren doodsbang en bogen hun gezichten naar de grond. De mannen vroegen: "Waarom zoek je de Levende bij de doden?6Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. Herinneren jullie, wat Hij sprak toen Hij nog in Galilea was, 7dat de Mensenzoon overgeleverd moest worden in de handen van zondige mensen en gekruisigd worden en op de derde dag opstaan?"8En zij herinnerden zich Zijn woorden,9en teruggekomen van het graf, vertelden ze dit alles aan de groep van elf en aan alle anderen.10Maria van Magdala, Johanna, Maria, de moeder van Jakobus en de andere vrouwen die met hen waren, vertelden dit aan de apostelen.11Maar ze vonden deze boodschap maar onzin, en ze geloofden de vrouwen niet.12Echter, Petrus stond op en rende naar het graf. Toen hij zich bukte, zag hij alleen de linnen grafdoeken. En hij ging naar huis, verbaasd over wat er gebeurd zou kunnen zijn. 13En kijk, twee van hen waren juist op die dag op weg naar een dorp dat Emmaüs heet en zestig stadiën (elf kilometer) bij Jeruzalem vandaan is.14Zij spraken met elkaar over alles wat er gebeurd was.15Het gebeurde, terwijl ze daarover spraken en van gedachten wisselden, dat Jezus zelf bij hen kwam en met hen meeging.16Maar hun ogen waren verhinderd om Hem te herkennen.17Jezus zei tegen hen: "Wat zijn dit voor kwesties die jullie al wandelend met elkaar bespreken?" Ze bleven met een somber gezicht staan.18Eén van hen, die Kleopas heette, antwoordde Hem: "Bent U de enige persoon in Jeruzalem, die niet weet wat er daar de afgelopen dagen gebeurd is?"19Jezus zei tegen hen: "Wat dan?" Ze antwoordden Hem: "Wat er gebeurd is met Jezus de Nazarener, een man, die een profeet was, machtig in werk en woord voor God en alle mensen,20en hoe de hogepriesters en leiders Hem overgegeven hebben om Hem ter dood te veroordelen en Hem gekruisigd hebben.21Wij echter hoopten, dat Hij degene was, die Israël zou verlossen. Maar het is nu al de derde dag sinds dit allemaal gebeurd is.22Maar ook hebben enkele vrouwen uit ons midden ons verbijsterd toen ze vroeg in de morgen bij het graf waren geweest.23Toen ze Zijn lichaam niet vonden, kwamen ze terug en vertelden dat ze een verschijning van engelen hadden gezien, die zeiden, dat Hij leeft!24Sommige mannen van ons zijn naar het graf gegaan en vonden het zoals de vrouwen zeiden, maar ze zagen Hem niet."25Jezus zei tegen hen: "O mannen, zijn jullie dan zo onverstandig en langzaam in het geloven in alles wat de profeten gesproken hebben!26Moest de Christus dit niet lijden om in Zijn heerlijkheid binnen te gaan?"27Toen begon Hij bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in de Schriften op Hem betrekking had.28Toen ze het dorp naderden waar ze naartoe gingen, deed Jezus alsof hij verder zou gaan.29Ze drongen sterk bij Hem aan en zeiden: "Blijf bij ons, want het loopt tegen de avond en de dag is bijna voorbij." Toen ging Jezus met hen mee naar binnen om bij hen te blijven.30Het gebeurde, toen Hij met hen aan tafel zat, dat Hij het brood nam, de zegen uitsprak, het brak en het hun gaf.31Toen werden hun ogen geopend en zij herkenden Hem en Hij verdween uit hun midden.32Ze zeiden tegen elkaar: "Was ons hart niet brandende in ons, terwijl Hij onderweg tot ons sprak en de Schriften voor ons opende?"33Ze stonden meteen op en gingen terug naar Jeruzalem, waar ze de elf apostelen en degenen die bij hen waren, bij elkaar aantroffen.34Ze zeiden: "De Here is werkelijk opgestaan en is aan Simon verschenen."35Ze vertelden de dingen die onderweg gebeurd waren en hoe zij Jezus herkenden bij het breken van het brood.36En terwijl zij hierover spraken, stond Jezus zelf in hun midden en zei tegen hen: "Vrede zij met jullie".37Maar zij waren doodsbang en verbijsterd en dachten dat ze een geest zagen.38Jezus zei tegen hen: 'Waarom zijn jullie verontrust? Waarom komen er vragen op in je hart?39Kijk naar Mijn handen en Mijn voeten en zie dat Ik het zelf ben. Raak mij aan en zie het zelf. Een geest heeft geen vlees en botten, zoals je ziet dat Ik heb."40Toen Hij dit had gezegd, liet Hij zijn handen en voeten zien.41Ze konden het nog niet geloven vanwege hun blijdschap en hun verwondering. En Jezus vroeg hen: "Hebben jullie iets te eten?"42Ze gaven Hem een stukje gebakken vis en een stukje van een honingraat,43en Hij nam het en at het terwijl ze toekeken.44Hij zei tegen hen: "Toen Ik bij jullie was, vertelde Ik over alles wat er geschreven staat in de wet van Mozes, de Profeten en de Psalmen en dat dat vervuld moest worden."45Toen opende Hij hun verstand, zodat ze de Schriften begrepen.46En Hij zei tegen hen: "Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en op de derde dag opstaan uit de doden.47Bekering en vergeving van zonden moet verkondigd worden in Zijn naam, aan alle volken, te beginnen in Jeruzalem.48Jullie zijn getuigen van deze dingen.49Zie, Ik zal jullie sturen wat Mijn Vader beloofd heeft. Maar jullie moeten in de stad blijven totdat jullie gekleed zijn met Kracht van boven."50Toen leidde Jezus hen naar buiten tot bij Betanië. Hij hief zijn handen omhoog en zegende hen.51En het gebeurde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij van hen wegging en naar de hemel opsteeg.52Ze aanbaden Hem en keerden terug naar Jeruzalem, met grote blijdschap.53Ze waren voortdurend in de tempel en loofden God.
1In het begin was er het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.2Dit was in het begin bij God.3Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder God is geen ding geworden dat geworden is.4In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen.5Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen.6Er kwam een mens die van God was gezonden en Johannes heette.7Hij kwam als getuige van het licht zodat iedereen door hem tot geloof zou komen.8Hij was het licht niet, maar kwam om van het licht te getuigen.9Het echte licht dat ieder mens verlicht en in de wereld kwam.10Hij was in de wereld en de wereld is door Hem geschapen en de wereld heeft Hem niet gekend.11Hij kwam naar wie van Hem waren maar die hebben Hem niet aangenomen.12Maar iedereen die Hem aangenomen heeft en in zijn naam geloven, die heeft Hij het voorrecht gegeven om kinderen van God te worden.13Zij zijn niet uit bloed, of uit de wil van het vlees, of uit de wil van een man geboren, maar uit God.14Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond. Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid.15Johannes heeft van Hem getuigd en geroepen: 'Hij is het, van wie ik zei: Hij die na mij komt, is vóór mij geweest, want Hij was er al voor mij.'16Want uit zijn volheid hebben we allemaal genade na genade ontvangen,17want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen.18Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de zijde van de Vader staat, heeft God bekend gemaakt.19Dit is het getuigenis van Johannes toen de Joden priesters en Levieten vanuit Jeruzalem naar hem toe stuurden om hem te vragen: "Wie ben jij?"20Hij bekende - hij ontkende niet, maar bekende - "Ik ben de Christus niet."21Dus vroegen ze hem: "Wie ben jij dan? Ben jij Elia?" Hij zei: "Ik ben het niet." Ze zeiden: "Ben je de profeet?" Hij antwoordde: "Nee."22Toen zeiden ze tegen hem: "Zeg ons wie je bent zodat we een antwoord kunnen geven aan degenen die ons hebben gestuurd". "Wat zeg je over jezelf?"23Hij zei: "Ik ben een stem die roept in de woestijn: 'Maak de weg van de Here recht', precies zoals de profeet Jesaja zei."24Nu werden er enkele van de Farizeeën gestuurd,25en zij vroegen hem en zeiden tegen hem: "Waarom doop je dan als je niet de Christus bent, of Elia, of de profeet?"26Johannes antwoordde hun en zei: "Ik doop met water. Maar onder jullie staat iemand die jullie niet kennen.27Hij is degene die na mij komt en van wie ik niet waardig ben de riem van zijn sandaal los te maken."28Dit gebeurde in Bethanië, aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes aan het dopen was.29De volgende dag zag hij Jezus tot zich komen en zei: Kijk, daar is het lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt.30Dit is degene van wie ik zei: 'Degene die na mij komt is meer dan ik, want hij was er al vóór mij.31Tot nu toe wist ik niet van Hem, maar om Hem ben ik gekomen om Hem aan de Israëlieten bekend te maken en hen met water te dopen.'32Johannes getuigde en zei: "Ik zag de Geest als een duif uit de hemel neerdalen, en hij bleef op hem.33Ik herkende hem niet, maar Hij die mij stuurde om met water te dopen, zei tegen mij: 'Degene op wie je de Geest ziet neerdalen en blijven, is degene die zal dopen met de Heilige Geest.'34En ik heb gezien en getuigd dat Hij de Zoon van God is. 35De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen.36Ze zagen Jezus voorbij lopen en Johannes zei: "Kijk, het Lam van God!"37Zijn twee discipelen hoorden hem dat zeggen en volgden Jezus.38Toen keerde Jezus zich om en zag dat ze hem volgden en zei tegen hen: "Wat zoeken jullie?" Ze antwoordden: "Rabbi" (wat vertaald is met "Leraar"), "waar verblijft U?"39Hij zei tegen hen: "Kom maar kijken." Toen zagen ze waar hij verbleef; ze bleven die dag bij hem, want het was ongeveer het tiende uur.40Een van de twee die Johannes hoorden spreken en daarna Jezus volgden, was Andreas, de broer van Simon Petrus.41Hij vond eerst zijn eigen broer Simon en zei tegen hem: "Wij hebben de Messias gevonden" (wat vertaald wordt met "Christus").42Hij bracht hem bij Jezus. Jezus keek hem aan en zei: "Jij bent Simon, de zoon van Johannes. Je zult Kefas heten" (wat vertaald wordt met Petrus).43De volgende dag toen Jezus wilde vertrekken om naar Galilea te gaan, vond hij Filippus en zei tegen hem: "Volg mij."44Nu kwam Filippus uit Betsaïda, de stad van Andreas en Petrus45Filippus vond Natanael en zei tegen hem: "Degene over wie Mozes in de wet schreef en de profeten, hebben wij gevonden: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazareth."46Nathanael zei tegen hem: "Kan er iets goeds uit Nazareth komen?" Filippus zei tegen hem: 'Kom en zie.'47Jezus zag Natanael naar hem toe komen en zei over hem: "Zie, een echte Israëliet, in wie geen bedrog is!"48Nathanael zei tegen hem: "Hoe ken je mij?" Jezus antwoordde en zei tegen hem: "Voordat Filippus je riep, zag ik je onder de vijgenboom zitten."49Nathanael antwoordde: "Rabbi, U bent de Zoon van God! U bent de koning van Israël!"50Jezus antwoordde en zei tegen hem: "Omdat ik tegen je zei: 'Ik zag je onder de vijgenboom', geloof je? Je zult grotere dingen zien dan dit."51Toen zei hij: "Voorwaar, voorwaar, ik zeg je, je zult de hemelen geopend zien en de engelen van God zien opstijgen en neerdalen op de Zoon des Mensen."
1En op de derde dag was er een bruiloft in het dorp Kana in Galilea en de moeder van Jezus was daar;2en ook Jezus en zijn discipelen waren uitgenodigd voor de bruiloft.3En toen er gebrek aan wijn kwam, zei de moeder van Jezus tegen Hem: Zij hebben geen wijn.4En Jezus zei tegen haar: Vrouw, waarom kom je naar mij? Mijn tijd is nog niet gekomen.5Zijn moeder zei tegen de bedienden: Wat Hij jullie ook zegt, doe dat!6Nu waren daar zes stenen watervaten neergezet volgens het reinigingsgebruik van de Joden, elk met een inhoud van twee of drie metreten.17Jezus zei: "Vul de vaten met water." En zij vulden ze tot de rand.8En Hij zei tegen hen: "Schep nu en breng het naar de leider van het feest." En zij brachten het.9Toen de leider van het feest het water proefde, dat wijn geworden was – wist hij niet waar deze vandaan kwam maar de bedienden die het water geschept hadden wisten het. De leider van het feest riep de bruidegom en zei tegen hem:10"Iedereen zet eerst de goede wijn op en als er goed gedronken is, de mindere; jij daarentegen hebt de goede wijn bewaard tot dit tijdstip."11Dit heeft Jezus gedaan als begin van zijn tekenen in het dorp Kana in Galilea en Hij heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard, en zijn discipelen geloofden in Hem. 12Daarna ging Hij naar Kafarnaüm, Hij, zijn moeder, broers en zijn discipelen en bleven daar enkele dagen.13En het was bijna Pascha van de Joden en Jezus vertrok naar Jeruzalem.14En Hij vond in de tempel de verkopers van runderen en schapen en duiven, en de wisselaars, die daar zaten.15En Hij maakte een zweep van touw en dreef iedereen uit de tempel, de schapen en de runderen; en het geld van de wisselaars wierp Hij op de grond en hun tafels gooide Hij omver.16En tegen de duivenverkopers zei Hij: "Neem alles hier vandaan, maak het huis van mijn Vader niet tot een marktplaats."17En zijn discipelen herinnerden zich, dat er geschreven staat: "De ijver voor Uw huis zal Mij verteren."18Toen reageerden de Joodse autoriteiten en zeiden tegen Hem: "Welk teken toont U ons, dat U dit mag doen?" 19Jezus antwoordde: "Breek deze tempel af en binnen drie dagen zal Ik hem opbouwen."20De Joden zeiden: "Het duurde zesenveertig jaar om deze tempel te bouwen en U zult hem binnen drie dagen opnieuw bouwen?"21Maar Hij sprak over de tempel van Zijn lichaam.22Toen Hij opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn discipelen zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat Jezus gesproken had.23En terwijl Hij op het Paasfeest in Jeruzalem was, geloofden velen in Zijn naam, doordat zij zijn tekenen zagen, die Hij uitvoerde,24maar Jezus vertrouwde Zichzelf niet aan hun toe, omdat Hij hen allemaal kende25en omdat het voor Hem niet nodig was dat iemand over de mens getuigde. Hij wist immers zelf wat in de mens was.
1En er was iemand uit de Farizeeën, zijn naam was Nikodemus, een overste van de Joden;2deze man kwam 's nachts tot Hem en zei: "Rabbi, wij weten, dat U van God gekomen bent als leraar; want niemand kan die tekenen doen, die U doet, tenzij God met Hem is."3Jezus antwoordde: "Waarlijk, ik verzeker je, tenzij iemand opnieuw geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van God niet zien."4Nikodemus zei tegen Hem: "Hoe kan een mens geboren worden, als hij oud is? Kan hij dan voor de tweede keer in de moederschoot gaan en geboren worden?"5Jezus antwoordde: "Waarlijk, ik verzeker je, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan.6Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest.7Verwonder je niet, dat Ik tegen je zei: 'Jullie moeten opnieuw geboren worden.'8De wind blaast waarheen hij wil en je hoort zijn geluid, maar je weet niet, waar het vandaan komt of waar het heengaat; zó is een ieder, die uit de Geest geboren is."9Nikodemus antwoordde Hem: "Hoe kan dit gebeuren?"10Jezus antwoordde hem: "Jij bent de leraar van Israël, en deze dingen begrijp je niet?11Waarlijk, Ik verzeker je: wij spreken van wat wij weten en wij getuigen van wat wij gezien hebben, en jij neemt ons getuigenis niet aan.12Indien Ik jullie van het aardse gesproken heb, zonder dat je gelooft, hoe zullen jullie geloven wanneer Ik van het hemelse spreek?13En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel is neergedaald, de Mensenzoon.14En zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Mensenzoon verhoogd worden,15 zodat iedereen die in Hem gelooft, eeuwig leven zal hebben.16Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, zodat een ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.17Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gestuurd, om de wereld te veroordelen, maar zodat de wereld door Hem behouden zal worden.18Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God.19Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld is gekomen en de mensen de duisternis liever hebben gehad dan het licht, want hun werken waren slecht.20Want een ieder die kwaad uitvoert haat het licht, en gaat niet naar het licht, zodat zijn werken niet aan de dag komen;21maar wie in waarheid handelt gaat naar het licht, zodat van zijn werken blijkt dat zij in God verricht zijn."22Daarna ging Jezus met zijn discipelen naar het land van Judea en Hij verbleef daar met hen en doopte.23Maar ook Johannes doopte, in Enon bij Salim, omdat daar veel water was, en de mensen kwamen daar en lieten zich dopen;24want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.25Er ontstond toen onenigheid tussen de discipelen van Johannes met een Jood over de reiniging.26En zij kwamen naar Johannes en zeiden tegen hem: "Rabbi, de man die met u was aan de overkant van de Jordaan en van wie u getuigd hebt, doopt en iedereen gaat naar Hem toe."27Johannes antwoordde: "Geen mens kan iets ontvangen tenzij het hem uit de hemel gegeven wordt.28Jullie kunnen getuigen, dat ik gezegd heb: 'Ik ben de Christus niet, maar ik ben voor Hem uit gezonden.'29Die de bruid heeft, is de bruidegom; maar de vriend van de bruidegom, die erbij staat en naar hem luistert, is blij dat hij de stem van de bruidegom hoort. Zo word ook ik met blijdschap vervuld.30Hij moet groter worden, ik moet minder worden.31Die van boven komt, is boven allen; wie uit de aarde voortkomt, is aards en spreekt van de aarde.32Die uit de hemel komt, is boven allen; wat Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij en zijn getuigenis neemt niemand aan.33Wie zijn getuigenis aanvaardt, heeft bezegeld, dat God waarachtig is.34Want Hij, die God gezonden heeft, die spreekt de woorden van God, want Hij geeft de Geest niet met mate.35De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in handen gegeven.36Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; maar wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de woede van God blijft op hem."
1Toen de Heer vernam dat de Farizeeën gehoord hadden dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes,2(hoewel Jezus niet zelf doopte, maar zijn discipelen)3verliet Hij Judea en ging weer terug naar Galilea.4Daarvoor moest Hij door Samaria.5Zo kwam Hij bij de Samaritaanse stad Sichar, dichtbij het veld dat Jakob aan zijn zoon Jozef had gegeven, waar de bron van Jakob was.6Jezus was vermoeid van de reis en bleef zo bij de bron zitten. Het was ongeveer twaalf uur 's middags.7Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zei tegen haar: "Geef Mij wat te drinken."8Zijn discipelen waren naar de stad gegaan om eten te kopen.9De Samaritaanse vrouw zei tegen Hem: "Hoe kunt U als Jood, van mij een Samaritaanse vrouw, wat te drinken vragen?" (Want Joden gaan niet om met Samaritanen.)10Jezus antwoordde haar: "Als jij de gift van God kende en wist Wie het is die tegen jou zegt: 'Geef Mij wat te drinken', dan zou jij het Hem gevraagd hebben, en Hij zou je levend water gegeven hebben."11Zij zei tegen Hem: "Heer, U hebt niets om water te putten, het is een diepe put, hoe komt U dan aan het levend water?12Bent U dan belangrijker dan onze voorvader Jakob die ons de put gaf en er zelf uit dronk met zijn zonen en zijn vee?"13Jezus antwoordde haar: "Iedereen die van dit water drinkt, zal weer dorst krijgen,14maar wie van het water drinkt dat Ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water wat Ik geef, wordt een bron waaruit eeuwig leven opspringt." 15De vrouw zei tegen Hem: "Heer, geef mij dat water zodat ik geen dorst meer zal hebben en ook niet meer hiernaar toe hoef te komen om water te putten."16Hij zei tegen haar: "Ga, roep je man en kom samen terug." 17De vrouw antwoordde: "Ik heb geen man." Jezus zei tegen haar: "Dat is juist wat je zegt : 'Ik heb geen man,'18want jij hebt vijf mannen gehad en die je nu hebt, is jouw man niet, hierin heb je de waarheid gesproken."19De vrouw zei tegen Hem: "Heer, ik merk dat U een profeet bent.20Onze voorouders vereerden God op deze berg, maar jullie zeggen dat men God in Jeruzalem moet aanbidden."21Jezus zei tegen haar: "Geloof Mij, vrouw, de tijd komt, dat jullie niet op deze berg en ook niet in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden.22Jullie weten niet wat jullie vereren, wij aanbidden wat wij weten, want de redding is uit de Joden,23maar de tijd komt en is nu gekomen, dat de echte aanbidders de Vader vereren in geest en waarheid, want ook de Vader zoekt naar mensen die Hem zo aanbidden.24God is geest, en wie Hem aanbidden horen Hem te aanbidden in geest en in waarheid."25De vrouw zei tegen Hem: "Ik weet dat de Messias komt, die Christus genoemd wordt en wanneer Die komt, zal Hij ons alles verkondigen."26Jezus zei tegen haar: "Ik, die met je spreek, ben het."27En op dat moment kwamen Zijn discipelen terug en waren verbaasd dat Hij met een vrouw in gesprek was, en toch zei niemand van hen: "Wat zoekt U," of: "Waarom bent U met haar in gesprek?"28De vrouw liet haar kruik staan, ging naar de stad en zei tegen de mensen:29"Kom met mij mee en ontmoet een Man Die mij alles kon vertellen wat ik gedaan heb, zou het kunnen dat Hij de Messias is?"30Ze verlieten de stad en gingen naar Hem toe.31Intussen spoorden Zijn discipelen Hem aan met: "Rabbi, eet."32Hij zei echter tegen hen: "Ik heb voedsel te eten, waar jullie niet van weten."33De discipelen zeiden tegen elkaar: "Heeft iemand Hem iets te eten gebracht?"34Jezus zei tegen hen: "Mijn voeding is, dat Ik de wil doe van Degene die Mij gezonden heeft en Zijn werk voltooien.35Zeggen jullie niet: 'Nog vier maanden, dan komt de oogst?' Ik zeg jullie, kijk om je heen dan zie je dat de velden rijp zijn om geoogst te worden.36Diegene die oogst, ontvangt zijn loon en verzamelt vruchten voor het eeuwig leven, zodat de zaaier en de maaier samen kunnen vieren.37Want deze uitspraak is waar: 'De een zaait, de ander maait.'38Ik heb jullie erop uitgestuurd om te oogsten waar je geen moeite voor hebt gedaan, anderen hebben hard gewerkt en jullie hebben de vruchten van hun werk geoogst." 39Vele Samaritanen van die stad kwamen tot geloof in Hem, vanwege wat de vrouw vertelde en bevestigde: 'Hij kon mij alles vertellen wat ik heb gedaan.'40Daarom kwamen de Samaritanen bij Hem en zij nodigden Hem uit bij hen te blijven; Hij bleef daar twee dagen.41Veel meer kwamen tot geloof door wat Hij zei.42Zij zeiden tegen de vrouw: "Wij geloven nu niet meer om wat jij zei, maar wij hoorden nu zelf en zijn ervan overtuigd dat Hij werkelijk de Redder van de wereld is."43Na die twee dagen vertrok Hij vandaar naar Galilea,44want Jezus had zelf verklaard, dat een profeet in zijn vaderland niet geëerd wordt.45Toen Hij in Galilea aankwam, ontvingen de Galileeërs Hem, omdat zij alles gezien hadden wat Hij op het feest in Jeruzalem gedaan had, want zij waren ook naar het feest geweest.46Nu kwam Hij weer naar Kana in Galilea, waar Hij water in wijn had veranderd. Daar was een hoge functionaris uit Kafarnaüm, van wie de zoon ziek was. 47Omdat hij hoorde dat Jezus van Judea naar Galilea gekomen was, zocht hij Hem op met het verzoek aan Jezus om met hem mee te gaan om zijn zoon, die op sterven lag, te genezen.48Jezus zei tegen hem: "Tenzij jullie tekenen en wonderen zien, geloven jullie niet."49De hoge functionaris zei tegen Hem: "Heer, kom toch mee voordat mijn kind sterft."50Jezus zei tegen hem: "Ga naar huis, je zoon leeft!" De man geloofde wat Jezus tegen hem zei en keerde terug naar huis.51Terwijl hij onderweg was, kwamen zijn bedienden hem tegemoet en vertelden hem dat zijn zoon leefde. 52Hij vroeg hun hoe laat het was toen de genezing intrad. Zij antwoorden: "Gisteren op het zevende uur werd hij koortsvrij." 53Toen besefte de vader dat dat precies de tijd was dat Jezus tegen hem had gezegd: 'Je zoon zal leven.' En hij kwam tot geloof en al zijn huisgenoten. 54Dit was het tweede teken dat Jezus verrichte toen Hij terugkeerde van Judea naar Galilea.
1Daarna was er een feest van de Joden en Jezus ging naar Jeruzalem.2Nu is er in Jeruzalem bij de Schapenpoort een bad, dat in het Hebreeuws de bijnaam Betesda draagt, met vijf zuilengangen.3Daarin lag een menigte zieken, blinden, verlamden en verschrompelden, [die wachtten op de beweging van het water.4Want van tijd tot tijd daalde een engel van de Heer neer in het bad; dan bewoog het water; wie er dan het eerst in kwam na de beweging van het water, werd gezond, wat voor ziekte hij ook had.]5En daar was een man, die al achtendertig jaar lang ziek geweest was.6Toen Jezus hem zag liggen en wist dat hij daar al een lange tijd was, zei Hij tegen hem: "Wil jij gezond worden?"7De zieke antwoordde Hem: "Heer, ik heb geen mens om mij in het water te helpen zodra er beweging in het water komt, terwijl ik onderweg ben gaat een ander erin vóór mij."8Jezus zei tegen hem: "Sta op, pak je matras op en loop."9En meteen werd de man gezond en pakte zijn matras op en liep. Nu was het sabbat op die dag.10De Joden dan zeiden tegen de genezen man: "Het is sabbat en dan mag jij je matras niet dragen."11Maar hij antwoordde hun: "Degene die mij gezond heeft gemaakt, die heeft tegen mij gezegd: "Pak je matras op en loop."12Zij vroegen hem: "Wie is de man, die tegen jou gezegd heeft: 'Pak je matras op en loop'?"13En de genezen man wist niet wie het was; want Jezus was verdwenen vanwege de menigte.14Daarna vond Jezus hem in de tempel en zei tegen hem: "Zie, je bent gezond geworden; zondig niet meer zodat iets ergers niet zal overkomen."15De man ging heen en zei tegen de Joden, dat het Jezus was die hem gezond gemaakt had.16En daarom wilden de Joden Jezus vervolgen, omdat Hij deze dingen op sabbat deed.17Maar Hij antwoordde hun: "Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook."18Daarom trachtten de Joden des te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen de sabbat schond, maar ook God zijn eigen Vader noemde en Zich dus met God gelijkstelde.19Jezus antwoordde en zei tegen hen: "Waarlijk, Waarlijk, Ik verzeker jullie, de Zoon kan niets doen uit Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat de Vader doet, dat doet de Zoon op dezelfde wijze.20Want de Vader heeft de Zoon lief en toont Hem al wat Hij zelf doet, en Hij zal Hem grotere werken tonen dan deze, zodat jullie verwonderd zullen zijn.21Want zoals de Vader de doden opwekt en aan hen leven geeft, zo geeft ook de Zoon leven aan wie Hij wil.22Want de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon overgedragen,23zodat iedereen de Zoon zal eren net zoals zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet die Hem gezonden heeft.24"Waarlijk, waarlijk, Ik verzeker jullie, wie mijn woord hoort en Hem gelooft die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven.25Waarlijk, waarlijk, Ik verzeker jullie, het tijdstip komt en is nu, dat de doden de stem van de Zoon van God zullen horen, en wie die horen, zullen leven.26Want zoals de Vader leven heeft in Zichzelf, zo heeft ook de Zoon leven in Zichzelf; dat heeft de Vader Hem gegeven.27En Hij heeft Hem macht gegeven om oordeel te vellen, omdat Hij de Mensenzoon is.28Verwonder jullie hierover niet, want het tijdstip komt, dat allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen,29en zij zullen tevoorschijn komen, wie het goede gedaan hebben, staat op om te leven, wie het kwade bedreven hebben, staat op om veroordeeld te worden.30Ik kan uit Mijzelf niets doen. Zoals Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, want Ik zoek niet mijn eigen wil, maar de wil van Hem, die Mij gezonden heeft.31Als Ik van Mijzelf getuig, is mijn getuigenis niet betrouwbaar.32Een ander is het die van Mij getuigt, en Ik weet dat het getuigenis dat Hij van Mij aflegt, waar is.33Jullie hebben boodschappers naar Johannes gezonden, en hij heeft van de waarheid getuigd.34Maar het getuigenis dat ik ontvang is niet van een mens, Ik zeg dit, zodat jullie gered worden.35 Johannes was een lamp die brandde en helder scheen, en voor een tijd wilden jullie je in zijn licht verheugen.36Maar het getuigenis dat ik heb is groter dan die van Johannes; want de werken die de Vader Mij gegeven heeft om te volbrengen, juist die werken die Ik doe, getuigen van Mij, dat de Vader Mij gezonden heeft.37En de Vader die Mij gezonden heeft, Die heeft van Mij getuigenis gegeven. Jullie hebben Zijn stem nooit gehoord of Zijn gedaante gezien,38en Zijn woord hebben jullie niet blijvend in jullie, want jullie geloven niet in Diegene die Hij gezonden heeft .39Jullie onderzoeken deze Schriften, want jullie denken daarin eeuwig leven te hebben, deze Schriften zijn het die van Mij getuigen,40en jullie willen niet tot Mij komen om leven te hebben.41Eer van mensen heb Ik niet nodig,42maar Ik ken jullie, jullie hebben de liefde van God niet in jullie.43Ik ben gekomen in de naam van mijn Vader en jullie hebben Mij niet ontvangen; als een ander in zijn eigen naam komt, zouden jullie hem aannemen.44Hoe kunnen jullie tot geloof komen, jullie die eer van elkaar aannemen en de eer die van de enige God komt niet zoeken?45Denk niet dat Ik jullie zal aanklagen bij de Vader; jullie aanklager is Mozes, op wie jullie je hoop gevestigd hebben.46Want als jullie Mozes geloofd hadden zouden jullie Mij geloven, want hij heeft van Mij geschreven.47Maar als jullie zijn geschriften niet geloven, hoe zullen jullie mijn woorden geloven?"
1Daarna vertrok Jezus naar de overkant van de zee van Tiberias in Galilea.2Een grote menigte volgde Hem, omdat ze de tekenen zagen die Hij had verricht op degenen die ziek waren.3Jezus ging de berg op en ging daar met zijn dicipelen zitten. 4Het Joodse feest Pascha was nabij.5Toen Jezus opkeek en zag dat er een grote groep mensen naar Hem was gekomen, zei Hij tegen Filippus: "Waar kunnen wij brood kopen om ze eten te geven?"6Maar Jezus zei dit om Filippus op de proef te stellen, want Hij wist zelf wat Hij ging doen.7Filippus antwoordde hem: "Tweehonderd denarius (zilverstukken) aan brood zou niet voldoende zijn voor iedereen om ook maar een beetje te hebben."8Een van Zijn discipelen, Andreas, de broer van Simon Petrus, zei tegen Hem:9"Hier is een jongen, die vijf gerstebroden en twee vissen heeft; maar wat betekent dit voor zoveel mensen?"10Jezus zei: "Laat de mensen gaan zitten." Er was veel gras op die plaats. De mannen gingen zitten, ongeveer zo’n vijfduizend in totaal.11Jezus nam toen de broden, hij dankte God hiervoor en verdeelde het onder hen die daar zaten. Hetzelfde deed Hij over de vissen en gaf alle mensen zoveel als zij wilden.12Toen de menigte genoeg gegeten had, zei Hij tegen zijn discipelen: "Verzamel de overgebleven stukken brood en vis, zodat er niets weggegooid wordt."13Zij verzamelden die dus en vulden twaalf manden met brokken van de vijf gerstebroden, die overgebleven waren nadat iedereen gegeten had.14Toen de mensen dit teken zagen, zeiden ze tegen elkaar: "Hij moet wel de Profeet zijn die in de wereld zou komen."15Toen Jezus zich realiseerde dat ze op het punt stonden te komen en hem met geweld te grijpen om hem koning te maken, trok hij zich weer alleen de berg op.16Toen het avond was geworden, gingen zijn discipelen naar het meer.17Zij stapten in een boot en voeren over het meer naar Kafarnaüm. Het was al donker geworden en Jezus was nog niet naar hen toe gekomen.18Er stak een harde wind op en het meer werd onstuimig.19Toen zij ongeveer vijf of zes kilometer geroeid hadden, zagen zij Jezus over het meer lopen richting de boot en zij werden bang.20Maar Hij zei tegen hen: "Ik ben het, wees niet bang."21Zij wilden Hem graag in de boot nemen en meteen bereikte de boot het land waar ze naar toe gingen.22De volgende dag zag de menigte, die aan de overkant van het meer stond, dat er geen andere boot was geweest dan deze, en dat Jezus niet in de boot was gestapt met zijn discipelen, maar dat zijn discipelen alleen waren weggevaren.23En andere kleine boten uit Tiberias kwamen dichtbij de plaats waar zij het brood hadden gegeten, nadat de Heer ervoor gedankt had.24Toen de menigte zag, dat Jezus daar niet was en ook Zijn discipelen niet, voeren zij met hun bootjes naar Kafarnaüm om Jezus te zoeken.25Nadat zij Hem aan de overkant van het meer hadden gevonden, vroegen zij Hem: "Rabbi, wanneer bent U hier aangekomen?"26Jezus antwoordde hen en zei: "Waarlijk, ik verzeker jullie, jullie zoeken Mij, niet omdat jullie wonderen hebben gezien, maar omdat jullie aten van het brood en verzadigd waren.27Werk niet voor voedsel dat bederft, maar werk voor voedsel dat eeuwig leven geeft, die de Mensenzoon jullie geven zal; want aan Hem heeft God, de Vader, Zijn volmacht gegeven."28Zij zeiden tegen Hem: "Wat moeten wij doen, zodat wij de werken van God mogen doen?"29Jezus antwoordde en zei tegen hen: "Dit is het werk van God, dat jullie in Hem geloven, die God gezonden heeft."30En zij zeiden tegen Hem: "Welk teken gaat U dan doen, zodat wij het kunnen zien en U geloven? Wat voor werk doet U dan?31Onze voorouders hebben manna in de woestijn gegeten, zoals geschreven is: 'Hij gaf hun brood uit de hemel om te eten.'"32Jezus zei tegen hen: "Waarlijk, Ik verzeker jullie, het was niet Mozes die jullie brood uit de hemel heeft gegeven, maar het is mijn Vader die jullie het echte brood uit de hemel geeft;33want dát is het brood van God, dat uit de hemel neerkomt en aan de wereld het leven geeft."34Zij zeiden dan tegen Hem: "Heer, geef ons altijd dit brood."35Jezus zei tegen hen: "Ik ben het brood van het leven; wie naar Mij komt, zal nooit meer honger hebben en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben.36Maar Ik heb jullie gezegd, ook al hebben jullie Mij werkelijk gezien, jullie geloven niet.37Iedereen die de Vader aan Mij geeft, zal naar Mij komen, en wie naar Mij komt, zal Ik zeker niet wegsturen.38Want Ik ben uit de hemel neergedaald, niet om Mijn wil te doen, maar de wil van Hem die Mij gezonden heeft.39En dit is de wil van Hem die Mij gezonden heeft, dat ik niemand van wie Hij Mij gegeven heeft, verloren laat gaan, maar dat ik hen allen laat opstaan op de laatste dag;40Want dit is de wil van mijn Vader, dat een ieder die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven heeft; en Ikzelf zal hem opwekken op de laatste dag."41De Joden mopperden over Hem, omdat Hij gezegd had: "Ik ben het brood dat uit de hemel neergedaald is."42En zij zeiden: "Is dit niet Jezus, de zoon van Jozef, van wie wij de vader en moeder kennen? Hoe kan Hij nu zeggen: 'Ik ben uit de hemel neergedaald'?"43Jezus antwoordde en zei tot hen: "Mopper niet onder elkaar.44Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader die Mij gezonden heeft, hem bij Mij brengt, en Ik zal hem opwekken op de laatste dag.45Er staat geschreven in de profeten: 'En zij zullen allen door God onderwezen worden.' Iedereen, die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij.46Niet dat iemand de Vader gezien heeft; alleen Hij die van God komt, heeft de Vader gezien.47Waarlijk, Ik verzeker jullie: Wie gelooft, heeft eeuwig leven.48Ik ben het brood dat leven geeft.49Jullie voorouders hebben in de woestijn het manna gegeten en zij zijn gestorven.50Dit is het brood dat uit de hemel neerkomt, zodat wie ervan eet, niet sterft.51Ik ben het levende brood dat uit de hemel neergekomen is. Als iemand van dit brood eet, zal hij eeuwig leven; en het brood dat Ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam." 52De Joden dan discussieerden heftig en zeiden: "Hoe kan deze man ons zijn lichaam te eten geven?"53Jezus zei dan tegen hen: "Waarlijk, Ik verzeker jullie, als jullie het lichaam van de Mensenzoon niet eten en Zijn bloed niet drinken, hebben jullie geen leven in Mij.54Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken op de laatste dag.55Want mijn lichaam is echte spijs en mijn bloed is echte drank.56Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem.57Zoals de levende Vader Mij gezonden heeft en Ik leef door de Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij.58Dit is het brood dat uit de hemel is neergekomen; niet wat de vaderen gegeten hebben en gestorven zijn; wie dit brood eet zal eeuwig leven."59Deze dingen zei Hij in de synagoge toen Hij de mensen onderwees in Kafarnaüm. 60Veel van zijn discipelen die dit hoorden, zeiden: "Dit zijn harde woorden; wie kan die aanhoren!"61Maar Jezus was zich ervan bewust dat zijn discipelen mopperden en zei tegen hen: "Ergeren jullie je hieraan?62Wat dan als jullie de Mensenzoon zien opvaren naar waar Hij voorheen was?63Het is de Geest die levend maakt; het lichaam baat je niets; de woorden die Ik tegen jullie gesproken heb, zijn geest en zijn levend.64Toch zijn er sommigen van jullie die niet geloven." Want Jezus wist vanaf het begin wie degenen waren die niet zouden geloven en wie het was die Hem zou verraden.65En Hij zei: "Daarom heb Ik jullie gezegd, dat niemand tot Mij kan komen, tenzij het hem door de Vader is gegeven."66Hierdoor gingen veel van zijn discipelen weg en liepen niet langer met hem mee.67Jezus zei tegen de twaalven: "Willen jullie ook weggaan?"68Simon Petrus antwoordde Hem: "Heer, naar wie zullen wij heengaan? U hebt woorden van eeuwig leven.69Wij geloven en wij weten dat U de Heilige van God bent."70Jezus zei tegen hen: "Heb Ik jullie, de twaalf, niet uitgekozen en een van jullie is een duivel?"71Hij bedoelde Judas zoon van Simon Iskariot, want hij was het, één van de twaalf, die Jezus zou verraden.
1En daarna trok Jezus rond in Galilea; want Hij wilde zich in Judea niet ophouden, omdat de Joden probeerden Hem te doden.2Nu was het bijna Loofhuttenfeest.3Zijn broers zeiden daarom tegen Hem: "Vertrek van hieruit en ga naar Judea, zodat uw discipelen ook de werken mogen zien die U doet.4Want niemand doet iets in het geheim en probeert tegelijk zelf de aandacht te trekken. Indien U zulke dingen doet, maak dat U bekend wordt aan de wereld."5Want zelfs zijn broeders geloofden niet in Hem.6Jezus zei dan tot hen: "Mijn tijd is nog niet gekomen, maar jullie tijd is altijd goed.7De wereld kan jullie niet haten, maar zij haat Mij, omdat Ik van haar getuig, dat haar werken slecht zijn.8Gaan jullie maar naar het feest; Ik ga niet naar dit feest, omdat mijn tijd nog niet gekomen is."9En nadat Hij dit tegen hen gezegd had, bleef Hij in Galilea. 10Maar toen zijn broeders naar het feest waren gegaan, ging Hij er zelf ook naar toe, niet openlijk, maar in het geheim.11De Joden zochten Hem op het feest en zeiden: "Waar is Hij?"12Onder de mensen werd veel over Hem gesproken; sommigen zeiden: "Hij is een goed mens." Anderen zeiden: "Nee, maar Hij misleidt het volk."13Toch sprak niemand vrijuit over Hem, uit vrees voor de Joden.14Maar toen het Feest reeds op de helft was, ging Jezus naar de tempel en begon te onderwijzen.15De Joden daar waren verbaasd en vroegen: "Hoe heeft deze man zo'n kennis gekregen zonder onderwezen te zijn?"16Jezus antwoordde hun en zei: "Mijn leer is niet van Mij, maar van Hem die Mij gezonden heeft.17Iedereen die ervoor kiest om de wil van God te doen, zal ontdekken of mijn onderwijs van God komt of dat ik uit mezelf spreek.18Wie uit zichzelf spreekt zoekt zijn eigen eer, maar wie de eer zoekt van hem die gezonden heeft, die is waar en er is geen onrecht in hem.19Heeft Mozes jullie niet de wet gegeven? En toch houdt niemand zich aan de wet. Waarom proberen jullie Mij te doden?"20Het publiek antwoordde: "U bent bezeten; wie probeert U te doden?"21Jezus antwoordde en zei tegen hen: "Eén werk heb Ik verricht en jullie allen staan verwonderd.22Mozes gaf jullie daarom de besnijdenis (niet dat het van Mozes is, maar van de aartsvaderen), en jullie besnijden een man op de sabbat.23Als een man op sabbat de besnijdenis ontvangt, zodat de wet van Mozes niet verbroken wordt, waarom zijn jullie kwaad op Mij, omdat Ik op sabbat een mens helemaal gezond gemaakt heb?24Oordeel niet op uiterlijk, maar oordeel rechtvaardig."25Sommigen uit Jerusalem zeiden: "Is dit niet de man die ze proberen te doden?26En zie, Hij spreekt vrijuit en ze zeggen niets tegen Hem. Zouden onze oversten inderdaad hebben ingezien, dat deze de Christus is?27Van deze echter weten wij, vanwaar Hij is, doch wanneer de Christus komt, zal niemand weten van waar Hij is."28Jezus riep, terwijl Hij in de tempel onderwees, en sprak: "Jullie kennen Mij en jullie weten van waar Ik ben; en Ik ben niet van Mijzelf gekomen, maar van Degene, die Mij gezonden heeft en die jullie niet kennen.29Ik ken Hem, want Ik kom van Hem en Hij heeft Mij gezonden."30Zij trachtten Hem te arresteren, maar niemand deed iets, want zijn uur was nog niet gekomen.31Onder het volk waren veel mensen die in Hem gingen geloven en zeiden: "Wanneer de Christus komt, zal Hij dan meer tekenen doen dan die deze Man heeft gedaan?"32Toen de farizeeën hoorden hoe er door de mensen over Hem werd gesproken, stuurden de overpriesters en de farizeeën dienaars om Hem te arresteren.33Jezus zei: "Nog een korte tijd ben Ik bij jullie en dan ga Ik naar Hem, die Mij gezonden heeft.34Jullie zullen Mij zoeken en niet vinden en waar Ik ben, kunnen jullie niet komen."35De Joden zeiden tot elkaar: "Waar zal Deze heengaan, dat wij Hem niet zullen kunnen vinden? Hij is toch niet van plan naar de Griekse verstrooiing te gaan en de Grieken te onderwijzen?36Wat is dit voor een woord, dat Hij gesproken heeft: 'Jullie zullen Mij zoeken en niet vinden, en waar Ik ben, kunnen jullie niet komen'?" 37Op de laatste dag, het hoogtepunt van het Feest, stond Jezus op en riep uit: "Als iemand dorst heeft, laat hem dan bij Mij komen en drinken.38Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift heeft gezegd, 'zullen er stromen van levend water uit zijn binnenste vloeien.'"39Maar dit zei Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen zouden ontvangen; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.40Sommigen uit de menigte, die naar deze woorden geluisterd hadden, spraken: "Deze is waarlijk de profeet."41Anderen zeiden: "Deze is De Christus." Weer anderen zeiden: "De Christus komt toch niet uit Galilea?42Zegt de Schrift niet, dat De Christus uit het geslacht van David komt en van het dorp Betlehem, waar David was?"43Er ontstond verdeeldheid bij de menigte om Hem;44en sommigen van hen wilden Hem grijpen, maar niemand deed Hem iets.45De dienaars gingen naar de overpriesters en farizeeën en die zeiden tegen hen: "Waarom hebben jullie Hem niet meegebracht?"46De dienaars antwoordden hun: "Nooit heeft een mens zó gesproken."47De farizeeën vroegen hun: "Zijn jullie soms ook misleid?48Heeft soms één van de oversten of één van de farizeeën in Hem geloofd?49Maar deze menigte, die de wet niet kent, vervloekt zijn zij."50Nikodemus, die vroeger bij Hem was gekomen, iemand uit hun eigen kring, zei tegen hen:51"Onze wet veroordeelt een mens toch pas nadat men zich eerst van hem op de hoogte gesteld heeft en kennis genomen heeft van wat hij doet?"52Zij zeiden tegen hem: "Kom jij soms ook uit Galilea? Ga maar na en zie, dat uit Galilea geen profeet kan komen." 53Daarop ging iedereen terug naar huis.
1Maar Jezus ging naar de Olijfberg.2's Morgens vroeg ging Hij weer naar de tempel, en al het volk kwam naar Hem toe. Hij ging zitten en onderwees hen.3En de Schriftgeleerden en de Farizeeën brachten een vrouw die betrapt was op overspel en zij zetten haar in het midden,4en zeiden tegen hem: "Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt bij het plegen van overspel;5Nu, in de wet heeft Mozes ons bevolen om een vrouw als deze te stenigen; U dan, wat zegt U?"6Dit zeiden ze om Hem in de val te laten lopen, zodat ze een reden zouden hebben om Hem aan te klagen. Maar Jezus bukte zich en schreef met zijn vinger op de grond.7Maar toen ze Hem bleven ondervragen, ging Hij staan en zei tegen hen: "Laat degene van jullie die zonder zonde is de eerste zijn die een steen naar haar gooit."8En weer bukte Hij zich en schreef op de grond.9Toen ze dit hoorden, gingen ze één voor één weg, de oudsten het eerst, en ze lieten Jezus alleen met de vrouw die in het midden stond. 10Jezus stond op en zei tegen haar: ''Vrouw, waar zijn je aanklagers? Heeft niemand je veroordeeld?''11Ze zei, "Niemand Heer." Jezus zei, "Ik veroordeel je ook niet. Ga, maar zondig niet meer."12Jezus sprak opnieuw tegen hen: "Ik ben het licht van de wereld; wie Mij volgt, zal nooit in duisternis wandelen, maar zal het licht hebben dat leven geeft."13De Farizeeën zeiden tegen Hem: "U getuigt van Uzelf, Uw getuigenis is niet waar".14Jezus antwoordde: "Zelfs al getuig Ik over Mijzelf, Mijn getuigenis is waar, want Ik weet waar Ik vandaan kom en waar Ik naar toe ga, maar jullie weten niet waar Ik vandaan kom of waar Ik naar toe ga.15Jullie oordelen naar menselijke maatstaven. Ik oordeel niemand,16en als Ik oordeel, dan is Mijn oordeel waarachtig, want Ik ben niet alleen, maar Ik ben met de Vader die Mij gezonden heeft.17En zelfs in jullie wet staat geschreven dat de getuigenis van twee mensen geldig is.18Ik ben Degene die van Mijzelf getuig, en ook de Vader die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij."19Ze zeiden tegen Hem: "Waar is Uw Vader?" Jezus antwoordde: "Jullie kennen mij niet, en mijn Vader ook niet; als jullie mij kenden, zouden jullie ook mijn Vader kennen."20Jezus sprak deze woorden toen Hij onderwees bij de schatkamer in de tempel; maar niemand arresteerde Hem, omdat Zijn tijd nog niet was gekomen.21Hij sprak opnieuw tegen hen: "Ik ga weg, en jullie zullen Mij zoeken, maar jullie zullen sterven in jullie zonde. Waar Ik naar toe ga, kunnen jullie niet komen."22De Joden zeiden: "Zal Hij zelfmoord plegen? Zegt Hij daarom: 'Waar ik naar toe ga, kunnen jullie niet komen?"23Jezus zei tegen hen: "Jullie zijn van beneden, Ik ben van boven; jullie zijn van deze wereld, Ik ben niet van deze wereld.24Daarom heb Ik jullie gezegd dat jullie in jullie zonden zullen sterven, want als jullie niet geloven dat Ik ben wie ik zeg dat Ik ben, zullen jullie in jullie zonden sterven."25Hierop zeiden ze tegen hem: "Wie bent U?" Jezus antwoordde: "precies wat Ik jullie vanaf het begin heb verteld.26Ik heb veel dingen over jullie te zeggen en te oordelen; maar Degene die Mij heeft gestuurd is betrouwbaar; en wat Ik van Hem heb gehoord, dat vertel Ik aan de wereld."27Ze begrepen niet dat Hij over de Vader sprak.28Jezus zei tegen hen: "Wanneer jullie de Mensenzoon hoog verheven hebben, zullen jullie weten dat Ik het ben en dat Ik niets doe uit Mijzelf, maar alleen vertel wat de Vader Mij heeft geleerd.29Want Hij die Mij gezonden heeft, is bij Mij; Hij heeft Mij niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat Hem behaagt."30Terwijl Hij deze dingen sprak, kwamen velen tot geloof in Hem.31Jezus dan zei tegen de Joden die in Hem geloofden: " Als jullie doen wat Ik zeg, dan zijn jullie echt Mijn discipelen32en jullie zullen de waarheid kennen, en de waarheid zal jullie vrijmaken".33Zij antwoordden Hem: " Wij zijn het nageslacht van Abraham en zijn nooit slaven van iemand geweest; hoe zegt U dan: `jullie zullen vrij zijn?` "34Jezus antwoordde hen: " Waarlijk, Ik verzeker jullie, een ieder die de zonde doet, is een slaaf van de zonde.35En de slaaf blijft niet voor altijd in het huis, de Zoon blijft voor altijd.36Daarom, als de Zoon jullie vrijmaakt, zullen jullie werkelijk vrij zijn.37Ik weet dat jullie van Abraham afstammen; maar jullie proberen mij te doden, omdat jullie Mijn woord niet ontvangen.38Ik spreek over wat ik bij de Vader heb gezien; en jullie doen ook wat jullie van jullie vader hebben gehoord."39Zij antwoordden en zeiden tegen Hem: "Onze vader is Abraham". Jezus antwoordde hen: "Als jullie kinderen van Abraham zijn, doe dan wat hij zou doen;40maar nu proberen jullie Mij te doden, een man die jullie de waarheid heeft verteld, die Ik van God heb gehoord; Abraham zou dat niet doen.41Jullie doen wat jullie vader doet". Dit was hun reactie: "Wij zijn geen bastaardkinderen, wij hebben één Vader, God."42Jezus diende hen van repliek: "Als God jullie Vader was, zouden jullie Mij liefhebben, want Ik ben uit God gekomen; Ik ben niet uit Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Mij gestuurd.43Waarom begrijpen jullie niet wat Ik zeg? omdat jullie niet in staat zijn Mijn Woord te horen.44Jullie zijn van jullie vader, de duivel, en jullie willen de verlangens van jullie vader uitvoeren. Vanaf het begin was hij een moordenaar en hij heeft nooit achter de waarheid gestaan, omdat er geen waarheid in hem is. Als hij een leugen vertelt, spreekt hij naar zijn aard; want hij is inderdaad een leugenaar, de vader van de leugen!45Maar omdat Ik de waarheid vertel, geloven jullie Mij niet.46Wie van jullie veroordeelt Mij vanwege zonde? Als Ik de waarheid spreek, waarom geloven jullie Mij niet?47Hij die van God is, hoort de woorden van God; jullie horen ze niet omdat jullie niet van God zijn."48Zij antwoordden Hem: "Zeggen wij niet terecht, dat U een Samaritaan bent en bezeten bent?"49Jezus antwoordde: "Ik ben niet bezeten, maar Ik eer mijn Vader, en jullie onteren Mij ,50Maar Ik zoek geen eer voor Mijzelf. Er is er één, die haar zoekt en die oordeelt.51Waarlijk, Ik verzeker jullie, dat als iemand Mijn woord bewaart, zal hij de dood nooit zien".52De Joden antwoordden Hem: "Nu weten wij, dat U bezeten bent. Abraham is gestorven en ook de profeten, en U zegt: indien iemand mijn woord bewaart, zal hij de dood nooit proeven.53U bent toch niet meer dan onze vader Abraham, die al gestorven is? De profeten stierven ook; wie denk U wel dat U bent?"54Jezus antwoordde: "Als ik Mijzelf eer, betekent mijn eer niets; het is mijn Vader die Mij eert, degene van wie jullie zeggen: Hij is onze God,55jullie kennen Hem niet, maar Ik ken Hem wel. En als Ik zou zeggen dat Ik Hem niet ken, zou Ik een leugenaar zijn zoals jullie! Maar Ik ken Hem en bewaar Zijn woord.56Uw vader Abraham verheugde zich bij het zien van mijn dag; hij zag het en was blij."57Toen spraken zij tegen Hem: "U bent nog geen vijftig jaar oud, en U hebt Abraham gezien?"58Jezus sprak: "Waarlijk, Ik verzeker jullie, voordat Abraham was, ben Ik".59Toen namen ze stenen op om naar Hem te gooien; maar Jezus verborg Zich en verliet het gebied waar de tempel stond.
1En terwijl Hij verder ging, zag Hij een man die sinds zijn geboorte blind was.2En zijn discipelen vroegen Hem: "Rabbi, wie heeft gezondigd, hij of zijn ouders, dat hij blind geboren is?"3Jezus antwoordde: "Zowel hij als zijn ouders hebben niet gezondigd, maar de werken van God moesten in hem bekend gemaakt worden.4Zolang het dag is, moeten wij de werken doen van Hem die Mij gezonden heeft. Er komt een nacht waarin niemand werken kan.5Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht van de wereld."6Nadat Hij dit gezegd had, spuwde Hij op de grond en maakte slijk van dit speeksel en Hij legde het slijk op de ogen van de man7en zei tegen hem: "Ga, was je in het badwater van Siloam" (wat vertaald wordt door: uitgezonden). Hij ging, waste zich en terwijl hij terugkwam, kon hij zien.8De buren en de mensen die hem vroeger als bedelaar gekend hadden, zeiden: "Is hij dat niet, die zat te bedelen?"9Sommigen zeiden: "Hij is het." Anderen zeiden: "Nee, maar hij lijkt op hem." Hij zei: "Ik ben het."10Zij vroegen hem: "Hoe zijn je ogen geopend?"11Hij antwoordde: "De man die Jezus genoemd wordt, maakte slijk, streek het op mijn ogen en zei tegen mij: 'Ga naar Siloam en was je.' Ik ging daar heen en toen ik mij gewassen had, kon ik zien."12En zij vroegen hem: "Waar is Hij?" Hij zei: "Ik weet het niet."13Zij brachten de man, die vroeger blind geweest was, naar de Farizeeën.14Nu was het sabbat op de dag dat Jezus het slijk maakte en zijn ogen opende.15Opnieuw vroegen ook de Farizeeën aan hem hoe het was gekomen dat hij kon zien. En hij zei tegen hen: "Hij legde slijk op mijn ogen, ik waste mij, en nu kan ik zien."16Sommigen van de Farizeeën zeiden: "Deze man komt niet van God, want Hij houdt de sabbat niet." Anderen zeiden: "Hoe kan een zondig mens zulke tekenen doen?" En zij waren er verdeeld over.17Zij zeiden nog een keer tegen de man die blind was geweest: "Wat zeg jij van Hem, want het waren jouw ogen die Hij geopend heeft?" En hij zei: "Hij is een profeet."18De Joden geloofden nog steeds niet dat hij blind geweest was en nu kon zien totdat ze zijn ouders geroepen hadden.19Zij vroegen hen: "Is dit jullie zoon, van wie jullie zeggen, dat hij blind geboren is? Hoe kan hij dan nu zien?"20Zijn ouders antwoordden: "Wij weten, dat dit onze zoon is, en dat hij blind geboren is,21maar hoe hij nu zien kan, weten wij niet en wie zijn ogen geopend heeft, weten wij ook niet. Vraag het hem zelf. Hij is oud genoeg. Hij zal voor zichzelf spreken."22Dit zeiden zijn ouders, omdat zij bang waren voor de Joden, want de Joden hadden al afgesproken, dat als iemand zou bekennen dat Hij de Christus was, hij uit de synagoge gezet zou worden.23Daarom zeiden zijn ouders: "Hij is oud genoeg, vraag het hem zelf".24Zij riepen voor de tweede keer de man, die blind geweest was, en zeiden tegen hem: "Geef God de eer; wij weten, dat Hij een zondaar is."25Hij antwoordde: "Of Hij een zondaar is, weet ik niet; één ding weet ik wel; dat ik die blind was, nu zien kan."26Zij zeiden tegen hem: "Wat heeft Hij gedaan? Hoe heeft Hij je ogen geopend?"27Hij antwoordde hun: "Ik heb het jullie al gezegd, en jullie hebben er niet naar geluisterd; waarom willen jullie het opnieuw horen? Willen jullie soms ook discipelen van Hem worden?"28En zij scholden hem uit en zeiden: "Jij bent een discipel van Hem, maar wij zijn discipelen van Mozes;29wij weten dat God tot Mozes gesproken heeft, maar van deze man weten wij niet waar Hij vandaan komt."30De man, die blind geweest was, antwoordde hen: "Hierin is toch iets wonderlijks, dat jullie niet weten waar Hij vandaan komt, maar mijn ogen heeft Hij geopend.31Wij weten dat God niet naar zondaars luistert, maar Hij verhoort degene die godvrezend is, en Zijn wil doet.32Nooit eerder heeft men gehoord, van iemand die blind geboren was, dat zijn ogen door iemand geopend zijn.33Als deze man niet van God was gekomen, had Hij niets kunnen doen."34Zij antwoordden hem: "Jij bent compleet in zonden geboren en wil jij ons onderwijzen?" En zij zetten hem uit de synagoge.35Jezus hoorde dat zij hem uit de synagoge gezet hadden, en Hij zei, toen Hij hem tegenkwam: "Geloof je in de Zoon des mensen?"36Hij antwoordde: "En wie is Hij, Heer, dat ik in Hem mag geloven?"37Jezus zei tegen hem: "Je hebt Hem niet alleen gezien, maar die met je spreekt, die is het."38Hij zei: "Ik geloof Heer," en hij wierp zich voor Hem neer.39En Jezus sprak: "Tot een oordeel ben Ik in deze wereld gekomen, zodat wie niet zien, zien mogen, en wie zien, blind worden."40Dit hoorden sommigen van de Farizeeën, die bij Hem waren, en zij zeiden tegen Hem: "Zijn wij soms ook blind?"41Jezus zei tegen hen: "Als je blind was, zou je geen zonde hebben; maar nu jullie zeggen: 'Wij zien', blijft jullie zonde."
1Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere plaats naar binnen klimt, die is een dief en een rover;2maar wie door de deur binnenkomt, is de herder van de schapen.3Voor hem doet de deurwachter open en de schapen luisteren naar zijn stem en hij roept zijn schapen bij naam en leidt ze naar buiten.4Wanneer hij al zijn schapen naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen;5maar een vreemde zullen zij nooit volgen, maar zij zullen van hem weglopen, omdat zij de stem van een vreemde niet herkennen.6Jezus sprak tegen hen in deze gelijkenis, maar zij begrepen niet wat Hij hen vertelde.7Jezus zei het nog eens: "Ik ben de deur voor de schapen.8Iedereen die vóór Mij gekomen is, is een dief en een rover, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd.9Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij worden gered; en hij zal binnenkomen en naar buiten gaan en hij zal weidegrond vinden.10De dief komt alleen om hen te stelen en te doden en te vernietigen; Ik ben gekomen om leven te geven in overvloed.11Ik ben de goede herder. De goede herder zet zijn leven in voor zijn schapen;12maar een ingehuurde knecht is geen herder en de schapen zijn niet van hem. Als Hij een wolf ziet aankomen, laat hij de schapen in de steek en vlucht – en de wolf rooft de schapen en jaagt ze uiteen –13want hij is een ingehuurde knecht en hij heeft geen hart voor de schapen.14Ik ben de goede herder en Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen Mij,15zoals de Vader mij kent en Ik de Vader ken. Ik zet mijn leven in voor mijn schapen.16Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem luisteren en het zal één kudde, één herder worden.17Hierom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven geef om het later weer terug te nemen.18Niemand neemt het van Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf. Ik heb macht het geven en macht het weer terug te nemen. De Vader heeft mij de opdracht gegeven om dit te doen".19Er ontstond weer verdeeldheid bij de Joden om die woorden.20En velen van hen zeiden: "Hij heeft een duivelse geest en is waanzinnig; waarom luisteren jullie naar Hem?"21Anderen zeiden: "Dit zijn geen woorden voor een duivelse geest. Een duivelse geest kan toch niet de ogen van blinden openen?"22Toen kwam het Vernieuwingsfeest in Jeruzalem; het was winter.23En Jezus wandelde in de tempel, in de zuilengang van Salomo.24De Joden omringden Hem en zeiden tegen Hem: "Hoelang houdt U onze ziel nog in spanning? Als U de Christus bent, zeg het ons dan."25Jezus antwoordde hun: "Ik heb het jullie gezegd en jullie geloven het niet; de werken, die Ik doe namens mijn Vader, die getuigen van Mij;26maar jullie geloven niet omdat jullie niet bij mijn schapen horen.27Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij,28en Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen zeker niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand roven.29Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, gaat alles te boven en niemand kan iets roven uit de hand van mijn Vader.30Ik en de Vader zijn één."31De Joden kwamen weer met stenen aan om Hem te stenigen.32Jezus antwoordde hun: "Ik heb jullie laten zien wat voor geweldige werken mijn Vader doet; Voor welke van deze willen jullie Mij stenigen?"33De Joden antwoordden Hem: "Wij willen U niet stenigen vanwege goede werken, maar omdat U God beledigt en omdat U, een mens, Uzelf tot God maakt."34Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in jullie wet: "Ik heb gezegd: Gij zijt goden?"35Hij noemt hén goden, tot wie Hij spreekt, (en we moeten ons houden aan wat er in de boeken staat),36Als ik speciaal door de Vader geroepen ben om naar de wereld te gaan; Hoe kunnen jullie dan zeggen dat Ik God beledig als ik zeg: Ik ben Gods Zoon?37Als Ik niet de werken doe die de Vader mij zegt, geloof Mij dan niet,38maar als Ik ze doe en jullie Mij toch niet geloven, geloof dan de werken, zodat jullie weten en erkennen zullen, dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader.39Zij probeerden Hem weer te grijpen, maar Hij wist te ontkomen.40En Hij vertrok weer naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats, waar Johannes de eerste keer doopte. Hij bleef daar.41Er kwamen veel mensen naar Hem toe en zeiden: "Ook al heeft Johannes nooit een teken gedaan, alles wat Johannes van Hem gezegd heeft, is waar."42En veel mensen daar geloofden in Hem.
1Er was iemand ziek, Lazarus van Betanië, het dorp van Maria en haar zus Marta.2Maria was het, die de Heer gezalfd had met mirre en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. En haar broer Lazarus was ziek.3De zussen stuurden Hem het bericht: 'Heer, Lazarus, die U liefhebt, is ziek.'4Toen Jezus het hoorde, zei Hij: "Deze ziekte leidt niet tot de dood, maar tot eer van God, omdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt wordt."5Jezus had Marta en haar zus en Lazarus lief.6Toen Hij hoorde, dat Lazarus ziek was, bleef Hij nog twee dagen op de plek, waar Hij was;7daarna zei Hij tegen zijn discipelen: "Laten wij weer naar Judea gaan."8Maar de discipelen zeiden tegen Hem: "Rabbi, kort geleden probeerden de Joden U te stenigen en nu gaat U daar weer heen?"9Jezus antwoordde: "Gaan er geen twaalf uren in een dag? Als iemand overdag loopt, stoot hij zich niet, omdat hij het licht van deze wereld kan zien;10maar wanneer iemand 's nachts loopt, stoot hij zich, omdat hij geen licht heeft."11Nadat Hij dat gezegd had zei Hij: "Onze vriend Lazarus slaapt, maar Ik ga daarheen om hem wakker te maken."12De discipelen zeiden daarop tegen Hem: "Heer, als hij slaapt, zal hij beter worden."13Jezus sprak echter over zijn dood, maar ze dachten dat Hij bedoelde dat hij rust kreeg in zijn slaap. 14Toen zei Jezus openlijk tegen hen: "Lazarus is gestorven15en om jullie ben Ik blij dat Ik daar niet geweest ben, zodat jullie tot geloof komen; laten wij maar naar hem toe gaan."16Tomas bijgenaamd Didymus, zei tegen zijn medediscipelen: "Laten wij ook gaan om met Hem te sterven."17Toen Jezus daar aankwam, hoorde Hij, dat Lazarus reeds vier dagen in het graf lag.18Betanië ligt dichtbij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijftien stadiën.19Veel van de Joden kwamen naar Marta en Maria om hen te troosten na het verlies van hun broer.20Toen Marta hoorde, dat Jezus kwam, ging zij Hem tegemoet, maar Maria bleef thuis.21Marta zei toen tegen Jezus: "Heer, als U hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn.22Ook nu weet ik, dat God U geven zal wat U van God vraagt."23Jezus zei tegen haar: "Jouw broer zal opstaan."24Marta zei tegen Hem: "Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding op de jongste dag."25Jezus zei tegen haar: "Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven,26en iedereen, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven; geloof jij dat?"27Zij zei tegen Hem: "Ja, Heer, ik geloof, dat U de Christus bent, de Zoon van God, die in de wereld zou komen."28Na deze woorden ging zij weg en riep haar zus Maria in stilte en zei: "Daar is de Meester en Hij roept je."29En toen zij dat hoorde, stond zij direct op en ging naar Hem toe.30Jezus was echter nog niet in het dorp aangekomen, maar was nog op de plek, waar Marta Hem ontmoet had.31Toen de Joden, die met haar in het huis waren en haar troostten, zagen dat Maria direct opstond en naar buiten ging, volgden zij haar, in de veronderstelling, dat zij naar het graf ging om daar te rouwen.32Toen Maria op de plaats aankwam waar Jezus was en Hem zag, viel ze aan zijn voeten en zei tegen hem: "Heer, als U hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn." 33Toen Jezus haar zag huilen en ook de Joden, die met haar meegekomen waren, zag huilen, ergerde Hem dat en Hij werd diep ontroerd.34Hij zei: "Waar hebben jullie hem neergelegd?" Zij zeiden tegen Hem: "Heer, kom en kijk maar."35Jezus huilde.36De Joden zeiden: "Kijk toch, hoe veel Hij van hem hield!"37Maar sommigen van hen zeiden: "Had Hij, die de ogen van de blinde heeft geopend, het niet zo kunnen maken, dat ook deze niet stierf?"38Jezus was opnieuw geërgerd en ging naar het graf; het was een grot en er lag een steen tegenaan.39Jezus zei: "Neem de steen weg!" Marta, de zus van de dode, zei tegen Hem: "Heer, er is al een lijklucht, want het is al de vierde dag."40Jezus zei tegen haar: "Heb Ik je niet gezegd, dat je de heerlijkheid van God zult zien als je gelooft?"41Toen namen zij de steen weg. Jezus hief zijn ogen op en zei: "Vader, ik dank U dat U naar Mij hebt geluisterd.42Zelf wist Ik wel, dat U altijd naar Mij luistert, maar vanwege de mensen om Mij heen, zei Ik dit, zodat zij geloven, dat U Mij hebt gestuurd."43En nadat Hij dit had gezegd riep Hij met harde stem: "Lazarus, kom naar buiten!"44De dode kwam naar buiten, de voeten en de handen omwonden met grafdoeken en er was een zweetdoek om zijn hoofd gebonden. Jezus zei tegen de omstanders: "Maak hem los en laat hem gaan."45Veel van de Joden, die naar Maria toe waren gekomen en gezien hadden wat Hij gedaan had, geloofden in Hem;46maar anderen gingen naar de Farizeeën en vertelden hen, wat Jezus had gedaan.47De overpriesters en de Farizeeën riepen de Raad bijeen en zeiden: "Wat moeten wij doen, want deze mens doet veel wonderen?48Als wij Hem zo door laten begaan, zal iedereen in Hem gaan geloven en de Romeinen zullen komen en zowel onze plaats als ons volk wegnemen."49Maar één van hen, Kajafas, de hogepriester van dat jaar, zei tegen hen: "Jullie weten niets50en jullie beseffen niet, dat het in jullie eigen belang is, dat één mens sterft voor het volk en niet het hele volk verloren gaat."51Maar dit zei hij niet uit zichzelf, maar als hogepriester van dat jaar profeteerde hij, dat Jezus zou sterven voor het volk52en niet alleen voor het volk, maar ook om de kinderen van God die verspreid zijn, bijeen te brengen. 53Dus vanaf die dag overlegden ze hoe ze Jezus konden doden.54Jezus trad niet meer in het openbaar onder de Joden op, maar vertrok vandaar naar de landstreek dichtbij de woestijn, naar een stad, die Efraïm heette, en Hij bleef daar met zijn discipelen.55Nu naderde het Joodse feest Pesach en veel mensen van het platteland gingen naar Jeruzalem, nog vóór Pesach, om zich te reinigen.56Zij zochten naar Jezus en spraken onder elkaar, terwijl zij in de tempel stonden: "Wat denk je? Zou Hij nog wel op het feest komen?"57De overpriesters en de Farizeeën hadden opdracht gegeven Hem aan te geven als men wist waar Hij was, zodat zij Hem konden arresteren.
1Jezus kwam zes dagen vóór Pascha in Bethanië, waar Lazarus was, die Jezus uit de doden had opgewekt.2Zij richtten daar dan een maaltijd voor Hem aan en Marta bediende, en Lazarus was één van hen, die met Hem aan tafel waren.3Maria nam toen een pond, echte kostbare nardusmirre, en zij zalfde de voeten van Jezus en droogde zijn voeten af met haar haren; en de geur van de mirre verspreidde zich door het gehele huis.4Maar Judas Iskariot, één van zijn discipelen, die Hem zou verraden, zei:5"Waarom is deze mirre niet voor driehonderd schellingen verkocht en aan de armen gegeven?"6Maar dit zei hij niet, omdat hij zich om de armen gaf, maar omdat hij een dief was en als beheerder van de kas de inkomsten stal.7Jezus zei toen: "Laat haar met rust; zij heeft dit bewaard voor de dag van mijn begrafenis,8want de armen zijn altijd bij jullie, maar Ik ben niet altijd bij jullie."9Nu wisten een groot aantal joden dat Hij daar was; en zij kwamen, niet alleen om Jezus, maar zodat zij ook Lazarus zouden zien, die Hij uit de dood had opgewekt.10En de hogepriesters bedachten plannen om Lazarus te doden,11want door hem gingen velen joden in Jezus geloven.12De volgende dag, toen de grote menigte, die voor het feest gekomen was, hoorde dat Jezus naar Jeruzalem kwam,13 nam takken van palmbomen en ging naar buiten om Hem te ontmoeten, en riep uit: "Hosanna! 'Gezegend is Hij die komt in de naam van de Heer!'De Koning van Israël!"14En Jezus vond een jonge ezel en Hij ging erop zitten zoals het stond geschreven:15'Wees niet bevreesd, dochter Sion, zie, je Koning komt en gezeten op het ezelsveulen.'16 Zijn discipelen begrepen deze dingen eerst niet; maar toen Jezus verheerlijkt werd, herinnerden zij zich dat deze dingen over Hem geschreven waren en dat zij deze dingen met Hem hadden gedaan.17De mensen die erbij waren geweest toen Hij Lazarus uit het graf riep en uit de dood opwekte, waren van die gebeurtenis blijven getuigen.18Om deze reden ontmoette de menigte Hem ook, omdat ze hoorde dat Hij dit teken had gedaan.19De Farizeeën zeiden tegen elkaar: "Je ziet dat we niets bereikt hebben. Kijk, de wereld loopt achter Hem aan."20Er waren enige Grieken onder hen, die naar het feest gingen om God te aanbidden.21Toen kwamen ze naar Filippus, die uit Betsaïda van Galilea kwam, en vroegen hem: "Meneer, wij willen Jezus zien."22Filippus ging en vertelde dit aan Andreas; Andreas en Filippus gingen en zeiden het tegen Jezus.23Maar Jezus antwoordde hun en zei: "Nu is de tijd gekomen om de Mensenzoon te verheerlijken.24Waarachtig, ik verzeker jullie, als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel; maar indien het sterft, brengt het veel vrucht voort.25Wie zijn leven liefheeft, maakt dat het verloren gaat, maar wie zijn leven haat in deze wereld, zal het bewaren voor het eeuwige leven.26Wanneer iemand Mij wil dienen, laat hem Mij volgen; en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Indien iemand Mij dienen wil, zal de Vader hem eren."27"Nu is mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? Vader, laat dit uur aan mij voorbijgaan. Maar hiervoor ben ik juist gekomen.28 Vader, verheerlijk Uw naam." Toen kwam er een stem uit de hemel, die zei: "Ik heb Hem verheerlijkt en zal Hem opnieuw verheerlijken."29Daarom zeiden de mensen die erbij stonden en het hoorden dat het had gedonderd. Anderen zeiden: "Een engel heeft tot Hem gesproken."30 Jezus antwoordde en zei: "Deze stem kwam niet vanwege Mij, maar omwille van jullie.31Nu is het oordeel over deze wereld geveld; nu zal de heerser van deze wereld worden verstoten. 32En Ik, als Ik van de aarde ben opgeheven, zal Ik alle volken tot Mij trekken."33Dit zei Hij, om aan te geven hoe Hij zou sterven.34De menigte antwoordde Hem: "Wij hebben van de wet gehoord dat de Christus eeuwig blijft; en hoe kunt U zeggen: 'De Mensenzoon moet verhoogd worden'? Wie is deze Mensenzoon?"35Toen zei Jezus tegen hen: "Nog even is het licht bij jullie. Wandel zolang het licht is, zodat de duisternis je niet overvalt; wie in duisternis wandelt, weet niet waar hij naartoe gaat. 36Zolang jullie het licht hebben, geloof dan in het licht, zodat jullie zonen van het licht worden." Na deze woorden ging Jezus weg en hield zich voor hen schuil.37Maar hoewel Hij zoveel tekenen voor hen had gedaan, geloofden zij niet in Hem,38zodat de woorden van Jesaja de profeet vervuld zou worden, dat hij sprak:'Heer, wie heeft ons rapport geloofd? En aan wie is de arm van de Heer geopenbaard?'39Hierom konden zij niet geloven, omdat Jesaja verkondigd heeft:40"Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard, zodat zij niet met hun ogen zouden zien, zodat zij niet met hun hart zouden begrijpen en zich zouden bekeren, en Ik ze zou genezen."41Dit zei Jesaja toen hij Zijn heerlijkheid zag en over Hem sprak.42Niettemin geloofden velen zelfs onder de heersers in Hem, maar vanwege de Farizeeën kwamen zij niet voor Hem uit, om niet uit de synagoge te worden gezet;43want zij hielden meer van de lofprijzing van de mensen dan van de lof van God.44Jezus riep en zei: "Wie in Mij gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Hem, die Mij gezonden heeft;45en wie Mij aanschouwt, aanschouwt Hem, die Mij gezonden heeft.46Ik ben als een licht in de wereld gekomen, zodat een ieder die in Mij gelooft niet in duisternis moet blijven.47En als iemand Mijn woorden hoort en niet gelooft, oordeel Ik niet over hem; want Ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen, maar om de wereld te redden. 48Degene die Mij afwijst en die Mijn woorden niet ontvangt, heeft iemand die hem oordeelt. Het woord dat Ik gesproken heb, zal hem op de laatste dag oordelen.49Want Ik heb niet uit Mijzelf gesproken, maar de Vader, die Mij heeft gezonden, heeft zelf Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen en spreken moet.50Ik weet dat Zijn gebod eeuwig leven is. Alles wat Ik zeg, zeg Ik zoals de Vader het Mij heeft verteld."
1Het was kort vóór het Joodse Paasfeest. Jezus wist, dat zijn tijd gekomen was om uit deze wereld terug te gaan naar de Vader. Hij had de mensen lief die bij Hem hoorden en Hij hield van ze tot het einde toe..2De duivel had Judas, zoon van Simon Iskariot, er al toe aangezet om Hem te verraden. Onder de maaltijd3stond Jezus op. Hij wist, dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van God uitgegaan was en naar God terugging.4Hij deed zijn tuniek uit en sloeg een linnen doek om.5Daarna deed Hij water in de waskom en begon de voeten van de discipelen te wassen en af te drogen met de doek, die Hij omgeslagen had.6Toen Hij bij Simon Petrus kwam, zei Petrus tegen Hem: "Heer, wilt U mij de voeten wassen?"7Jezus antwoordde hem: "Wat Ik doe, begrijp jij nu niet, maar later zul je het begrijpen."8Petrus zei tegen Hem: "U zult mijn voeten niet wassen, nooit." Jezus antwoordde hem: "Als Ik ze niet was, kun je niet bij Mij horen."9Simon Petrus zei tegen Hem: "Heer, dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd!"10Jezus zei tegen hem: "Wie in bad is geweest, hoeft alleen de voeten te laten wassen, want hij is al helemaal schoon; en jullie zijn schoon, maar niet allemaal."11Want Hij wist wie Hem verraden zou; daarom zei Hij: 'Jullie zijn niet allemaal schoon.'12Toen Hij hun voeten had gewassen en zijn tuniek weer aangedaan had en weer was gaan zitten, zei Hij tegen hen: "Begrijpen jullie wat Ik heb gedaan?13Jullie noemen Mij Meester en Heer, en jullie zeggen dat terecht, want Ik ben het.14Zoals Ik, jullie Heer en Meester, jullie de voeten gewassen heb, horen ook jullie elkaar de voeten te wassen,15want Ik heb jullie een voorbeeld gegeven: wat Ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen.16Waarlijk, ik verzeker jullie, een slaaf is niet meer dan zijn heer, en een boodschapper niet meer dan wie hem stuurt.17Jullie zullen gelukkig zijn als jullie dit begrijpen en er ook naar handelen.18Ik bedoel niet jullie allemaal; Ik weet wie Ik heb uitgekozen. Wat in de Schrift staat zal in vervulling gaan: 'Hij, die at van mijn brood, heeft zich tegen Mij gekeerd.'19Ik zeg het jullie nu al voordat het gebeurt, zodat jullie, als het dan gebeurt, zullen geloven dat Ik het ben.20Waarlijk, ik verzeker jullie: Wie iemand ontvangt, die door Mij gezonden is, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft."21Na deze woorden werd Jezus diepontroerd en Hij verklaarde: "Waarlijk, ik verzeker jullie: één van jullie zal Mij verraden."22De discipelen keken elkaar aan en vroegen zich af over wie Hij sprak.23Eén van de discipelen, van wie Jezus veel hield, lag naast Hem aan tafel aan.24Simon Petrus gaf hem een teken om te vragen wie het was, van wie Hij sprak.25Hij boog zich dicht naar Jezus toe en vroeg aan Hem: "Wie is het, Heer?"26Jezus antwoordde: "Diegene voor wie Ik het stuk brood in de schaal doop en aan wie Ik het geef." Hij doopte het stuk brood in de schaal en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot.27Na dat moment nam de satan bezit van Judas. Jezus zei tegen hem: "Wat jij doen wilt, doe het maar gauw."28Maar niemand aan tafel begreep waarom Hij dit zei;29sommigen dachten dat Jezus dit tegen hem zei, omdat Judas de kas beheerde: Koop wat wij nodig hebben voor het feest, of dat hij iets aan de armen moest geven.30Judas nam het stuk brood en vertrok meteen. Het was nacht. 31Toen hij weggegaan was, zei Jezus: "Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en God is in Hem verheerlijkt.32Als God in Hem is verheerlijkt, zal God ook Hem in Zichzelf verheerlijken, en Hem onmiddelijk verheerlijken.33Kinderen, nog een korte tijd ben Ik bij jullie. Jullie zullen Mij zoeken en zoals Ik de Joden heb gezegd: 'Waar Ik heenga, kunnen jullie niet komen', zo spreek Ik nu ook tegen jullie:34Een nieuw gebod geef Ik jullie: heb elkaar lief. Zoals Ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben.35Aan jullie onderlinge liefde zal iedereen kunnen zien, dat jullie Mijn discipelen zijn."36Simon Petrus zei tegen Hem: "Heer, waar gaat U heen?" Jezus antwoordde: "Waar Ik heenga, kun jij Mij nu niet volgen, maar later zul jij Mij volgen."37Petrus zei tegen Hem: "Heer, waarom kan ik U nu niet volgen? Ik zal mijn leven voor U inzetten!"38Jezus antwoordde: "Zul jij je leven voor Mij inzetten? Waarlijk, Ik verzeker je, voordat de haan kraait, zul je Mij drie keer verraden".
1"Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en ook op Mij.2In het huis van mijn Vader zijn veel woningen – als het niet zo was, zou Ik het jullie hebben gezegd – want Ik ga heen om voor jullie een plaats klaar te maken,3en wanneer Ik voor jullie een plaats klaargemaakt heb, kom Ik terug en zal jullie met Mij meenemen, zodat ook jullie zijn waar Ik ben.4En jullie kennen de weg naar waar Ik heenga."5Tomas zei tegen Hem: "Heer, wij weten niet waar U heengaat; hoe weten wij dan de weg?"6Jezus zei tegen hem: "Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij.7Als jullie Mij kennen, zouden jullie ook mijn Vader gekend hebben. Vanaf nu kennen jullie Hem en hebben jullie Hem gezien."8Filippus zei tegen Hem: "Heer, toon ons de Vader en het is ons genoeg."9Jezus zei tegen hem: "Ben Ik zolang bij jullie, Filippus, en ken je Mij nog niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; waarom zeg je dan: 'Toon ons de Vader?'10Geloof je niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tegen jullie spreek, zeg Ik niet uit Mijzelf, maar de Vader die in Mij blijft, doet Zijn werk door Mij.11Geloof Mij dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij. Als je Mij niet gelooft, geloof het dan om de daden.12Waarlijk, ik verzeker jullie: wie in Mij gelooft zal hetzelfde doen als Ik, en zelfs grotere dan deze, want Ik ga naar de Vader;13en wat jullie ook vragen in Mijn naam, Ik zal het doen, zodat de Vader in de Zoon verheerlijkt zal worden.14Wanneer jullie iets vragen in Mijn naam, zal Ik het doen.15Als jullie Mij liefhebben, zullen jullie Mijn geboden onderhouden.16En Ik zal de Vader bidden en Hij zal jullie een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij jullie te zijn:17de Geest van de waarheid die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar jullie kennen Hem want Hij blijft bij jullie en zal in jullie zijn.18Ik zal jullie niet als wezen achterlaten. Ik kom bij jullie terug.19Nog een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer, maar jullie zien Mij wel, want Ik leef en ook jullie zullen leven.20Dan zullen jullie weten dat Ik in Mijn Vader ben en jullie in Mij en Ik in jullie.21Wie mijn geboden kent en zich eraan houdt, die heeft Mij lief en wie Mij liefheeft zal de liefde van Mijn Vader ontvangen en Ik zal hem liefhebben en Mij aan hem bekend maken."22Judas, niet Iskariot, zei tegen Hem: "Heer, waarom zult U zich aan ons bekendmaken en niet aan de wereld?"23Jezus antwoordde hem: "Als iemand Mij liefheeft, zal hij zich houden aan wat ik zeg en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen bij hem komen en bij hem wonen.24Wie Mij niet liefheeft houdt zich niet aan wat Ik zeg. De woorden die jullie Mij horen zeggen, zijn niet van Mij, maar van de Vader die Mij gezonden heeft.25Dit heb Ik tegen jullie gesproken terwijl Ik nog bij jullie ben,26maar de Trooster, de Heilige Geest, die de Vader zenden zal in Mijn naam, zal jullie alles duidelijk maken en jullie in herinnering brengen wat Ik jullie geleerd heb.27Ik laat jullie vrede na: Mijn vrede geef Ik jullie, zoals de wereld die niet geven kan. Maak je niet ongerust en verlies de moed niet.28Jullie hebben toch gehoord, dat Ik tegen jullie gezegd heb: 'Ik ga heen en kom bij jullie terug.' Als jullie Mij liefhebben, zouden jullie blij zijn dat Ik naar de Vader ga, want de Vader is meer dan Ik.29Ik heb jullie dit nu gezegd vóórdat het gebeurt zodat jullie het zullen geloven wanneer het zover is.30Ik zal niet veel meer met jullie spreken want de overste van de wereld komt. Hij heeft geen macht over Mij,31maar de wereld moet weten dat Ik de Vader liefheb en doe wat de Vader Mij heeft opgedragen. Kom, laten we hier weggaan."
1Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman.2Elke tak aan Mij, die geen vrucht draagt, neemt Hij weg, en elke tak die wel vrucht draagt, snoeit Hij, zodat die meer vrucht zal dragen.3Jullie zijn nu zuiver door het woord, dat Ik jullie verteld heb; blijft in Mij zoals Ik in jullie ben.4Zoals de tak uit zichzelf geen vrucht kan dragen wanneer die niet meer aan de wijnstok zit, zo is het ook met jullie wanneer jullie niet in Mij blijven.5Ik ben de wijnstok, jullie zijn de takken. Wie in Mij blijft, zoals Ik in hem, die draagt veel vrucht, maar zonder Mij kunnen jullie niets doen.6Wie niet in Mij blijft, wordt als tak weggegooid en verdort en men verzamelt ze en gooit ze in het vuur en ze worden verbrand.7Wanneer jullie in Mij blijven en mijn woorden in jullie blijven, kunnen jullie vragen wat je maar wilt en het zal gebeuren.8De grootheid van mijn Vader zal zichtbaar worden wanneer jullie veel vrucht dragen en mijn discipelen zijn.9Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik jullie liefgehad; blijf in Mijn liefde.10Wanneer jullie Mijn geboden bewaren, zullen jullie in Mijn liefde blijven, zoals Ik de geboden van Mijn Vader bewaard heb en blijf in Zijn liefde.11Dit heb Ik tegen jullie gezegd, zodat mijn blijdschap in jullie is en jullie blijdschap volkomen wordt.12Dit is mijn gebod: heb elkaar lief zoals Ik jullie heb liefgehad.13Er is geen grotere liefde dan je leven inzetten voor je vrienden.14Jullie zijn mijn vrienden als jullie doen wat Ik je opdraag.15Ik noem jullie geen slaven meer want de slaaf weet niet wat zijn heer doet; maar jullie heb Ik vrienden genoemd omdat Ik jullie alles heb verteld wat Ik van mijn Vader heb gehoord.16Niet jullie hebben Mij, maar Ik heb jullie uitgekozen en jullie opgedragen op weg te gaan en vrucht te dragen, een blijvende vrucht, zodat de Vader jullie alles zal geven, wat jullie Hem in Mijn naam bidden.17Dit gebied Ik jullie: dat jullie elkaar liefhebben.18Wanneer de wereld jullie haat, wees je er dan van bewust dat zij Mij eerder hebben gehaat.19Als jullie van de wereld zouden zijn, zou de wereld jullie liefhebben als iets van haarzelf, maar jullie zijn niet van de wereld omdat Ik jullie uit de wereld heb weggeroepen; daarom haat de wereld jullie.20Herinner je wat Ik tegen jullie heb gezegd: Een slaaf staat niet boven zijn heer. Als zij Mij vervolgd hebben, zullen zij jullie ook vervolgen; als zij Mijn woord hebben bewaard, zullen zij ook die van jullie bewaren.21Maar dit alles zullen zij jullie aandoen vanwege Mijn naam, want zij kennen Hem niet die Mij gezonden heeft.22Wanneer Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, zouden zij geen zonde hebben, maar nu hebben zij geen excuus voor hun zonde.23Wie Mij haat, haat ook mijn Vader.24Wanneer Ik de werken onder hen niet had gedaan die niemand anders heeft gedaan, dan zouden zij geen zonde hebben; maar hoewel zij de werken hebben gezien, hebben zij Mij en mijn Vader toch gehaat.25Maar zo ging het woord in vervulling dat in hun wet is geschreven : 'Zij hebben Mij zonder reden gehaat.'26Wanneer de Trooster komt, die Ik jullie van de Vader zal zenden, de Geest van de Waarheid, die van de Vader komt, zal Hij over Mij getuigen;27en ook jullie moeten mijn getuigen zijn, want jullie zijn vanaf het begin bij Mij geweest.
1Dit heb Ik tot jullie gesproken, zodat jullie niet ten val komen.2Men zal jullie uit de synagoge zetten; ja, de tijd komt, dat een ieder, die jullie doodt, zal denken God een heilige dienst te bewijzen.3En dit zullen zij doen, omdat zij de Vader en Mij niet kennen.4Maar deze dingen heb Ik tot jullie gesproken, zodat, wanneer hun tijd komt, jullie je kunnen herinneren, dat Ik ze jullie heb gezegd. Maar dit heb Ik niet van het begin tegen jullie gezegd, omdat Ik bij jullie was. 5En nu ga Ik heen tot Hem, die Mij gezonden heeft, en niemand van jullie vraagt Mij: "Waar gaat U heen?"6Maar omdat Ik dit tot jullie gesproken heb, zijn jullie verdrietig.7Maar Ik vertel de waarheid aan jullie: Het is beter voor jullie dat Ik heenga. Want als Ik niet heenga, kan de Trooster niet tot jullie komen, maar indien Ik heenga, zal Ik Hem voor jullie zenden.8En als Hij komt, zal Hij de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel;9van zonde, omdat zij in Mij niet geloven;10van gerechtigheid, omdat Ik heenga tot de Vader en jullie Mij niet langer zullen zien;11van oordeel, omdat de heerser van deze wereld veroordeeld is.12Nog veel heb Ik jullie te zeggen, maar jullie kunnen het nu niet verdragen;13maar wanneer de Geest van de waarheid komt zal Hij jullie de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij aan jullie bekend maken.14Hij zal mij eren, want Hij zal jullie vertellen over alles wat van Mij is.15Al wat de Vader heeft, is van Mij; daarom zei Ik: Hij neemt uit alles wat van Mij is en zal het aan jullie bekend maken. 16Nog een korte tijd en jullie zien Mij niet meer, en nogmaals een korte tijd en jullie zullen Mij weer zien.17Sommige van Zijn discipelen zeiden toen tegen elkaar: "Wat betekent dit, dat Hij tegen ons zegt: Nog een korte tijd en jullie zien Mij niet en nogmaals een korte tijd en jullie zulllen Mij weer zien? En: Ik ga heen tot de Vader?"18Zij zeiden dan: "Wat is dit, dat Hij zegt: 'Nog een korte tijd?' Wij weten niet, wat Hij bedoelt".19Jezus merkte, dat zij Hem iets wilden vragen en zei tegen hen: ''Redeneren jullie hierover met elkaar dat Ik zei: 'Nog een korte tijd en jullie zien Mij niet en nogmaals een korte tijd en jullie zullen Mij weer zien'?20Maar ik verzeker jullie dat jullie zullen huilen en klagen, maar de wereld zal zich verblijden; jullie zullen droevig zijn maar jullie droefheid zal tot blijdschap worden.21Een vrouw, die baart, heeft droefheid, omdat haar uur gekomen is; maar wanneer zij het kind ter wereld heeft gebracht, denkt zij niet meer aan haar benauwdheid, maar uit vreugde, dat een mens in de wereld is gekomen.22Ook jullie hebben dan nu wel droefheid, maar Ik zal jullie terugzien en jullie hart zal zich verblijden en niemand ontneemt jullie je blijdschap.23En in die dagen zullen jullie Mij niets vragen. Ik verzeker jullie dat als jullie de Vader om iets bidden zal Hij het jullie geven in mijn naam.24Tot nu toe hebben jullie niet om iets gebeden in mijn naam; bidt en jullie zullen ontvangen, zodat jullie vreugde volmaakt zal zijn.25Dit heb Ik in beelden tot jullie gesproken; er komt een tijd, dat Ik niet meer in beelden tegen jullie zal spreken, maar vrij met jullie over de Vader zal spreken.26In die tijd zullen jullie in Mijn naam bidden en Ik zeg jullie niet, dat Ik de Vader voor julle zal vragen,27want de Vader zelf heeft jullie lief, omdat jullie Mij hebben liefgehad en geloofd hebben, dat Ik van God ben gekomen.28Ik ben van de Vader uitgegaan en in de wereld gekomen; Ik verlaat de wereld weer en ga naar de Vader.''29Zijn discipelen zeiden: "Zie, nu spreekt U vrijuit, zonder beeldspraak te gebruiken.30Nu weten wij, dat U alles weet en niet nodig hebt, dat iemand U vraagt; hierom geloven wij, dat U van God bent gekomen."31Jezus antwoordde hun: "Nu geloven jullie?32Zie, de tijd komt en is gekomen, dat jullie verstrooid worden, een ieder naar zijn eigen weg en Mij alleen laat. En toch ben Ik niet alleen, want de Vader is met Mij.33Dit heb Ik tegen jullie gezegd, zodat jullie in Mij vrede hebben. In de wereld lijden jullie verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen."
1Dit sprak Jezus en Hij hief zijn ogen op naar de hemel en zei: "Vader, het uur is gekomen; verheerlijk Uw Zoon, zodat Uw Zoon U verheerlijkt,2Zoals U Hem macht hebt gegeven over alle mensen, om aan al wat U Hem gegeven hebt, eeuwig leven te geven.3Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die U gestuurd hebt.4Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voltooien, dat U Mij hebt gegeven om te doen.5En nu verheerlijkt U Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, voordat de wereld bestond.6Ik heb Uw naam bekend gemaakt bij de mensen, die U Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij behoorden U toe en U hebt hen Mij gegeven en zij hebben Uw woord bewaard.7Nu weten zij, dat alles wat U Mij gegeven hebt, van U komt,8want de woorden, die U Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven en zij hebben ze aangenomen en in waarheid erkend, dat Ik van U ben uitgegaan, en zij hebben geloofd, dat U Mij gestuurd hebt.9Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid Ik U, maar voor hen, die U Mij gegeven hebt, want zij zijn van U,10en alles wat van mij is, is van U en wat van U is, is van Mij, en Ik ben in hen verheerlijkt.11En Ik ben niet meer in de wereld, maar zij zijn in de wereld en Ik kom bij U. Heilige Vader, bewaar hen in Uw naam, welke U Mij gegeven hebt, dat zij één zijn zoals Wij.12Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in Uw naam, welke U Mij hebt gegeven en Ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan, behalve de zoon van het verderf, zodat de Schrift vervuld werd.13Maar nu kom Ik bij U en Ik spreek dit in de wereld, zodat zij volledig met mijn blijdschap gevuld zullen zijn.14Ik heb hun Uw woord gegeven en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet uit de wereld zijn, zoals Ik niet uit de wereld ben.15Ik bid niet, dat U hen uit de wereld wegneemt, maar dat U hen beschermt tegen de duivel.16Zij zijn niet uit de wereld, zoals Ik niet uit de wereld ben.17Heilig hen door Uw waarheid; Uw woord is de waarheid.18Zoals U Mij gestuurd hebt in de wereld, heb ook Ik hen gestuurd in de wereld;19en Ik heilig Mijzelf voor hen, zodat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid.20En Ik bid niet alleen voor hen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven,21zodat zij allen één zijn, net zoals U, Vader in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; zodat de wereld gelooft, dat U Mij hebt gestuurd.22En de heerlijkheid, die U Mij hebt gegeven, heb Ik hun gegeven, zodat zij één zijn, net zoals Wij één zijn:23Ik in hen en U in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één, zodat de wereld erkent dat U Mij hebt gestuurd en dat U hen hebt liefgehad , net zoals U Mij hebt liefgehad.24Vader, wat U Mij hebt gegeven – wil Ik, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te zien, die U Mij hebt gegeven, want U hebt Mij liefgehad voordat de wereld bestond.25Rechtvaardige Vader, de wereld kent U niet, maar Ik ken U, en zij weten, dat U Mij hebt gestuurd;26en Ik heb hun Uw naam bekend gemaakt en Ik zal hem bekend maken, zodat de liefde, waarmee U Mij hebt liefgehad in hen is en Ik in hen."
1Nadat Hij dit gezegd had ging Jezus met zijn discipelen naar de overkant van de beek Kidron. Daar was een hof, waar Hij met zijn discipelen binnenging.2En ook Judas, zijn verrader, kende die plaats, omdat Jezus daar vaak was samengekomen met zijn discipelen.3Judas kwam daar met een afdeling soldaten en dienaars van de overpriesters en de Farizeeën. Ze hadden lantaarns, fakkels en wapens bij zich.4Jezus, die alles wist wat Hem zou overkomen, kwam naar voren en vroeg hen: "Wie zoeken jullie?"5Zij antwoordden Hem: "Jezus, de Nazoreeër." Hij zei: "Ik ben het." Ook Judas, zijn verrader, stond bij hen.6Toen Hij tegen hen zei: 'Ik ben het', traden zij terug en vielen op de grond.7Opnieuw stelde Jezus hun de vraag: "Wie zoeken jullie?" En zij zeiden: "Jezus, de Nazoreeër."8Jezus antwoordde: "Ik heb jullie al gezegd, dat Ik het ben. Wanneer jullie Mij zoeken, laat deze mensen dan gaan."9Daarmee ging de uitspraak, die Hij had gedaan, in vervulling, "Geen van hen wie U Mij gegeven hebt, heb Ik verloren laten gaan."10Simon Petrus trok zijn zwaard en trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het rechteroor af; de naam van de slaaf was Malchus.11Jezus zei tegen Petrus: "Steek het zwaard in de schede; zou Ik de beker, die de Vader Mij gegeven heeft, niet drinken?"12De afdeling soldaten en de overste en de dienaars van de Joden namen Jezus gevangen, boeiden Hem,13en brachten Hem eerst voor Annas, want hij was de schoonvader van Kajafas, die dat jaar hogepriester was;14Kajafas was het, die de Joden de raad had gegeven: "Het is nuttig, dat één mens sterft voor het hele volk."15Simon Petrus en een andere discipel volgden Jezus. Die discipel was een bekende van de hogepriester en ging met Jezus het paleis van de hogepriester binnen,16maar Petrus stond buiten aan de poort. De andere discipel, de bekende van de hogepriester, kwam naar buiten, sprak met de portierster en nam Petrus mee naar binnen.17De slavin, die portierster was, zei tegen Petrus: "Jij hoort toch ook bij de discipelen van deze mens?" Hij zei: "Ik niet!"18De slaven en de dienaars stonden zich te warmen bij een kolenvuur dat zij hadden aangelegd, want het was koud, en ook Petrus stond bij hen om zich te warmen.19De hogepriester vroeg Jezus over Zijn discipelen en over Zijn leer.20Jezus antwoordde hem: "Ik heb in het openbaar tot de wereld gesproken; Ik heb voortdurend in de synagoge onderwezen en in de tempel waar al de Joden bijeenkomen, maar in het geheim heb Ik niets gesproken.21Waarom vraagt u Mij? Vraag het hun, die gehoord hebben, wat Ik tegen hen gezegd heb; zij weten wat Ik gezegd heb."22En toen Hij dit zei, gaf één van de dienaars die erbij stond, Jezus een klap in het gezicht en zei: "Antwoordt U zó de hogepriester?"23Jezus antwoordde hem: "Als Ik iets verkeerds gezegd heb, geef Mij aan wat verkeerd was, maar als het goed was, waarom sla je Mij?"24Daarna stuurde Annas Hem geboeid naar Kajafas, de hogepriester.25Simon Petrus stond zich te warmen. "Hoor jij ook niet bij Zijn discipelen?" vroegen ze. Hij ontkende het en zei: "Ik niet!"26Eén van de slaven van de hogepriester, een familielid van degene van wie Petrus het oor had afgeslagen, zei: "Zag ik je ook niet in de hof met Hem?"27Petrus ontkende het opnieuw en direct daarop kraaide een haan.28Zij brachten Jezus van Kajafas naar het gerechtsgebouw. Het was vroeg in de morgen; maar zelf gingen zij het gerechtsgebouw niet binnen, om zich niet te verontreinigen, maar het Paschamaal te kunnen eten.29Pilatus kwam naar buiten en zei: "Welke aanklacht brengen jullie tegen deze mens in?"30Zij antwoordden hem: "Als Hij geen misdadiger was, zouden wij Hem niet aan u uitleveren!"31Pilatus zei tegen hen: "Nemen jullie Hem dan mee en oordeel Hem naar jullie wet." Maar de Joden zeiden: "Wij hebben het recht niet om iemand ter dood te brengen."32Zo ging de uitspraak van Jezus in vervulling, waarin Hij duidelijk maakte, welke dood Hij zou sterven.33Pilatus ging terug in het gerechtsgebouw, liet Jezus bij zich komen en zei tegen Hem: "Bent U de Koning van de Joden?"34Jezus antwoordde: "Vraagt u dit uit uzelf of hebben anderen dit over Mij gezegd?"35Pilatus antwoordde: "Ben ik soms een Jood? Uw volk en de overpriesters hebben U aan mij uitgeleverd; wat hebt U misdaan?"36Jezus antwoordde: "Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld; als mijn Koninkrijk van deze wereld geweest was, zouden mijn dienaars gevochten hebben zodat Ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd; maar mijn Koninkrijk is niet van hier."37Pilatus zei tegen Hem: "Bent U dus toch een koning?" Jezus antwoordde: "U zegt het, dat Ik koning ben. Ik ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen en iedereen, die voor de waarheid kiest, luistert naar mijn stem."38Pilatus zei tegen Hem: "Wat is waarheid?" En nadat hij dit gezegd had, kwam hij weer naar buiten naar de Joden en zei tegen hen: "Ik vind geen schuld in Hem.39Maar het is bij jullie gebruikelijk, dat ik jullie op Pascha iemand vrijlaat: willen jullie dan, dat ik jullie de Koning van de Joden vrijlaat?"40Zij schreeuwden opnieuw: "Hem niet, maar Barabbas!" Barabbas was een dief.
1Toen liet Pilatus Jezus geselen.2En de soldaten vlochten een kroon van doornen, zetten die op Jezus' hoofd en deden Hem een purperen kleed om,3en zij stapten op Hem af en zeiden: "Gegroet, Koning van de Joden!" En zij sloegen Hem in het gezicht.4En Pilatus kwam weer naar buiten en zei tegen hen: "Kijk, ik breng Hem voor jullie naar buiten, zodat jullie weten, dat ik geen schuld in Hem vind."5Jezus kwam naar buiten gekleed met de doornenkroon en het purperen kleed. En Pilatus zei tegen hen: "Kijk, de mens!"6Toen de overpriesters en hun dienaars Hem zagen, schreeuwden zij en zeiden: "Kruisig Hem, kruisig Hem!" Pilatus zei tegen hen: "Nemen jullie Hem en kruisig Hem, want ik vind geen schuld in Hem."7De Joden antwoordden hem: "Wij hebben een wet en naar die wet moet Hij sterven, want Hij heeft verklaard dat Hij Gods Zoon is."8Toen Pilatus deze woorden hoorde, werd hij nog banger;9en hij ging weer het gerechtsgebouw in en zei tegen Jezus: "Waar komt U vandaan?" Maar Jezus gaf hem geen antwoord.10Toen zei Pilatus tegen Hem: "Spreekt U niet tegen mij? Weet U niet, dat ik macht heb U vrij te laten, maar ook macht om U te kruisigen?"11Jezus antwoordde: "Je zou geen macht over Mij hebben, als het je niet van boven gegeven was: diegene die Mij aan jou heeft overgeleverd, heeft daarom een groter zonde."12Vanaf toen probeerde Pilatus Hem vrij te laten, maar de Joden schreeuwden en zeiden: "Als je deze Man vrij laat, dan ben je geen vriend van de keizer; iedereen die zich koning maakt, verzet zich tegen de keizer."13Toen Pilatus deze woorden hoorde, liet hij Jezus naar buiten brengen en ging op de rechterstoel zitten, op de plaats genaamd Litostrotos, in het Hebreeuws Gabbata.14En het was de dag van Voorbereiding voor het Pascha, ongeveer het zesde uur, en hij zei tegen de Joden: "Kijk, uw koning!"15Toen schreeuwden zij: "Weg met Hem! Weg met Hem! Kruisig Hem!" Pilatus vroeg hen: "Moet ik jullie koning kruisigen?" De overpriesters antwoordden: "Wij hebben geen koning, alleen de keizer!"16Pilatus leverde Jezus aan hen uit om gekruisigd te worden.17Toen namen ze Jezus mee en Hij droeg Zelf zijn kruis naar de zogeheten Schedelplaats, in het Hebreeuws genaamd Golgota,18waar zij Hem kruisigden en met Hem twee andere mannen, aan weerskanten één, en Jezus in het midden.19En Pilatus schreef ook een opschrift en plaatste het op het kruis. Er stond geschreven: JEZUS VAN NAZARETH, DE KONING VAN DE JODEN.20Dit opschrift lazen veel Joden, want de plaats waar Jezus gekruisigd werd, was dichtbij de stad, en het was geschreven in het Hebreeuws, in het Latijn en in het Grieks.21De overpriesters van de Joden zeiden tegen Pilatus: "Schrijf niet: 'De Koning van de Joden', maar dat Hij gezegd heeft: 'Ik ben de Koning van de Joden.'"22Pilatus antwoordde: "Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven."23Toen de soldaten Jezus gekruisigd hadden, namen zij Zijn kleren en maakten daarvan vier delen, voor iedere soldaat één deel en ook zijn tuniek. Dit kleed nu was zonder naad, aan één stuk geweven.24Zij zeiden tegen elkaar: "Laten wij dit niet scheuren, maar erom loten voor wie het zal zijn." Hiermee werd het Schriftwoord vervuld: 'Zij hebben mijn kleren onder elkaar verdeeld en over mijn kleding hebben zij het lot geworpen.' Dit hebben dan de soldaten gedaan.25En bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder en de zus van zijn moeder, Maria, de vrouw van Klopas en Maria van Magdala.26Toen Jezus zijn moeder zag en de discipel die Hij liefhad en die bij haar stond, zei Hij tegen zijn moeder: "Vrouw, kijk je zoon."27Daarna zei Hij tegen de discipel: "Kijk, je moeder." En vanaf die tijd nam de discipel haar bij zich in huis. 28Omdat Jezus wist dat alles al was volbracht en omdat de Schrift zou worden vervuld, zei Hij: "Ik heb dorst!"29Er stond een kruik vol zure wijn; zij staken een spons, gedrenkt met zure wijn, op een hysopstengel en brachten die aan Zijn mond.30Toen Jezus de zure wijn genomen had, zei Hij: "Het is volbracht!" En Hij boog het hoofd en gaf de geest.31Omdat het Voorbereidingsdag was en de lichamen niet op sabbat aan het kruis mochten blijven – want de dag van die sabbat was bijzonder – vroegen de Joden aan Pilatus of hun benen gebroken mochten worden en zij daarna weggenomen zouden worden.32De soldaten kwamen en braken de benen van de eerste man en van de andere man, die met Hem gekruisigd waren;33maar toen zij bij Jezus gekomen waren en zagen dat Hij reeds gestorven was, braken zij zijn benen niet,34maar één van de soldaten stak met een speer in Zijn zij en meteen kwam er bloed en water uit.35En die het gezien heeft, heeft ervan getuigd en zijn getuigenis is waar en hij weet, dat hij de waarheid spreekt, zodat ook jullie geloven.36Want zo ging het Schriftwoord in vervulling: 'Geen been van Hem zal verbrijzeld worden.'37En een ander Schriftwoord zegt ook: 'Zij zullen zien op Hem, die zij doorstoken hebben.'38En daarna vroeg Jozef van Arimatea, een discipel van Jezus, maar in het geheim uit vrees voor de Joden, aan Pilatus het lichaam van Jezus te mogen meenemen; en Pilatus stond het toe. Hij kwam en nam het lichaam van Jezus weg.39En Nikodemus kwam ook, die de eerste keer 's nachts bij Hem gekomen was, en hij bracht een mengsel van mirre en aloë, ongeveer honderd pond.40En zo namen zij het lichaam van Jezus en wikkelden het in linnen windsels met de specerijen, zoals het bij de Joden gebruikelijk is te begraven.41En op de plaats waar Hij gekruisigd was, was er een hof en in die hof een nieuw graf, waarin nog nooit iemand was bijgezet.42Omdat het voor de Joden Voorbereidingsdag was en dat graf dichtbij was, legden zij Jezus daarin.
1En op de eerste dag van de week ging Maria van Magdala vroeg, terwijl het nog donker was, naar het graf en zag dat de steen van het graf was verwijderd.2Toen rende ze naar Simon Petrus en de andere discipel, van wie Jezus hield, en zei tegen hen: "Ze hebben de Heer uit het graf weggenomen en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd."3Toen gingen Petrus en de andere discipel naar buiten en gingen naar het graf;4en de twee renden samen weg; maar de andere discipel rende sneller dan Petrus en kwam als eerste bij het graf.5Hij boog zich voorover en zag de linnen windsels liggen; hij ging echter niet naar binnen.6Simon Petrus kwam ook en volgde hem en ging het graf binnen en zag de linnen windsels liggen,7maar de zweetdoek, die Jezus' hoofd had bedekt, zag hij niet bij de linnen windsels liggen, maar apart opgerold op een andere plaats.8Toen ging ook de andere discipel, die het eerst bij het graf was gekomen, naar binnen en hij zag het en geloofde;9want zij hadden uit de Schrift nog niet begrepen, dat Hij uit de doden moest opstaan.10De discipelen gingen weer naar huis.11En Maria stond buiten dicht bij het graf en huilde. Terwijl zij huilde, boog zij zich voorover naar het graf12en zag twee engelen zitten, in witte klederen, één aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde, waar het lichaam van Jezus had gelegen.13En zij zeiden tegen haar: "Vrouw, waarom huil je?" Zij zei tegen hen: "Omdat zij mijn Heer hebben weggenomen en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd."14Na deze woorden keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zij wist niet, dat het Jezus was.15Jezus zei tot haar: "Vrouw, waarom huil je? Wie zoek je?" Zij dacht, dat het de hovenier was, en zei tegen Hem: "Heer, als U Hem hebt weggehaald, zeg mij dan, waar U Hem hebt neergelegd en ik zal Hem meenemen."16Jezus zei tot haar: "Maria!" Zij keerde zich om en zei tegen Hem in het Hebreeuws: "Rabboeni," dat wil zeggen: Meester!17Jezus zei tegen haar: "Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zusters en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God."18Maria van Magdala ging heen en vertelde de discipelen, dat zij de Heer had gezien en dat Hij haar dit gezegd had.19Op de avond van die eerste dag van de week waren de discipelen bij elkaar. De deuren waren gesloten uit vrees voor de Joden. Toen stond Jezus in hun midden en zei tegen hen: "Vrede is met jullie!"20En nadat Hij dit had gezegd, toonde Hij hun zijn handen en zijn zij. De discipelen waren blij toen zij de Heer zagen.21Jezus zei nog een keer tegen hen: "Vrede is met jullie! Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook jullie."22Nadat Hij dit had gezegd, blies Hij op hen en zei tegen hen: "Ontvangt de Heilige Geest.23Wie jullie hun zonden vergeven, die zijn ze vergeven; wie jullie ze toerekenen, die zijn ze toegerekend."24En Tomas, één van de twaalven, genaamd Didymus, was niet bij hen toen Jezus daar kwam.25De andere discipelen zeiden tegen hem: "Wij hebben de Heer gezien!" Maar hij zei tegen hen: "Als ik de wonden van de nagels in zijn handen niet zie en mijn vinger niet kan steken in de plaats van de nagels en mijn hand niet kan steken in zijn zij, zal ik zeker niet geloven."26En na acht dagen waren zijn discipelen weer in het huis en Tomas met hen. Jezus kwam, terwijl de deuren gesloten waren en Hij stond in hun midden en zei: "Ik wens jullie vrede!"27Daarna zei Hij tegen Tomas: "Breng je vinger hier en zie mijn handen en steek je hand in mijn zij, en wees niet ongelovig, maar gelovig."28Tomas antwoordde en zei tegen Hem: "Mijn Heer en mijn God!"29Jezus zei tegen hem: "Omdat je Mij gezien hebt, heb je geloofd? Gezegend zijn zij, die niet gezien hebben en toch geloven." 30Jezus heeft nog wel veel andere tekenen voor de ogen van zijn discipelen gedaan, die niet beschreven zijn in dit boek,31maar deze zijn wel beschreven, zodat jullie geloven, dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en zodat jullie door te geloven, leven hebben in Zijn naam.
1Hierna verscheen Jezus opnieuw aan de discipelen bij de zee van Tiberias.2Het gebeurde toen Simon Petrus, Tomas, genaamd Didymus, Natanaël van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee van zijn discipelen bij elkaar waren.3Simon Petrus zei tegen hen: "Ik ga vissen." Zij zeiden tegen hem: "Wij gaan met je mee." Zij vertrokken en gingen aan boord, en in die nacht vingen zij niets.4Toen het al morgen werd, stond Jezus aan de oever. De discipelen wisten echter niet, dat het Jezus was.5Jezus zei tegen hen: "Jongens, hebben jullie wat vis gevangen? Zij antwoordden Hem: "Nee."6Hij zei tegen hen: "Werp het net uit aan de rechterzijde van het schip en jullie zullen wat vinden." Zij wierpen het (net) uit en konden het niet meer binnen trekken vanwege de grote hoeveelheid vissen.7De discipel die Jezus liefhad, zei tegen Petrus: "Het is de Heer." Toen Simon Petrus hoorde dat het de Heer was, deed hij zijn bovenkleding aan, want die had hij uitgetrokken, en sprong in het water;8maar de andere discipelen kwamen met het schip, want zij waren niet ver van het land, ongeveer 100 meter, en zij sleepten het net met de vissen.9Toen zij aan land gekomen waren, zagen zij een houtskoolvuur met vis daarop en brood.10Jezus zei tegen hen: "Breng wat van de vissen, die jullie net gevangen hebben."11Simon Petrus ging aan boord en sleepte het net aan land, vol met grote vissen, honderddrieënvijftig; en hoewel er zoveel waren, scheurde het net niet.12Jezus zei tegen hen: "Kom en eet ontbijt." Niemand van de discipelen durfde Hem de vraag stellen: "Wie bent U?" Zij wisten dat het de Heer was.13Jezus kwam en Hij nam het brood en gaf het hun en ook de vis.14Dit was al de derde keer, dat Jezus na zijn opwekking uit de doden verscheen aan zijn discipelen. 15Toen zij klaar waren met eten, zei Jezus tegen Simon Petrus: "Simon, zoon van Johannes, heb jij Mij echt lief, meer dan dezen?" Hij zei tegen Hem: "Ja Heer, U weet dat ik U liefheb." Hij zei tegen hem: "Weid mijn lammeren."16Hij zei voor de tweede keer tegen hem: "Simon, zoon van Johannes, heb jij Mij echt lief?" En hij zei tegen Hem: "Ja Heer, U weet het, dat ik U liefheb." Hij zei tegen hem: "Hoed mijn schapen."17Hij zei voor de derde keer tegen hem: "Simon, zoon van Johannes, heb jij Mij lief?" Petrus werd verdrietig, omdat Hij voor de derde keer tegen hem zei: 'Heb jij Mij lief?' En hij zei tegen Hem: "Heer, U weet alles, U weet dat ik U liefheb." Jezus zei tegen hem: "Weid mijn schapen.18Werkelijk, werkelijk, Ik zeg je: Toen je jonger was, kleedde je jezelf aan en je ging waar je wilde, maar wanneer je eenmaal oud wordt, zul je je handen uitstrekken en een ander zal je aankleden en je brengen waar je niet wilt."19En dit zei Hij, om aan te duiden met welke dood hij God verheerlijken zou. En toen Hij dit gezegd had, sprak Hij tegen hem: "Volg Mij."20En Petrus, zich omkerende, zag de discipel volgen die Jezus liefhad. Het was de discipel die zich bij de maaltijd aan zijn borst geworpen had en gezegd had: "Here, wie is het die U verraadt?"21Toen hij hem zag, zei Petrus tegen Jezus: "Heer, maar wat zal er met hem gebeuren?"22Jezus zei tegen hem: "Als Ik wil dat hij blijft totdat Ik kom, wat gaat het jou aan? Volg jij Mij."23Dit gerucht ging rond onder de broeders, dat die discipel niet sterven zou, maar Jezus had niet tegen hem gezegd dat hij niet zou sterven, maar: 'Als Ik wil dat hij blijft totdat Ik kom, wat gaat het jou aan?'24Dit is de discipel, die van deze dingen getuigt en die deze beschreven heeft en wij weten, dat zijn getuigenis waar is.25Er zijn echter nog vele andere dingen die Jezus gedaan heeft. Als deze één voor één beschreven werden, dan denk ik dat de wereld zelf niet genoeg ruimte zou hebben om de boeken, die geschreven werden, te kunnen bevatten.
1Mijn eerste boek heb ik gemaakt, Teofilus, over alles wat Jezus begonnen is te doen en te leren,2tot de dag dat Hij werd opgenomen, nadat Hij aan de apostelen die Hij had uitgekozen door de heilige Geest, zijn instructies had gegeven;3aan wie Hij Zich ook na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang verscheen hij aan hun en hij sprak over al wat het Koninkrijk van God betrof.4En terwijl Hij met hen aanzat, gebood Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, die jullie van Mij gehoord hebben.5Want Johannes doopte met water, maar jullie zullen met de heilige Geest gedoopt worden, niet veel dagen na deze.6Zij die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem: "Heer, herstelt U in deze tijd het koningschap voor Israël?"7Hij zei tegen hen: "Het is niet jullie zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft,8maar jullie zullen kracht ontvangen wanneer de heilige Geest over jullie komt en jullie zullen mijn getuigen zijn in Jeruzalem en in heel Judea en Samaria en tot het uiterste van de aarde."9En nadat Hij dit gesproken had, werd Hij opgenomen terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen.10En toen zij naar de hemel staarden terwijl Hij wegging, stonden er plotseling twee mannen in witte kleren bij hen,11die ook zeiden: "Galileese mannen, waarom staan jullie daar naar de hemel te kijken? Deze Jezus, die van jullie opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze terugkomen, als jullie Hem naar de hemel hebben zien varen."12Toen keerden zij terug naar Jeruzalem van de berg, genaamd de Olijfberg, die dicht bij Jeruzalem is, een sabbatsreis daarvandaan.13En toen zij in de stad gekomen waren, gingen zij naar de bovenzaal waar zij verbleven: Petrus en Johannes, Jakobus en Andreas, Filippus en Tomas, Bartolomeüs en Matteüs, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Simon de Zeloot en Judas, de zoon van Jakobus.14Zij allen bleven eendrachtig volharden in gebed, met enige vrouwen en Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broers.15In die dagen stond Petrus op onder de broeders – en er was een groep van ongeveer honderd twintig personen bijeen – en hij sprak:16"Broeders, het schriftwoord moest in vervulling gaan, dat de heilige Geest voorheen door mond van David gesproken heeft over Judas, die de gids is geweest van hen die Jezus gevangen namen;17want hij werd tot ons getal gerekend en had deel aan deze bediening gekregen."18(Deze man nu heeft een stuk grond gekocht van het loon van zijn ongerechtigheid, en bij een val werd zijn buik opengereten zodat zijn ingewanden naar buiten kwamen.19Dit werd bekend bij allen die in Jeruzalem wonen, zodat dat stuk land in hun eigen taal 'Akeldama' werd genoemd, dat wil zeggen, 'Bloedgrond'.)20Want er staat geschreven in het boek van de Psalmen: 'Laat zijn plaats verlaten worden en laat er niemand erop wonen'; 'Laat een ander zijn taak overnemen.'21Er moet dan van de mannen die zich bij ons hebben aangesloten in al de tijd dat de Heer Jezus bij ons in- en uitgegaan is,22-te beginnen met de doop van Johannes tot de dag dat Hij van ons werd opgenomen- één van hen met ons getuige worden van zijn opstanding.23En zij stelden twee mannen voor: Jozef, genaamd Barsabbas, die ook de bijnaam Justus had, en Mattias.24En zij baden en zeiden: "U, Heer, die alle harten kent, wijs aan welke van deze twee U hebt uitgekozen,25om de plaats van deze dienst en dit apostelschap over te nemen van Judas die zijn ondergang tegemoet is gegaan."26Zij lieten hen loten en het lot viel op Mattias, en hij werd gekozen verklaard bij de elf apostelen.
1Toen de dag van het Pinksterfeest aanbrak, waren ze allemaal bij elkaar.2En plotseling kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en vulde het hele huis waar ze zich bevonden;3en er verschenen bij hen een soort vlammen als van vuurtongen, die zich over hen verdeelden en op hen rustte;4en zij werden allen vervuld met de heilige Geest en begonnen in andere talen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken.5In die dagen woonden er religieuze Joden in Jeruzalem, afkomstig uit alle volken op aarde;6en toen zij dit geluid hoorden, dromden ze samen en verbaasden ze zich, want iedereen hoorde hen in zijn eigen taal spreken.7En buiten zichzelf van verwondering zeiden zij: "Zijn zij niet allemaal Galileeërs die daar spreken?8En hoe kan het dan dat wij hen allemaal in onze eigen moedertaal horen?9Parten, Meden, Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia,10Frygië en Pamfylië, Egypte en de streken van Libië bij Cyrene, en hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten,11Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal over de grote daden van God spreken."12Verbijsterd en geheel met de zaak verlegen, vroegen ze aan elkaar: "Wat heeft dit te betekenen?"13Maar anderen zeiden spottend: "Zij hebben te veel zoete wijn gehad!"14Petrus stond samen met de elf discipelen op, verhief zijn stem en sprak hen toe: "Jullie Joden en iedereen die in Jeruzalem wonen, luister en neem mijn woorden ter harte.15Deze mensen zijn niet dronken, zoals jullie veronderstellen, want het is pas negen uur 's morgens;16wat hier gebeurt, is al over gesproken door de profeet Joël:17'En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik mijn Geest zal uitstorten over alle mensen; dan zullen uw zonen en dochters profeteren en uw jongeren zullen visioenen zien en uw ouderen zullen dromen dromen:18ja, zelfs over mijn dienaren en dienaressen zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren.19En Ik zal wonderen doen in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rook.20De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en stralende dag van de Heer komt.21Dan zal iedereen die de naam van de Heer aanroept, behouden worden.'22"Mannen van Israël, luister naar deze woorden: zoals jullie weten is Jezus, de Nazoreeër, door God naar jullie gezonden. Dit werd duidelijk door de krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden heeft verricht.23Deze Jezus, die volgens Gods bedoeling en voorkennis is uitgeleverd, hebben jullie door de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood.24God heeft Hem echter opgewekt, want Hij hief de last van de dood op, waardoor het niet mogelijk was, dat de dood zijn macht over Hem kon behouden.25Want David zegt over Hem: 'Ik zie de Heer steeds voor mij; want Hij is aan mijn rechterhand, zodat ik niet wankel.26Daarom is mijn hart verheugd en mijn tong verblijd, ja, ook mijn lichaam zal nog een schuilplaats vinden in hoop,27omdat U mijn ziel niet aan het dodenrijk zult overleveren en evenmin mijn lichaam laten ontbinden;28U hebt mij wegen naar het leven laten zien; U zult mij vervullen met blijdschap voor uw aangezicht.'29Broeders en zusters, ik mag dit toch vrijuit tegen jullie zeggen over de aartsvader David, dat hij èn gestorven èn begraven is, en zijn graf is bij ons tot op deze dag.30Maar omdat hij een profeet was en wist, dat God hem onder ede gezworen had dat één van zijn nakomelingen op zijn troon zou zitten,31heeft hij de toekomst voorzien en gesproken over de opstanding van de Christus, dat Hij niet aan het dodenrijk is overgeleverd en dat zijn lichaam niet tot ontbinding zou overgaan.32God heeft deze Jezus opgewekt en daarvan zijn wij allen getuigen.33Nu is Hij door de rechterhand van God verhoogd en heeft de belofte van de heilige Geest van de Vader ontvangen. Die Geest heeft Hij op ons doen neerdalen en dit is wat jullie zien en horen.34Want David is niet opgevaren naar de hemel, maar hij zegt zelf: 'De Heer heeft gezegd tot mijn Heer: Neem plaats aan mijn rechterhand,35totdat Ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.'36Dus moet ook het hele huis van Israël zeker weten, dat Jezus, die jullie gekruisigd hebben, door God is aangesteld tot Heer en Messias."37Toen zij dit hoorden, werden zij diep in hun hart getroffen, en zij zeiden tegen Petrus en de andere apostelen: "Wat moeten wij doen, broeders?"38Petrus antwoordde hun: "Keer je af van je huidige leven en laat iedereen zich dopen in de naam van Jezus Christus, tot vergeving van jullie zonden. Dan zullen jullie de Heilige Geest ontvangen.39Want voor jullie is de belofte en voor jullie kinderen en voor iedereen die nog ver weg is, zoveel als de Heer onze God tot zich zal roepen."40Met nog meer andere woorden getuigde hij en hij spoorde hen dringend aan met: "Laat je redden uit dit goddeloze mensengeslacht."41Degenen die zijn woorden aanvaardden, lieten zich dopen en op die dag werden ongeveer drieduizend zielen toegevoegd.42En zij bleven trouw aan de onderwijzing van de apostelen en vormden een gemeenschap, braken het brood en wijdden zich aan gebed.43Iedereen werd vervuld met ontzag over de vele wonderen en tekenen die de apostelen verrichtten.44En iedereen die tot het geloof was gekomen bleef bijeen en ze hadden alles gemeenschappelijk.45Steeds waren er die al hun bezittingen verkochten en ze uitdeelden aan wie er behoefte aan hadden.46Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind in de tempel, braken het brood aan huis en gebruikten hun maaltijden in een geest van blijdschap en eenvoud.47Zij loofden God en stonden in de gunst bij het gehele volk. En de Heer voegde dagelijks toe aan de kring, die gered werden.
1Petrus en Johannes gingen naar de tempel toen het tijd was voor gebed om drie uur 's middags.2Een man die verlamd was vanaf zijn geboorte, werd dagelijks naar de tempelpoort 'de Schone' gedragen en daar neergezet om te bedelen bij de tempelgangers. 3Toen hij zag dat Petrus en Johannes de tempel zouden binnengaan, vroeg hij om geld.4En Petrus keek hem direct aan, en Johannes ook, en zei: "Kijk ons aan!"5En de man keek hen aan in de verwachting iets van hen te krijgen.6Maar Petrus zei: "Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik heb, geef ik je; in de naam van Jezus Christus van Nazareth: Sta op en wandel!"7En Petrus nam hem bij de rechterhand en hielp hem overeind, en meteen kwam er kracht in zijn voeten en enkels.8Hij sprong op zijn voeten en begon te lopen. Hij ging met hen de tempel binnen, lopend en springend en God vererend.9Toen alle mensen hem zagen lopen en God vereren,10herkenden zij hem als degene, die gewoonlijk aan de Schone Poort van de tempel zat te bedelen; en zij werden met verbazing en ontzetting vervuld, over wat er met hem gebeurd was.11Terwijl de man Petrus en Johannes stevig vasthield, stroomden alle mensen vol van verbazing samen in de zuilengang van Salomo.12Toen Petrus dat zag, begon hij tegen de mensen te spreken: "Israëlieten, waarom zijn jullie hier verbaasd over? Waarom staren jullie ons aan, alsof wij door eigen kracht of godsvrucht deze man hebben laten lopen?13De God van Abraham, Isaak en Jakob, de God van onze voorvaders, heeft Zijn dienaar Jezus verheerlijkt. Jullie hebben Hem overgeleverd en afgewezen in bijzijn van Pilatus, ook al had hij besloten om Hem vrij te laten.14Toch hebben jullie de Heilige en Rechtvaardige afgewezen en gevraagd dat een moordenaar vrijgelaten zou worden.15Jullie hebben de Grondlegger van het leven gedood, maar God heeft Hem opgewekt uit de dood en wij zijn daar getuigen van.16En door geloof in de naam van Jezus, is deze man die jullie zien en kennen, sterk gemaakt. Jezus' naam en het geloof door Hem heeft hem dit volkomen herstel gegeven in jullie aanwezigheid.17En nu, broeders en zusters, ik weet dat jullie uit onwetendheid hebben gehandeld, net als jullie leiders;18maar zo heeft God in vervulling laten gaan wat Hij van tevoren had voorzegd door alle profeten, dat Zijn Christus moest lijden.19Heb spijt en bekeer je, zodat jullie zonden uitgewist worden en er tijden van herleving zullen komen door de aanwezigheid van de Heer.20Hij zal Jezus de Christus sturen, die van tevoren voor jullie bestemd was.21De hemel moest Hem opnemen tot de tijd zou komen van het herstel van alle dingen, die God lang geleden aangekondigd heeft door zijn heilige profeten.22Mozes heeft gezegd: 'De Heer jullie God zal een profeet zoals ik laten opstaan uit jullie broeders. Jullie moeten naar Hem luisteren in alles wat Hij tegen jullie zegt.23Iedereen die niet luistert naar deze profeet zal volledig uit het volk worden uitgeroeid.'24En alle profeten, van Samuël af aan, die gesproken hebben, hebben deze dagen aangekondigd.25Jullie zijn de zonen en dochters van de profeten en van het verbond, dat God met jullie voorvaderen gemaakt heeft, toen Hij tegen Abraham zei: 'Door jouw nageslacht zullen alle volken op aarde gezegend worden.'26God heeft in de eerste plaats voor jullie Zijn Dienaar laten opstaan en Hem naar jullie gestuurd om jullie te zegenen door iedereen van zijn zondige daden af te laten keren."
1Terwijl Petrus ren Johannes de menigte nog toespraken, overvielen de priesters, de hoofdman van de tempel en de Sadduceeën hen,2Zij waren zeer verontwaardigd, omdat zij het volk onderwezen en in het vertellen over Jezus ook spraken over de opstanding uit de doden;3en zij arresteerden hen en hielden hen gevangen tot de volgende dag, want het was al avond.4Maar velen van hen die het woord gehoord hadden werden gelovig, alleen al vijfduizend mannen.5En het gebeurde tegen de volgende dag, dat de oversten, de oudsten en de schriftgeleerden bij elkaar kwamen in Jeruzalem,6en Annas, de hogepriester, en Kajafas, Johannes, Alexander en allen die uit het hogepriesterlijk geslacht kwamen;7en toen zij hen hadden laten voorkomen, wilden zij van hen weten: "Door welke kracht of in welke naam hebben jullie dit gedaan?"8Toen zei Petrus, vervuld met de heilige Geest, tegen hen: "Oversten van het volk en oudsten,9als wij nu verhoord worden in de zaak van een weldaad aan een zieke, die daardoor gezond geworden is,10dan moeten jullie allen en het hele volk van Israël weten, dat het door de naam van Jezus Christus is, de Nazoreeër, die jullie gekruisigd hebben maar die God heeft opgewekt uit de doden, dat deze man hier gezond voor jullie staat.11'Jezus is de steen die door jullie, de bouwlieden, afgekeurd is, maar die nu tot hoeksteen is geworden.'12En onze redding is in niemand anders, want er is onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij gered moeten worden."13Toen zij de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen en zich realiseerden, dat zij niet gestudeerd hadden en eenvoudige mensen uit het volk waren, verwonderden zij zich en zij herkenden hen van toen zij met Jezus waren;14en omdat zij de genezen man bij hen zagen staan, konden zij er niets tegen inbrengen.15Zij geboden hun buiten de raadzaal te gaan en overlegden met elkaar,16Zij zeiden: "Wat moeten wij met deze mensen doen? Er is een wonderteken door hen verricht is. Dat is duidelijk voor iedereen in Jeruzalem. Wij kunnen dat niet ontkennen;17maar we moeten voorkomen dat het geloof nog meer onder het volk verspreid wordt. Laten we hun dreigend gebieden met niemand meer te spreken op gezag van de naam Jezus."18En toen zij hen binnengeroepen hadden, bevalen zij hun op geen enkele manier meer te spreken over of te leren op gezag van de naam van Jezus.19Maar Petrus en Johannes zeiden tegen hen: "Beslis zelf, of het recht is voor God, meer naar jullie dan naar God te luisteren;20want wij kunnen niet stoppen te spreken van wat wij gezien en gehoord hebben."21Maar zij dreigden nog meer, maar lieten hen toch vrij, want zij konden niks vinden om ze te straffen nu de mensen God loofden en eerden om wat er gebeurd was.22want de man, die zo wonderbaarlijk genezen was, was meer dan veertig jaar verlamd geweest.23Toen zij vrijgelaten waren, gingen ze naar hun geliefden en vrienden en deelden daar alles wat de overpriesters en oudsten tegen hen gezegd hadden.24En toen zij het hoorden waren zij eensgezind in gebed tot God en zeiden: "U, Heer, bent het die de hemel, de aarde, de zee en al wat daarin is geschapen hebt,25die door de heilige Geest door onze vader David, uw knecht, gezegd hebt: 'Waarom komen de volken in opstand en smeden de steden plannen die toch niet zullen slagen?26De koningen op aarde hebben zich opgesteld en de oversten zijn samengekomen tegen de Heer en tegen zijn Gezalfde.'27Want in deze stad zijn tegen uw heilige knecht Jezus, die U gezalfd hebt, Herodes en Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël bijeengekomen,28om te doen wat uw hand en uw raad van tevoren al bepaald had, dat gebeuren zou.29En nu, Heer, let op hun dreigingen en geef uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken,30doordat U uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen gebeuren door de naam van uw heilige knecht Jezus."31En terwijl zij in gebed waren, begon de plaats waar zij samen waren te beven; en zij werden allen vervuld met de heilige Geest en spraken het woord van God vrijmoedig.32En allen die tot het geloof gekomen waren, waren één van hart en ziel, en zelfs niet één van hen zei, dat iets van wat hij bezat zijn persoonlijk eigendom was, maar zij hadden alles gemeenschappelijk.33En met grote kracht gaven de apostelen hun getuigenis van de opstanding van de Heer Jezus, en God begunstigde allen rijkelijk.34Niemand kwam te kort; want allen die eigenaars waren van stukken grond of van huizen, verkochten die en brachten de opbrengst van de verkoop en legden die aan de voeten van de apostelen;35en aan iedereen werd uitgedeeld naar behoefte.36En Jozef, die van de apostelen de bijnaam Barnabas gekregen had – wat betekent: zoon van troost –, een Leviet, uit Cyprus afkomstig,37die eigenaar was van een akker, verkocht die en bracht het geld en legde het aan de voeten van de apostelen.
1 Een zekere Ananias verkocht samen met zijn vrouw Saffira een stuk land, 2hij hield iets van de opbrengst achter met medeweten van zijn vrouw en een gedeelte daarvan legde hij aan de voeten van de apostelen.3Maar Petrus zei: “Ananias, waarom liet je satan in je hart toe, waardoor je je liet misleiden om de Heilige Geest te bedriegen en een deel van de opbrengst van het stuk land achter hield? 4Als het niet verkocht was, bleef het dan niet jouw eigendom? En nadat je het verkocht, was de opbrengst toch tot jouw beschikking? Hoe komt het, dat je het in je hart toeliet om je zo te gedragen. Je hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God”.5En bij het horen van deze woorden viel Ananias neer en blies zijn laatste adem uit. En iedereen die hierover hoorde werden door grote schrik bevangen.6 De jonge mannen stonden op en legden hem af, droegen hem naar buiten en begroeven hem.7Ongeveer drie uur later, kwam zijn vrouw binnen, niet wetende wat er voorgevallen was.8Petrus zei tegen haar: “Zeg me, verkochten jullie het stuk land voor dit bedrag?” En zij zei: “Ja, voor dat bedrag.” 9 Toen zei Petrus tegen haar: “Hoe hebben jullie durven besluiten de Geest van de Heer te trotseren? Kijk, de mannen die jouw man begraven hebben, staan bij de deur en zij zullen ook jou naar buiten dragen." 10Op hetzelfde moment viel zij bij zijn voeten neer en blies haar laatste adem uit, de jonge mannen kwamen binnen en vonden haar dood en droegen haar naar buiten en begroeven haar bij haar man. 11De hele gemeente en iedereen die hierover hoorde werd door grote schrik bevangen.12Vele tekenen en wonderen vonden plaats onder het volk, verricht door de apostelen. De gelovigen waren eensgezind bij elkaar in de zuilengang van Salamo.13 Alhoewel anderen veel respect voor hen hadden, durfden ze zich niet bij hen aan te sluiten. 14Steeds meer mensen werden toegevoegd die in de Heer geloofden, een groot aantal mannen zowel als vrouwen, 15zelfs de zieken werden op veldbedden en matten naar buiten gebracht, zodat wanneer Petrus voorbij kwam, zijn schaduw op hen zou vallen.16Ook de menigte uit de steden rondom Jeruzalem stroomde toe, ze brachten zieken mee en mensen die gekweld werden door onreine geesten, en iedereen werd genezen. 17Maar de hogepriester stond op en allen die met hem waren – de zogenaamde partij van de Sadduceeën – en vervuld van jaloezie18lieten ze de apostelen gevangen nemen en sloten hen op in de publieke gevangenis. 19Maar in de nacht opende een engel van de Heer de deuren van de gevangenis en leidde hen naar buiten en zei: 20“Ga naar de tempel en spreek daar tot de mensen al deze woorden van dit leven.” 21De apostelen gaven hieraan gehoor en gingen tegen de ochtend de tempel binnen en onderwezen. Toen de hogepriester met al die bij hem waren arriveerden, riepen zij de Raad bijeen, ook de oudsten van de Israëlieten en stuurden bewakers naar de gevangenis om de apostelen te laten voorkomen.22Maar daar aangekomen, konden de bewakers hen niet vinden in de gevangenis. Ze keerden terug en deden verslag,23dat de gevangenis zorgvuldig was afgesloten, de bewakers bij de deuren stonden maar nadat die werden geopend, niemand werd aangetroffen. 24Toen het hoofd van de tempel en de overpriesters dit hoorden wisten ze niet wat ze daarvan moesten denken en vroegen zich af hoe dit zou aflopen.25Daarop kwam er iemand naar hen toe met de mededeling dat de mannen die zij gevangen hadden gezet, in de tempel de mensen onderwezen.26Daarop ging het hoofd van de tempel met zijn wachters erheen en brachten hen mee terug, niet met geweld want ze waren bang dat de bevolking hen zou stenigen. 27Terug gekomen leidden ze hen voor de Raad. De hogepriester begon de ondervraging met: 28 "Wij hebben jullie nadrukkelijk verboden om in deze Naam te onderwijzen, en toch weet geheel Jeruzalem door jullie van deze leerstelling en jullie stellen ons aansprakelijk voor de dood van deze man."29Maar Petrus en de apostelen antwoordden: "Men moet God meer gehoorzamen dan mensen.30De God van onze voorouders heeft Jezus opgewekt, nadat jullie Hem hadden gedood door Hem aan het kruishout te hangen. 31Hem heeft God door zijn rechterhand verhoogd, tot Leider en Redder om Israël tot inkeer te brengen en hun zonden te vergeven. 32Wij zijn getuigen van deze dingen en zo ook de Heilige Geest, die God gegeven heeft aan wie die Hem gehoorzamen."33Toen ze dit hoorden ontstaken ze in woede en wilden ze de apostelen ter dood laten brengen. 34Maar ene Farizeeër in de Raad, Gamaliël, een bij de mensen gerespecteerde wetgeleerde, stond op en gaf opdracht dat de mannen voor een korte tijd buiten moesten wachten. 35Daarna zei hij: "Mannen van Israël, overweeg nog eens goed wat je van plan bent met deze mensen.36 Een tijd geleden kwam Teudas op de voorgrond en beweerde bijzonder te zijn, ongeveer vierhonderd mensen sloten zich bij hem aan, maar hij werd gedood, en zijn hele aanhang viel uiteen en het liep op niets uit.37Na hem was er Judas de Galileeër, die in de tijd van de volkstelling volgelingen wist te winnen. Ook hij kwam om en al degenen die door hem waren overtuigd, werden uiteengedreven.38 Daarom raad ik jullie aan om je afzijdig te houden van deze mensen en om ze alleen te laten; want als hun plan mensenwerk is, zal het op niets uitlopen,39maar als het Gods werk is, zullen jullie niets tegen hen kunnen uitrichten of het zou blijken dat jullie tegen God strijden." En zij lieten zich door hem overtuigen,40en riepen de apostelen weer binnen. Ze lieten hen geselen en bevalen hen niet meer in de naam van Jezus te spreken en lieten hen vrij.41De apostelen verlieten de Raad, verheugd dat ze waardig geacht waren om voor de Naam vernedering te lijden.42Iedere dag bleven ze onderwijzen in de tempel en bij de mensen thuis en verkondigden zij het evangelie dat Jezus de Messias is.
1Het aantal discipelen werd talrijker. Dat bracht met zich mee dat de Grieks sprekende volgelingen over de Hebreeën gingen klagen, omdat hun weduwen bij de dagelijkse verzorging verwaarloosd werden.2En de twaalf apostelen riepen alle discipelen samen en zeiden: Het is niet goed dat wij minder aandacht aan het woord van God schenken om de tafels te moeten bedienen.3Zoek dan, broeders, zeven mannen onder jullie, die goed bekend staan, vol van Heilige Geest en wijsheid, zodat wij hen voor deze taak kunnen aanstellen;4maar wij zullen ons toewijden aan het gebed en de bediening van het woord.5De hele menigte vond het een goed voorstel, en zij kozen Stefanus, een man vol van geloof en heilige Geest, Filippus, Prochorus, Nikanor, Timon, Parmenas en Nikolaüs, een Jodengenoot uit Antiochië;6zij stelden hen voor aan de apostelen, die, na gebeden te hebben, hun de handen oplegden.7En het woord van God kon zich verder verspreiden en het aantal discipelen in Jeruzalem nam zeer toe en een talrijke groep van de priesters gaf gehoor aan het geloof.8En Stefanus, vol van genade en kracht, deed wonderen en grote tekenen onder het volk.9Maar er stonden sommigen van hen op, die waren van de zogenaamde synagoge van de Libertijnen, van de Cyreneeërs en van de Alexandrijnen en van de Joden uit Cilicië en Asia en redetwistten met Stefanus,10en zij waren niet in staat om de wijsheid en de Geest, waardoor hij sprak, te weerstaan.11Toen schoven zij mannen naar voren, die zeiden: ¨Wij hebben hem lasterlijke woorden tegen Mozes en God horen spreken¨.12En zij brachten zowel het volk als de oudsten en de schriftgeleerden in opschudding; en door hun aandringen, sleepten zij hem mee en leidden hem voor de Raad,13en kwamen met valse getuigen, die zeiden: "Deze mens spreekt onophoudelijk lasterlijke woorden tegen de tempel en de wet,14want wij hebben hem horen zeggen, dat deze Jezus, de Nazoreeër, deze plaats zal afbreken en de goede gewoonten veranderen, die Mozes ons heeft overgeleverd".15Alle leden van de Raad vestigden hun blik op Stefanus en zagen dat gezicht leek op dat van een engel.
1En de hogepriester zei: Is dat zo?2Hij antwoordde: "Jullie, mannen broeders en vaders, luister goed! De God van de heerlijkheid is verschenen aan onze vader Abraham, toen hij nog in Mesopotamië was, voordat hij in Haran ging wonen,3Hij zei tegen hem: "Verlaat je land en je bloedverwanten en kom herwaarts naar het land, dat Ik je wijzen zal."4Toen vertrok hij uit het land van de Chaldeeën en vestigde zich in Haran. En nadat zijn vader gestorven was, bracht God hem naar dit land, waar jullie nu wonen;5en Hij gaf hem geen erfdeel daarin, zelfs niet één voet, maar Hij beloofde hem zijn nakomelingen het in bezit te geven, hoewel hij geen kinderen had. 6En God sprak aldus, dat zijn nakomelingen zouden wonen in een vreemd land, waar ze in slavernij zouden leven en 400 jaar slecht behandeld zouden worden;7maar het volk, dat zij dienen zullen, zal Ik oordelen, sprak God, en daarna zullen zij uittrekken en Mij vereren op deze plaats.8En Hij gaf hem het verbond van de besnijdenis; en aldus verwekte hij Isaak en besneed hem op de achtste dag; en Isaak verwekte Jakob en Jakob de twaalf aartsvaders.9En de aartsvaders verkochten uit jaloezie Jozef naar Egypte, maar God was met hem,10en verloste hem uit al zijn verdrukkingen en gaf hem genade en wijsheid tegenover Farao, de koning van Egypte, die hem aanstelde tot hoofd over Egypte en over zijn hele huishouden.11En er kwam hongersnood over heel Egypte en Kanaän en grote verdrukking, en onze vaderen hadden niets meer te eten.12Maar toen Jakob hoorde, dat er koren was in Egypte, stuurde hij onze vaderen de eerste keer daarheen;13en bij de tweede keer maakte Jozef zich aan zijn broeders bekend. Toen hoorde ook de Farao uit welk volk en welke familie Jozef kwam.14Jozef liet zijn vader Jakob overkomen en al zijn bloedverwanten, vijfenzeventig zielen.15Zo vertrok Jakob naar Egypte, waar hij stierf, evenals onze voorouders en16zij werden overgebracht naar Sichem en bijgezet in het graf, dat Abraham voor een bepaald bedrag van de zonen van Hemor te Sichem gekocht had.17Naarmate de tijd naderde dat Gods belofte aan Abraham in vervulling zou gaan, vermeerderde het volk en vermenigvuldigde zich in Egypte,18totdat er over Egypte een andere koning aan het bewind kwam, die Jozef niet gekend had.19Hij was sluw en nam een maatregel tegen ons volk door hun baby's te vondeling te leggen, zodat het volk zich niet zou vermeerderen.20In die tijd werd Mozes geboren en hij was mooi voor God; drie maanden werd hij opgevoed in het huis van zijn vader.21En toen hij te vondeling was gelegd, nam de dochter van Farao hem aan en liet hem als haar eigen zoon opvoeden.22En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren en was machtig in woord en daad.23Toen hij de leeftijd van veertig jaar bereikt had, kwam het in zijn hart op, naar zijn volk, het volk van Israël, om te zien.24Toen hij zag dat een man door een Egyptenaar werd geslagen, beschermde hij hem. Hij nam het op voor de man die geslagen werd en doodde de Egyptenaar.25Hij dacht, dat zijn broeders zouden inzien, dat God hen door zijn hand verlossing wilde geven, maar zij zagen het niet in.26De volgende dag ging hij weer naar hen toe en zag twee mannen met elkaar vechten. Hij probeerde hen uit elkaar te halen. Hij zei tegen hen: 'Mannen, jullie zijn broeders. Waarom vechten jullie met elkaar?' 27Maar hij, die zijn naaste mishandelde, wees hem af en zei: 'Wie heeft je als leider en rechter over ons aangesteld?28Wil je mij soms ombrengen, zoals je gisteren de Egyptenaar hebt omgebracht?'29Toen Mozes dit hoorde, vluchtte hij en ging wonen in het land Midjan, waar hij twee zonen verwekte.30Toen er veertig jaren voorbijgegaan waren, verscheen hem in de woestijn van de berg Sinai een engel in de vlam van een brandende braamstruik.31En toen Mozes dit zag, verwonderde hij zich over het schouwspel en toen hij erheen ging om het te onderzoeken, hoorde hij de stem van de Heer:32'Ik ben de God van je voorouders, de God van Abraham en Isaak en Jakob.' Bevend van schrik durfde Mozes de braamstruik niet te onderzoeken.33En de Heer zei tegen hem: 'Doe je sandalen van je voeten, want de plaats, waar je staat, is heilige grond.34Ik heb de mishandeling van mijn volk in Egypte zeer wel gezien en Ik heb hun zuchten gehoord en ben neergedaald om hen te verlossen; daarom stuur Ik je nu naar Egypte.'35Mozes, die zij verloochend hadden door te zeggen: 'Wie heeft je tot leider en rechter aangesteld?' heeft God als een leider en bevrijder gestuurd, met de macht van de engel, die hem verschenen was in de brandende braamstruik.36Hij heeft hen uitgeleid onder het verrichten van wonderen en tekenen in het land Egypte, in de Rode zee en in de woestijn, veertig jaren lang.37Dit is die Mozes, die tegen de Israëlieten gezegd heeft: 'Een profeet net zoals ik zal God uit jullie doen opstaan.'38Deze is het, die in de vergadering in de woestijn met de engel was, die tot hem sprak op de Sinai, en met onze voorouders; en hij ontving levende woorden om aan jullie door te geven.39En onze voorouders wilden hem niet gehoorzamen, maar wezen hem af en verlangden terug naar Egypte40en zeiden tegen Aäron: 'maak ons goden, die vóór ons uit zullen gaan; want van Mozes, die ons uit het land Egypte geleid heeft, weten wij niet, wat er met hem gebeurd is.'41Toen maakten ze een beeld in de vorm van een stierkalf, brachten er offers aan en verheugden zich over de werken van hun handen.42Toen verliet God hen. Hij liet hen hun gang gaan toen ze liever de sterren wilden aanbidden. Zo staat het ook in de Boeken van de profeten: 'Volk van Israël, hebben jullie ook vlees-offers en meel-offers aan Míj gebracht, veertig jaar lang in de woestijn?43Hebben jullie niet de tent van Moloch gedragen en de ster van de god Romfa, de afbeeldingen, die jullie gemaakt hebben om die te aanbidden? Daarom zal ik jullie wegsturen tot voorbij Babylon.'44De tent van de getuigenis hadden onze voorouders in de woestijn bij zich, zoals Hij het geboden had, die tegen Mozes zei, dat hij haar moest maken naar het voorbeeld, dat hij gezien had.45Onze voorouders namen deze tent over en met Jozua brachten zij haar verder, bij de verovering van de volken, die God heeft verdreven voor onze voorouders, (in het land), tot de dagen van David.46Deze heeft genade gevonden bij God en Hem gevraagd een tempel voor God te mogen bouwen, een plek waar de God van Jakob zou kunnen wonen.47Maar pas zijn zoon Salomo bouwde die tempel. 48De Allerhoogste echter woont niet in wat men met handen maakt, zoals de profeet zegt:49'De hemel is Mijn troon, en de aarde een voetbank voor mijn voeten. Wat voor huis zal je voor Mij bouwen, zegt de Heer, of wat is de plaats van mijn rust?50Heeft niet mijn hand dit alles gemaakt?'51Hardnekkigen en onbesneden van hart en oren, jullie verzetten je altijd tegen de Heilige Geest. Jullie zijn net als jullie voorouders.52Wie van de profeten hebben jullie voorouders niet vervolgd? Zelfs hebben zij hen gedood, die geprofeteerd hebben van de komst van de Rechtvaardige, van wie jullie nu verraders en moordenaars geworden zijn.53Jullie hebben de wet uit de handen van engelen gekregen. Maar jullie hebben je nooit aan die wet gehouden!"54Toen zij dit hoorden, ontstaken ze in woede en begonnen te knarsetanden, 55Maar vervuld van de heilige Geest, sloeg Stefanus de ogen naar de hemel en zag de heerlijkheid van God en Jezus, die aan de rechterhand van God stond,56En hij zei: "Kijk, ik zie de hemelen geopend en de Zoon van de mensen, staat aan de rechterhand van God."57Maar zij begonnen hard te schreeuwen en hielden hun handen voor hun oren en stormden met zijn allen op hem af.58Ze dreven hem de stad uit en stenigden hem. En de getuigen legden hun mantels neer aan de voeten van een jonge man, Saulus genaamd.59En zij stenigden Stefanus, die de Heer aanriep en zei: "Heer Jezus, ontvang mijn geest."60En op de knieën vallende, riep hij met luide stem: "Heer, reken hun deze zonde niet toe!" En met deze woorden stierf hij. En Saulus stemde in met deze terechtstelling.
1In die dagen ontstond er een zware vervolging tegen de gemeente in Jeruzalem; en allen werden verstrooid over de streken van Judea en Samaria, met uitzondering van de apostelen.2Vrome mannen begroeven Stefanus en rouwden diep over hem.3Saulus probeerde de gemeente te vernietigen. Hij ging het ene huis na het andere binnen en sleurde mannen en vrouwen mee en liet hen opsluiten in de gevangenis.4Zij die verstrooid werden, trokken het land door en verkondigden het evangelie.5Filippus daalde af naar de stad van Samaria en predikte hun de Christus.6Toen de inwoners Filippus hoorden en de wonderen zagen die hij deed, hielden zij zich eensgezind aan wat door hem gezegd werd.7Veel mensen werden bevrijd van onreine geesten, die hen onder luid geschreeuw verlieten en veel verlamden en kreupelen werden genezen;8en er was grote blijdschap in die stad.9Een man genaamd Simon, was reeds vóór deze tijd in de stad bezig met magie, waardoor hij het volk van Samaria versteld deed staan, en hij beweerde over bijzondere gaven te beschikken;10en allen, van klein tot groot, keken vol ontzag naar hem en zeiden: "Deze man is wat genoemd wordt de grote kracht van God."11Hij boezemde ontzag in bij de bevolking omdat hij hen reeds lange tijd met magische krachten verbaasd had.12Toen zij echter Filippus geloofden, die het evangelie van het Koninkrijk van God en van de naam van Jezus Christus predikte, lieten zij zich dopen, zowel mannen als vrouwen.13Ook Simon zelf kwam tot geloof en na zijn doop bleef hij voortdurend bij Filippus, versteld van de tekenen en grote krachten die hij zag gebeuren.14Toen de apostelen in Jeruzalem hoorden dat Samaria het woord van God had aanvaard, stuurden zij Petrus en Johannes naar hen toe.15Nadat zij daar waren aangekomen, baden zij voor hen, dat zij de heilige Geest mochten ontvangen,16want Deze was nog op niemand van hen neergedaald; zij waren alleen gedoopt in de naam van de Heer Jezus.17Toen legden zij hun de handen op en zij ontvingen de heilige Geest.18Toen Simon zag dat door de handoplegging van de apostelen de mensen vervuld werden van de Geest, bood hij hun geld aan,19en zei: "Geef mij deze macht ook, zodat als ik iemand de handen opleg, hij de heilige Geest ontvangt."20Maar Petrus zei tegen hem: "Je zult met je geld in het verderf worden gestort, omdat jij gemeend hebt de gave van God voor geld te kunnen verwerven!21Jij hebt part noch deel aan deze zaak, want je hart is niet oprecht voor God.22Bekeer je van je verfoeilijk gedrag en bid de Heer of Hij je deze slechte gedachte wil vergeven, 23want ik zie dat je vol venijn zit en verstrikt bent in het kwaad."24Maar Simon antwoordde: "Bid voor mij tot de Heer, dat mij niets zal overkomen van wat jullie gezegd hebben."25Toen zij van het woord van de Heer hadden getuigd en zijn boodschap hadden verkondigd, keerden zij terug naar Jeruzalem en verkondigden het evangelie in veel dorpen van de Samaritanen. 26Een engel van de Heer sprak tegen Filippus en zei: "Sta op en ga tegen de middag de weg op die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza." Deze weg is eenzaam.27Hij stond op en ging. En kijk, een Ethiopiër, een kamerling, een hoge ambtenaar van Kandake, de koningin van de Ethiopiërs, belast met het beheer van haar schatkist, was naar Jeruzalem gegaan om te aanbidden;28en hij was op de terugweg en las in zijn wagen gezeten, de profeet Jesaja.29En de Geest zei tegen Filippus: "Ga naar die man daar in die wagen"30Filippus haastte zich naar hem toe en hoorde hem de profeet Jesaja lezen en zei: "Begrijp je wat je leest?"31Hij antwoordde: "Hoe zou ik dit kunnen, als niemand mij uitleg geeft?" En hij vroeg Filippus in te stappen en naast hem te komen zitten.32Het gedeelte van de Schrift dat hij las was dit: "Als een schaap werd Hij naar de slacht geleid; en zoals een lam stil is tegenover de scheerder, zo doet Hij zijn mond niet open.33Hij werd vernederd en Hem werd geen recht gedaan: wie zal zijn afkomst verhalen? Want op aarde leeft Hij niet meer."34De kamerling zei tegen Filippus: "Ik vraag je, van wie zegt de profeet dit? Van zichzelf of van iemand anders?"35Daarop begon Philippus met hem te spreken over het evangelie van Jezus.36Terwijl zij onderweg waren, kwamen zij bij een water, en de kamerling zei: "Kijk, daar is water! Wat is er tegen dat ik gedoopt wordt?"37[Filippus antwoordde: "Als je met heel je hart gelooft, is het geoorloofd." En hij antwoordde: "Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is."]38Hij liet de wagen stilhouden en beiden daalden af in het water, zowel Filippus als de kamerling, en Filippus doopte hem.39Toen zij uit het water gekomen waren, nam de Geest van de Heer Filippus weg en de kamerling zag hem niet meer, en ging zijn weg met blijdschap.40Maar Filippus bleek te Asdod te zijn; en hij trok rond om het evangelie te prediken aan alle steden, totdat hij te Caesarea kwam.
1Saulus, die de discipelen van de Heer bedreigde en sommigen zelfs de dood in joeg, ging naar de hogepriester,2en vroeg hem brieven mee te geven voor de synagogen in Damascus, zodat hij mannen en vrouwen van de Weg, die hij daar zou aantreffen, gevangen kon nemen en meevoeren naar Jeruzalem.3Terwijl hij daarheen op weg was, en Damascus naderde, werd hij plotseling omstraald door een licht uit de hemel;4hij viel op de grond en hoorde een stem tegen hem zeggen: "Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?"5En hij zei: "Wie bent U, Heer?" En Hij zei: "Ik ben Jezus, die jij vervolgt.6Maar sta op en ga de stad binnen en daar zal je gezegd worden, wat je moet doen."7De mannen die met hem reisden stonden sprakeloos, omdat ze wel de stem hoorden maar niemand zagen.8Saulus stond op en hoewel hij zijn ogen open had, kon hij niets zien, en zij leidden hem bij de hand en brachten hem naar Damascus.9Drie dagen lang kon hij niet zien, en hij at of dronk niet.10Nu was er in Damascus een discipel genaamd Ananias; en de Heer zei tegen hem in een visioen: "Ananias!" En hij antwoordde: "Ja Heer, hier ben ik."11De Heer zei tegen hem: "Sta op en ga naar de straat die de Rechte heet, en vraag bij het huis van Judas naar iemand uit Tarsus, die Saulus heet, hij is in gebed.12En in een visioen heeft hij een man, genaamd Ananias zien binnenkomen en hem de handen opleggen, zodat hij weer zien kon."13Ananias antwoordde: "Heer, ik heb van veel mensen over deze man gehoord, hoeveel kwaad hij uw heiligen in Jeruzalem aangedaan heeft;14en hier heeft hij volmacht van de overpriesters om iedereen, die uw naam aanroepen, gevangen te nemen."15Maar de Heer zei tegen hem: "Ga, want deze man is voor Mij een uitverkoren werktuig om mijn naam uit te dragen aan heidenen en koningen en de kinderen van Israël;16want Ik zal hem tonen hoeveel hij lijden moet omwille van mijn naam."17Ananias ging naar het huis en hij legde zijn handen op hem en zei: "Saul, broeder, de Heer Jezus, die verschenen is op de weg waarlangs jij gekomen bent, heeft mij gezonden zodat jij weer zou zien en met de heilige Geest vervuld wordt."18Meteen was het alsof er schubben van zijn ogen vielen; hij kon weer zien en stond op en werd gedoopt;19En nadat hij gegeten had, kwam hij weer op krachten. Toen Saulus enige dagen bij de discipelen in Damascus was,20verkondigde hij meteen in de synagogen dat Jezus de Zoon van God is.21Iedereen die het hoorde stond verbaasd en zei: "Is dit niet de man, die in Jeruzalem de volgelingen van Jezus achtervolgde en die hierheen is gekomen met het doel om hen gevangen te nemen en uit te leveren aan de overpriesters?"22Maar Saulus trad steeds krachtiger op en bracht de Joden, die te Damascus woonden, in verwarring door te bewijzen dat Jezus de Christus is.23Na een aantal dagen, beraamden de Joden het plan hem te vermoorden,24maar hun plan kwam ter kennis van Saulus. En zij hielden dag en nacht de wacht bij de poorten om hem te vermoorden;25maar zijn discipelen namen hem mee en lieten hem 's nachts in een mand over de muur zakken.26Toen hij in Jeruzalem aangekomen was, probeerde hij zich bij de discipelen te voegen, maar iedereen was bang voor hem omdat zij niet konden geloven dat hij een discipel was.27Maar Barnabas nam hem onder zijn hoede en bracht hem bij de apostelen, en vertelde hun hoe hij onderweg de Heer had gezien en dat Deze tegen hem gesproken had, en hoe hij in Damascus vrijmoedig was opgetreden in de naam van Jezus.28Saulus liep nu openlijk met de apostelen rond in Jeruzalem,29en verkondigde vrijmoedig de naam van de Heer. Hij ging in debat met de Grieks-sprekende Joden; maar zij probeerden hem te doden.30Toen de broeders dit te weten kwamen, brachten zij hem naar Caesarea en lieten hem vandaar naar Tarsus vertrekken.31De gemeente door geheel Judea, Galilea en Samaria leefde in vrede en kwam tot bloei; de gelovigen leefden in ontzag voor de Heer en hun aantal nam toe door de bijstand van de heilige Geest.32En het gebeurde toen Petrus overal rondreisde, dat hij ook bij de heiligen kwam die in Lydda woonden.33Daar vond hij een man genaamd Eneas, een verlamde, die al acht jaar verlamd op bed lag.34Petrus zei tegen hem: "Eneas, Jezus Christus geneest je; sta op en maak je bed op." En hij stond onmiddellijk op.35En alle bewoners van Lydda en Saron zagen hem en bekeerden zich tot de Heer.36In Joppe woonde een discipel genaamd Tabita, dat vertaald betekent Dorkas. Deze vrouw was overdadig in goede werken en goede daden die zij voor de armen deed. 37Juist in die tijd werd zij ziek en stierf; nadat ze was gewassen, legde men haar in een bovenzaal.38Aangezien Lydda dichtbij Joppe lag, stuurden de discipelen twee mannen naar toe, toen ze hoorden dat Petrus daar was, en zeiden: "Kom direct naar ons toe."39Petrus stond op en ging met hen mee. Toen hij daar aangekomen was, bracht men hem naar de bovenzaal en al de weduwen kwamen bij hem staan en lieten hem onder tranen, al de lijfrokken en mantels zien, die Dorkas gemaakt had toen zij nog bij hen was.40Maar Petrus stuurde hen allen naar buiten en knielde neer en bad. En hij draaide zich naar het lichaam en zei: "Tabita, sta op!" En zij opende haar ogen en zag Petrus en ging overeind zitten.41Petrus gaf haar de hand en richtte haar op; toen riep hij de heiligen en de weduwen en liet hun zien dat ze weer leefde.42En het werd bekend door geheel Joppe en velen kwamen tot geloof in de Heer.43En het geschiedde dat Petrus nog enige tijd in Joppe bleef bij een zekere Simon, een leerlooier.
1Een inwoner van Caesarea was Cornelius, een hoofdman van de zogenaamde Italiaanse afdeling,2een gelovige man, die samen met zijn huisgenoten, God vereerde. Hij deed veel aan liefdadigheid voor de bevolking en bad regelmatig tot God.3Op een dag zag hij in een visioen omstreeks drie uur 's middags duidelijk een engel van God bij hem in huis komen, die tegen hem zei: "Cornelius!"4Hij staarde de engel verschrikt aan en zei: "Wat is er, heer!" En hij zei: "Uw gebeden en uw liefdadigheid zijn door God opgemetrkt.5Stuur daarom mannen naar Joppe en nodig een ene Simon uit, die ook wel Petrus wordt genoemd.6Hij is te gast bij ene Simon, een leerlooier en zijn huis ligt bij de zee."7Toen de engel, met wie hij sprak, was weggegaan, riep hij twee van zijn dienaren en een gelovige soldaat uit zijn gevolg.8Nadat hij hun alles had uitgelegd, stuurde hij hen naar Joppe.9De volgende dag, nog voordat de afgezanten van Cornelius in Joppe waren aangekomen, ging Petrus omstreeks het middaguur op het dak om daar te bidden.10Hij werd hongerig en verlangde iets te eten. Terwijl men iets klaar maakte, kreeg hij een visioen.11Hij zag uit een geopende hemel een voorwerp neerdalen in de vorm van een groot laken, dat aan de vier hoeken neergelaten werd op de aarde;12Op het kleed bevonden zich allerlei lopende en kruipende dieren van de aarde en allerlei vogels van de hemel.13En hij hoorde een stem zeggen: "Sta op, Petrus, slacht en eet!"14Maar Petrus zei: "Nee Heer, zeker niet, want ik heb nog nooit iets gegeten, dat verwerpelijk of onrein was."15En voor de tweede keer hoorde hij de stem: "Wat God rein verklaard heeft, mag jij niet voor onrein houden."16En dit gebeurde tot drie keer toe en direct daarna werd het voorwerp weer opgenomen in de hemel.17Petrus vroeg zich in verwarring af wat het gezicht, dat hij gezien had, wel betekenen mocht. Op dat moment arriveerden de afgezanten van Cornelius aan de poort, nadat ze navraag naar het huis van Simon hadden gedaan.18Zij probeerden door geroep te weten te komen of Simon, ook Petrus genaamd, daar verbleef.19Terwijl Petrus nog steeds over het gezicht nadacht, zei de Geest: "Kijk, drie mannen zoeken jou;20ga naar beneden en reis met hen mee zonder bezwaar te maken want Ik heb hen gezonden."21En Petrus ging naar beneden en zei tegen de mannen: "Ik ben degene die jullie zoeken; wat is de reden van jullie komst?"22Zij zeiden: "Cornelius, een hoofdman, een rechtvaardig man die God vereert en goed bekend staat bij het hele volk van de Joden, heeft door een heilige engel een visioen ontvangen om jou in zijn huis uit te nodigen en te horen wat je gaat zeggen."23Petrus vroeg hen binnen te komen en ontving hen gastvrij. De volgende dag vertrok hij met hen, en enkele broeders uit Joppe gingen met hem mee.24De volgende dag kwamen zij in Caesarea aan. En Cornelius wachtte hen op terwijl hij zijn bloedverwanten en beste vrienden had bijeengeroepen.25Toen Petrus binnenkwam, kwam Cornelius hem tegemoet en viel eerbiedig voor zijn voeten op de grond.26Maar Petrus hielp hem overeind en zei: "Sta op, ik ben ook maar een gewoon mens."27Al pratend kwam hij binnen waar hij een groot aantal mensen bijeen trof.28Hij zei: "Jullie weten, dat het voor een Jood verboden is een niet-Jood te bezoeken; maar God heeft mij duidelijk gemaakt, dat ik niemand verwerpelijk of onrein mag beschouwen.29Daarom ben ik ook zonder verzet op uw uitnodiging meegegaan. Ik zou graag willen weten, waarom u mij hebt uitgenodigd."30Cornelius zei: "Precies vier dagen geleden was ik 's middags om drie uur thuis in gebed;31en er stond een man voor mij in blinkende kleren en zei: 'Cornelius, jouw gebed is verhoord en jouw liefdadigheid is door God opgemerkt.32Stuur iemand naar Joppe en vraag Simon, bijgenaamd Petrus te komen; hij is te gast in het huis van Simon, een leerlooier, aan de zee.'33Ik heb toen direct iemand naar jou gestuurd en je hebt er goed aan gedaan hier te komen. Wij zijn nu allemaal hier ten overstaan van God om te luisteren naar wat je door de Heer is opgedragen."34En Petrus nam het woord en zei: "Inderdaad merk ik nu pas goed, dat God geen onderscheid maakt tussen mensen,35maar dat Hij zich het lot aantrekt van iedereen die ontzag voor Hem heeft en rechtvaardig handelt, ongeacht welk volk dan ook. 36God heeft aan de Israëlieten bekend gemaakt dat Hij door Jezus Christus het goede nieuws van vrede heeft laten brengen. Deze Jezus is de Heer van alle mensen.37Jullie weten wat er in heel het Joodse land is gebeurd, hoe het begon in Galilea, na de doop, die Johannes aankondigde,38van Jezus van Nazaret, hoe God Hem met de heilige Geest heeft gezalfd en met kracht heeft bekleed. Hij trok als weldoener door het land en genas iedereen die in de macht van de duivel was, want God stond Hem bij.39Wij zijn getuigen van alles wat Hij heeft gedaan in het land van de Joden en ook in Jeruzalem; zij hebben Hem gedood door Hem aan het kruishout te hangen,40maar God heeft Hem op de derde dag opgewekt en Hem aan de mensen laten verschijnen;41niet aan het hele volk, maar aan de getuigen die daartoe door God tevoren waren uitgekozen, aan ons, die met Hem gegeten en gedronken hebben nadat Hij uit de doden was opgestaan.42Hij heeft ons opgedragen daarvan getuigenis af te leggen en aan het volk bekend te maken dat Hij het is, die door God is aangesteld als rechter over levenden en doden.43Van Hem getuigen alle profeten, dat iedereen, die in Hem gelooft, door zijn naam vergeving van zonden ontvangt."44Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, daalde de heilige Geest op iedereen, die naar zijn woorden luisterden.45En de Joodse gelovigen die met Petrus waren meegekomen, zagen vol verbazing dat ook de heidenen het geschenk van de heilige Geest ontvingen,46want zij hoorden hen spreken in vreemde talen en God prijzen. Toen merkte Petrus op:47"Wie kan nu nog weigeren deze mensen met water te dopen nu zij net als wij de heilige Geest hebben ontvangen?"48En hij gaf opdracht hen te dopen in de naam van Jezus Christus. Daarna vroegen zij hem nog enkele dagen te blijven.
1De apostelen en de broeders en zusters in Judea hoorden, dat ook de heidenen het woord van God aangenomen hadden.2En toen Petrus naar Jeruzalem gegaan was, verschilden degenen die uit de besnijdenis waren, met hem van mening,3en zeiden: “Je bent thuis geweest bij onbesnedenen en hebt met hen gegeten.”4Maar Petrus begon hun het hele verhaal uit te leggen op volgorde van gebeurtenis en zei:5“Ik was in de stad Joppe in gebed en zag in extase een visioen: een groot laken, dat aan de vier hoeken uit de hemel neergelaten werd en het kwam vlak bij mij.6Toen ik er goed naar keek, zag ik de viervoetige dieren van de aarde, wilde dieren, reptielen en vogels van de hemel.7Ik hoorde ook een stem tegen mij zeggen: ‘Sta op, Petrus, slacht en eet!’8Maar ik zei: ‘Zeker niet Heer, want ik heb nog nooit iets gegeten dat onheilig of onrein was.'9De stem uit de hemel sprak voor de tweede keer: ‘Wat God rein verklaard heeft, mag jij niet voor onheilig houden.’10En dit gebeurde drie keer; en toen werd alles weer opgetrokken in de hemel.11En kijk, gelijk daarna kwamen er drie mannen bij het huis waar wij waren. Zij waren uit Caesarea naar mij toegestuurd.12En de Geest zei tegen mij, dat ik met hen mee moest gaan zonder te aarzelen. En deze zes broeders gingen ook met mij mee en wij zijn het huis van die man binnengegaan.13Hij heeft ons verteld, hoe hij een engel in zijn huis had zien staan, die tegen hem zei: ‘Stuur iemand naar Joppe en nodig Simon uit, die ook wel Petrus genoemd wordt.14Hij zal woorden spreken, waardoor jij en je hele huis gered zullen worden.’15En toen ik begon te spreken, kwam de Heilige Geest op hen, zoals in het begin ook op ons.16En ik herinnerde mij het woord van de Heer, hoe Hij zei: ‘Johannes doopte met water, maar jullie zullen met de Heilige Geest gedoopt worden.’17Dus, als God op precies dezelfde manier hun de gave van de Heilige Geest heeft gegeven als aan ons die geloven in de Heer Jezus Christus, wie ben ik dan om het werk van God tegen te houden?”18En toen zij dit gehoord hadden, waren zij gerustgesteld en verheerlijkten God: “Zo geeft God dus ook de heidenen de bekering die tot leven leidt.”19Zij, die verstrooid werden door de onderdrukking, die begon met Stefanus' dood, trokken verder naar Fenicië, Cyprus en Antiochië. Ze spraken het woord alleen tegen de Joden.20Maar er waren onder hen enkele Cyprische en Cyreense mannen, die, in Antiochië aangekomen, ook tot de Grieken spraken en hun de Heer Jezus predikten.21En de hand van de Heer was met hen, en een groot aantal mensen kwam tot geloof en bekeerde zich tot de Heer.22En het bericht daarover kwam bij de gemeente van Jeruzalem en zij stuurden Barnabas naar Antiochië.23Toen hij aankwam en de genade van God zag, werd hij enthousiast en blij. Hij moedigde hen allemaal aan om naar het voornemen van hun hart de Heer trouw te blijven.24Barnabas was een goede man, vol van de Heilige Geest en van geloof. En een grote groep mensen werd bij de Heer gebracht.25En hij vertrok naar Tarsus om Saulus te zoeken; en toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië.26En het gebeurde, dat zij een heel jaar in de gemeente gastvrij ontvangen werden en een grote groep mensen onderwezen. De discipelen werden voor het eerst in Antiochië Christenen genoemd.27En in die tijd kwamen profeten van Jeruzalem in Antiochië.28Eén van hen, die Agabus heette, stond op en profeteerde door de Geest, dat er een grote hongersnood zou komen in het hele rijk. Deze profetie kwam uit onder Claudius.29En de discipelen besloten, dat elk van hen naar draagkracht iets zou sturen ter ondersteuning van de broeders en zusters, die in Judea woonden.30Dit deden zij ook en zij lieten hun gift aan de oudsten door Barnabas en Saulus brengen.
1En omstreeks die tijd sloeg koning Herodes de hand aan sommigen van de gemeente om hun kwaad te doen.2En hij liet Jakobus, de broeder van Johannes, doden met het zwaard;3en toen hij zag, dat dit de Joden wel beviel, ging hij door en nam ook Petrus gevangen. Nu waren het de dagen van de ongezuurde broden.4En hij liet hem arresteren en zette hem gevangen, onder bewaking van vier viertallen soldaten, met het voornemen hem na het Paasfeest voor het volk te brengen.5Terwijl Petrus in de gevangenis zat, werd er door de gemeente voortdurend tot God voor hem gebeden.6Toen Herodes van plan was hem te doen voorkomen, lag Petrus die nacht te slapen tussen twee soldaten, geboeid met twee ketens, terwijl schildwachten voor de deur van de gevangenis de wacht hielden.7En zie, een engel van de Heer stond bij hem en er scheen licht in het vertrek, en hij stootte Petrus in zijn zijde om hem te wekken en zei: "Sta snel op!" En de ketens vielen van zijn handen.8En de engel zei: "Omgord je en doe je sandalen aan." En hij deed dit. En hij zei: "Doe je mantel om en volg mij."9En hij volgde hem naar buiten en hij wist niet, dat dit werkelijk gebeurde, wat door de engel gedaan werd, maar hij dacht dat het een droom was.10En toen zij de eerste en de tweede wacht gepasseerd hadden, kwamen zij aan de ijzeren poort, die naar de stad leidde, die vanzelf voor hen openging. En toen zij buiten kwamen, gingen zij één straat verder en toen verliet de engel hem.11En toen Petrus besefte wat er was gebeurd zei hij: "Nu weet ik echt dat de Heer zijn engel gestuurd heeft en mij uit de hand van Herodes gerukt heeft en uit al wat het Joodse volk verwachtte."12En na een ogenblik van overleg, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, bijgenaamd Marcus, waar velen bijeen waren in gebed.13En toen hij aan de deur van het voorportaal klopte, kwam er een slavin met de naam Rode, om te horen wat er was;14en toen zij de stem van Petrus herkende, deed zij van blijdschap het voorportaal niet open, maar liep naar binnen om te vertellen, dat Petrus voor het portaal stond.15En zij zeiden tegen haar: "Jij spreekt wartaal." Maar zij bleef volhouden, dat het echt zo was. En zij zeiden: "Het is zijn engel."16Maar Petrus bleef kloppen en toen zij opengedaan hadden, zagen zij hem en waren verbijsterd.17En hij wenkte met zijn hand, dat zij stil moesten zijn, en vertelde hun, hoe de Heer hem uit de gevangenis had geleid en hij zei: "Bericht dit aan Jakobus en de broeders." En hij vertrok en reisde naar een andere plaats.18En toen het dag geworden was, raakten de soldaten in rep en roer over wat er toch met Petrus gebeurd kon zijn.19Herodes liet naar hem zoeken, maar vond hem niet. Hij verhoorde de schildwachten en liet hen executeren; en hij vertrok van Judea naar Caesarea en bleef daar. 20En hij was van plan om de Tyriërs en de Sidoniërs aan te vallen; maar zij kwamen als één man naar hem toe en wisten Blastus, de kamerheer van de koning Herodes, voor zich te winnen. Zij vroegen om vrede omdat hun land voor voeding afhankelijk was van het land van koning Herodes.21Op een bepaalde dag sprak Herodes tegen hen. Hij zat op de troon en had koninklijke kleding aan.22Het volk juichte hem toe: "De stem van een god en niet van een mens!"23En meteen sloeg een engel van de Heer hem, omdat hij God de eer niet gaf; en hij werd door wormen gegeten en blies de adem uit.24En het woord van de Heer werd meer en meer gepredikt en verspreidden zich.25Barnabas en Saulus keerden terug uit Jeruzalem nadat zij hun missie hadden volbracht en namen ook Johannes, bijgenaamd Marcus, mee.
1Nu waren er in de gemeente van Antiochië profeten en leraren, namelijk: Barnabas, Simeon, die ook wel Niger genoemd werd, Lucius van Cyrene, Manaën, de pleegbroer van Herodes de viervorst, en Saulus.2Terwijl zij vastten en de Heer aanbaden zei de Heilige Geest tegen hen: "Stel aan Mij Barnabas en Saul ter beschikking voor het werk waartoe Ik hen geroepen heb."3 Na het vasten en bidden legden zij hun handen op deze mannen en stuurden hen op weg. 4Barnabas en Saulus, door de Heilige Geest uitgezonden, trokken naar Seleucië en voeren vandaar naar Cyprus,5waar ze aankwamen in Salamis. Ze verkondigden het woord van God in de Joodse synagogen. Johannes was bij hen als hun helper. 6Ze trokken het hele eiland door tot Pafos, waar zij een zekere magiër aantroffen, een valse profeet, een Jood die Barjezus heette,7die zich associeerde met de bewindsman Sergius Paulus. De bewindsman, een verstandige man, wenste meer over het woord van God te horen en liet Barnabas en Saulus bij zich komen.8Maar Elymas, de magiër, want zo wordt zijn naam vertaald, verzette zich tegen hen en probeerde om de bewindsman van het geloof afkerig te maken.9Maar Saulus, die ook Paulus genoemd wordt, keek hem strak aan en vervuld met de Heilige Geest zei hij:10"Zoon van de duivel en vijand van alles wat rechtvaardig is. Je zit vol van oplichterij en leugens. Zul je ooit stoppen met het verdraaien van de rechte paden van de Heer?11Let op, de hand van de Heer keert zich tegen je. Je zult een tijd lang blind zijn en de zon niet zien. Meteen viel er een waas en donkerte over hem, rondtastend zocht hij iemand om hem aan de hand te leiden."12Toen de bewindsman zag wat er gebeurd was, kwam hij tot geloof, diep getroffen door wat hij leerde over de Heer. 13Paulus en degenen die bij hem waren voeren af van Pafos en kwamen aan in Perge in Pamfylië. Daar verliet Johannes hen en keerde terug naar Jeruzalem. 14Paulus en Barnabas trokken van Perge verder en kwamen aan in Antiochië in Pisidië, waar zij op de sabbatdag in de synagoge tijdens de dienst plaats namen. 15Na de voorlezing van de Wet en de Profeten lieten de leiders van de synagoge hen uitnodigen met de volgende woorden: "Mannen, broeders, als jullie een bemoedigend woord hebben voor de mensen hier, zeg het dan."16Paulus stond op, gebaarde met zijn hand en zei: "Mannen van Israël en jullie die ontzag hebben voor God, luister.17De God van dit volk Israël koos onze voorvaders, en maakte hen groot en machtig toen zij in het land Egypte verbleven, met opgeheven arm leidde Hij hen uit het land. 18Gedurende een tijd van ongeveer veertig jaar in de woestijn heeft Hij hun eigenaardigheden verdragen;19en na zeven volken in het land Kanaän uitgeroeid te hebben, gaf Hij hun land als erfdeel.20Dit alles duurde ongeveer vierhonderdvijftig jaar. Daarna gaf Hij hen richters tot de tijd van de profeet Samuël.21Daarna vroegen ze om een koning en God gaf hen Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam Benjamin die veertig jaar regeerde,22en nadat Hij hem van de troon afzette, maakte Hij David koning over wie Hij getuigde: 'Ik heb in David, de zoon van Isaï, een man naar mijn hart gevonden, die geheel naar mijn wil zal handelen.' 23Uit zijn geslacht heeft God naar de belofte voor Israël de Redder Jezus voortgebracht.24Vóór Zijn komst en optreden, had Johannes het hele volk Israël opgeroepen tot de doop van bekering.25Terwijl Johannes zijn levenswerk vervulde vroeg hij: 'Wie denken jullie dat ik ben? Ik ben niet degene die jullie denken, maar kijk uit naar Hem die na mij komt, van wie ik niet waardig ben om Zijn sandalen los te maken.'26Broeders en zusters, nakomelingen van het geslacht van Abraham en iedereen die ontzag heeft voor God, aan ons werd het nieuws over deze redding bekend gemaakt. 27Want de inwoners van Jeruzalem met hun leiders, erkenden Hem niet, de uitspraken van de profeten die iedere sabbat worden voorgelezen, hebben zij in vervulling doen gaan door hun veroordeling.28Hoewel zij geen grond voor doodstraf konden vinden, drongen zij er bij Pilatus op aan om Hem terecht te stellen;29en toen zij alles uitgevoerd hadden wat van Hem geschreven stond, namen ze Hem van het kruishout en legden Hem in een graf. 30Maar God heeft Hem uit de dood opgewekt;31en gedurende vele dagen is Hij verschenen aan diegenen die met Hem van Galilea opgingen naar Jeruzalem en nu Zijn getuigen zijn bij het volk. 32Wij verkondigen jullie dit goede nieuws; God heeft Zijn belofte aan onze voorouders 33in vervulling gebracht voor ons, hun kinderen, door Jezus op te wekken zoals het in de tweede Psalm staat; 'Jij bent Mijn Zoon, Ik heb je vandaag verwekt.'34En dat Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, zonder dat Hij weer tot ontbinding zal overgaan, heeft Hij zo gezegd: 'Ik zal jullie de heilige en betrouwbare zegeningen van David geven,'35en daarom zegt Hij ook in een andere psalm: 'U zal niet toelaten dat Uw Heilige ontbinding zal zien.'36Want David diende inderdaad God Zijn doeleinden tijdens zijn eigen generatie, daarna stierf hij en werd bij zijn ouders begraven en heeft wél ontbinding gezien,37maar Hij, die God heeft opgewekt, heeft geen ontbinding gezien.38Jullie moeten dus weten broeders en zusters, dat door Hem jullie vergeving van zonden is verkondigd.39Iedereen die op de grond van de wet van Mozes geen vrijspraak kon krijgen, wordt door Hem geheel vrijgesproken, mits hij gelooft.40Zorg daarom dat waar de profeten over spraken jullie niet overkomt:41 'Kijk, spotters, sta verbaasd en ga ten gronde, want Ik zal in jullie tijd een daad volbrengen wat je nooit zal geloven als iemand je het vertelt.'"42Toen Paulus en Barnabas vertrokken werd hun verzocht om op de eerstvolgende sabbat weer hierover te spreken.43Na afloop van de synagoge, volgden vele Joden en bekeerlingen die God vereerden, Paulus en Barnabas die al sprekende met hen er op aan bleven dringen door te blijven gaan in de genade van God.44Op de volgende sabbat kwam bijna de hele stad samen om het woord van God te horen.45Maar toen de Joden de menigte zagen, raakten zij jaloers en begonnen ze wat Paulus gezegd had op godslasterlijke manier tegen te spreken. 46Maar Paulus en Barnabas zeiden onomwonden: "Het was nodig dat wij eerst aan jullie het woord van God verkondigden, maar nu jullie het afwijzen en jezelf het eeuwige leven niet waardig keurt, gaan wij nu naar de ongelovigen.47Want de Heer heeft ons opgedragen: 'Ik heb jullie aangesteld tot een licht voor de ongelovigen om redding te brengen tot aan de uiteinden van de aarde.'"48Toen de ongelovigen dit hoorden, verheugden ze zich en spraken vol ontzag over het woord van de Heer, en allen die bestemd waren voor het eeuwig leven kwamen tot geloof.49Het woord van de Heer verspreidde zich door de hele regio.50Maar de Joden hitsten de vrome vooraanstaande vrouwen en de leiders van de stad op, en veroorzaakten een vervolging tegen Paulus en Barnabas zodat ze uit het gebied verdreven werden.51Maar zij schudden het stof van hun voeten omdat ze niets meer met hen te maken wilden hebben en vertrokken naar Ikonium, 52en de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de Heilige Geest.
1En ook in Ikonium gebeurde het, dat zij in de synagoge van de Joden zo spraken, dat er een groot aantal mensen, zowel Joden als Grieken, tot het geloof kwam.2Maar de Joden die niets van hun boodschap wilden weten, kweekten bij de heidenen een vijandige stemming jegens de broeders. 3Zij verbleven daar geruime tijd, terwijl zij vrijmoedig spraken in vertrouwen op de Heer, die de verkondiging van Zijn genade kracht bijzette door hen tekenen en wonderen te laten verrichten.4Maar er kwam verdeeldheid onder het volk in de stad: sommigen waren voor de Joden, anderen voor de apostelen.5En toen er een opschudding ontstond dat zowel heidenen als Joden van plan waren samen met hun leiders, de apostelen te mishandelen en te stenigen,6vermeden zij de confrontatie nadat zij de toestand hadden overzien, en vertrokken naar de steden van Lykaonië, Lystra en Derbe en omgeving,7en verkondigden daar lange tijd het evangelie.8En er woonde in Lystra een man, die niet kon lopen, en verlamd was, al vanaf zijn geboorte.9Deze man luisterde naar Paulus toen hij sprak en Paulus keek hem scherp aan en zag, dat hij geloofde dat hij genezen kon worden,10en hij zei met luider stem: ''Ga recht op je voeten staan''! En hij sprong overeind en liep heen en weer.11En toen de mensen zagen, wat Paulus gedaan had, verhieven zij hun stem en zeiden in het Lykaonisch:¨De goden zijn, in mensengedaante, tot ons neergedaald¨;12en zij noemden Barnabas Zeus en Paulus Hermes, omdat hij het was, die het woord voerde.13En de priester van Zeus-voor-de-stad bracht stieren met bloemenkransen naar de stadspoort, die hij en het volk wilden offeren. 14Maar toen de apostelen Barnabas en Paulus dat hoorden, scheurden zij hun mantels en drongen zich door de menigte heen,15en riepen: ¨Mannen, wat doen jullie daar? Wij zijn mensen net als jullie. Onze boodschap is nu juist dat jullie geen afgoden moeten vereren, maar de levende God, die de hemel, de aarde, de zee en al wat erin is gemaakt heeft.16Hij heeft in de tijden die achter ons liggen, alle volken op hun eigen wegen laten gaan,17en toch heeft Hij Zich niet ongezien gelaten door wel te doen, door jullie van de hemel regen en vruchtbare tijden te geven en aan jullie harten overvloed van eten en vrolijkheid te schenken¨.18En hoewel zij zo spraken, konden zij nauwelijks de mensen weerhouden aan hun te offeren.19Maar er kwamen Joden van Antiochië en Ikonium en zij praatten de mensen om en stenigden Paulus en sleepten hem de stad uit; zij dachten dat hij dood was.20Maar toen de discipelen om hem heen waren gaan staan, stond hij op en ging de stad binnen. En de volgende dag vertrok hij met Barnabas naar Derbe. 21En toen zij in Derbe het evangelie verkondigd hadden en er verscheidene discipelen gemaakt hadden, keerden zij terug naar Lystra, Ikonium en Antiochië22om de discipelen te bemoedigen en aan te sporen te volharden in het geloof. Ze wezen hen er op dat wij pas na veel beproevingen het Koninkrijk van God kunnen binnengaan.23En nadat zij voor hen in elke gemeente leiders hadden aangewezen, droegen zij hen onder bidden en vasten aan de Heer op, in wie zij hun vertrouwen hadden gesteld.24Na een tocht door Pisidië kwamen zij in Pamfylië;25en zij verkondigden het Woord in Perge en trokken naar Attalia;26vandaar voeren zij naar Antiochië, waar zij aan de genade van God waren opgedragen voor het werk, dat zij volbracht hadden.27En toen zij daar aankwamen, riepen zij de gemeente bijeen en brachten verslag uit van al wat God met hen gedaan had, en dat Hij ook voor de heidenen een deur van geloof had geopend.28En zij verbleven daar geruime tijd met de discipelen.
1Sommige mannen uit Judea onderwezen de broeders en zeiden: "Als jullie je niet laten besnijden volgens het gebruik van Mozes, kunnen jullie niet gered worden."2Toen ze zagen dat Paulus en Barnabas het daar niet mee eens waren droegen zij Paulus en Barnabas en nog enkelen van hen op om naar de apostelen en oudsten in Jeruzalem te gaan naar aanleiding van deze verdeeldheid.3Nadat zij door de gemeente uitgeleide waren gedaan, reisden zij door Fenicië en Samaria. Hun verhaal over de bekering van de heidenen bracht de broeders grote blijdschap.4Toen ze in Jeruzalem waren aangekomen, werden zij door de gemeente, de apostelen en de oudsten ontvangen en vertelden alles wat God door hen gedaan had.5Maar sommigen van de gelovigen van de partij van de Farizeeën stonden op en verklaarden: "De heidenen moeten besneden worden en gehoorzamen aan de wet van Mozes."6En de apostelen en de oudsten vergaderden hierover.7Na veel discussie, stond Petrus op en zei tegen hen: "Broeders, jullie weten, dat God van het begin af aan mij onder jullie heeft uitgekozen, zodat uit mijn mond de heidenen de boodschap van het evangelie zouden horen en geloven.8En God, die het hart van een ieder kent, heeft blijk gegeven van zijn vertrouwen in de heidenen door hun de Heilige Geest te schenken zoals Hij die ook aan ons heeft geschonken,9Hij maakte geen onderscheid tussen ons en hen, want Hij heeft hun hart door het geloof gereinigd.10Waarom willen jullie God testen door op de nek van deze leerlingen een juk te leggen, dat zowel onze voorouders, als wij niet konden dragen?11Integendeel, wij geloven dat we gered zijn door de genade van de Heer Jezus, net als zij.12En de hele vergadering werd stil en luisterde naar Barnabas en Paulus toen ze vertelden over de tekenen en wonderen die God door hen onder de heidenen gedaan had.13En nadat ze uitgesproken waren, nam Jakobus het woord en zei: "Broeders, luister naar mij!"14Simeon heeft uiteengezet, hoe God zelf het plan heeft opgevat om uit de heidenen een volk te vormen dat Hij Zijn volk kon noemen.15En dat komt ook overeen met de de woorden van de profeten, zoals geschreven staat:16'Daarna zal Ik terugkeren en de gevallen tent van David weer opbouwen, en wat daarvan is ingestort, zal Ik weer opbouwen, en Ik zal haar oprichten,17zodat het overige deel van de mensen de Heer zoeken, en alle heidenen, over wie Mijn Naam is uitgeroepen. Zo spreekt de Heer, die deze dingen doet,18die al voor eeuwen bekend zijn.'19Daarom ben ik van oordeel, dat we de heidenen die zich bekeren tot God, niet verder moeten lastig vallen. 20In plaats daarvan, zouden we hen moeten schrijven, dat ze zich moeten onthouden van dat wat door de afgoden besmet is, van immorele seksualiteit, van vlees afkomstig van dieren die gestikt zijn en van bloed.21Want Mozes is van oudsher verkondigd in elke stad en is op elke Sabbath gelezen in de synagogen." 22Toen besloten de apostelen en de oudsten met de hele gemeente mannen uit hun midden te kiezen en die met Paulus en Barnabas naar Antiochië te laten gaan: Ze kozen twee leiders onder de broeders, namelijk Judas, genaamd Barsabbas, en Silas.23Ze gaven hen deze brief mee: De apostelen en oudsten groeten als broeders de broeders uit de heidenen in Antiochië, Syrië en Cilicië.24Wij hebben gehoord dat sommigen uit ons midden jullie, zonder onze toestemming met hun woorden hebben verontrust.25Daarom hebben wij besloten om mannen uit te kiezen en die met onze geliefde Barnabas en Paulus naar jullie toe te sturen,26mensen, die hun leven geriskeerd hebben voor de naam van onze Heer Jezus Christus.27Wij hebben dan Judas en Silas gestuurd, die mondeling hetzelfde zullen zeggen als wat we jullie schrijven.28Want het leek de Heilige Geest en ons goed om jullie verder geen last op te leggen dan dit noodzakelijke:29onthoudt jullie van offervlees dat bij de afgodendienst is gebruikt, van bloed, van vlees waar nog bloed in zit en van immorele seksualiteit. Als jullie je hier aan houden, doen jullie wat juist is. Het ga jullie goed!30Toen ze afscheid van hen genomen hadden, gingen zij naar Antiochië. Daar riepen ze de vergadering bij elkaar en gaven de brief.31Toen zij die gelezen hadden, waren ze blij over de bemoedigende boodschap.32Judas en Silas, die zelf ook profeten waren, bemoedigden en versterkten de broeders met vele woorden.33En toen zij daar een tijd lang geweest waren, werden zij teruggestuurd naar degenen die hen afgevaardigd hadden.34Maar Silas besloot te blijven.35En Paulus en Barnabas bleven in Antiochië en leerden en verkondigden met vele anderen het woord van de Heer.36Maar na enige dagen zei Paulus tegen Barnabas: Laten wij nu teruggaan naar onze broeders in iedere stad, waar wij het woord van de Heer verkondigd hebben, om te zien, hoe het met hun gaat.37En Barnabas wilde ook Johannes Marcus meenemen,38maar Paulus bleef van oordeel, dat je niet iemand moest meenemen, die hen na Pamfylië in de steek had gelaten en niet langer had deelgenomen aan het zendingswerk.39Ze kregen een grote onenigheid hierover, zodat zij uit elkaar gingen. Barnabas ging samen met Marcus naar Cyprus. 40Maar Paulus vroeg Silas met hem mee te gaan. Samen vertrokken ze, nadat de gemeente hen in gebed aan de genade van de Heer had toevertrouwd.41Hij trok door Syrië en Cilicië en bemoedigde de gemeenten.
1Hij kwam ook in Derbe en Lystra. Daar was een zekere discipel, met de naam Timoteüs, de zoon van een gelovige Joodse vrouw en van een Griekse vader.2Hij stond goed bekend bij de broeders van Lystra en Ikonium.3Paulus vroeg hem of hij met hem mee wilde reizen. Hij liet hem eerst besnijden, vanwege de Joden in die plaats, want iedereen wist, dat zijn vader een Griek was. 4In de steden die zij bezochten, vertelden zij aan de leiders van de gemeente de beslissingen die de apostelen en de oudsten in Jeruzalem genomen hadden. Ze zeiden dat ze zich daaraan moesten houden.5De gemeenten werden opgebouwd in het geloof en werden elke dag groter.6Zij gingen door het Frygisch-Galatische land, maar de Heilige Geest hield hen tegen het woord in Asia te verkondigen;7bij Mysië gekomen, probeerden zij naar Bitynië te reizen, maar de Geest van Jezus liet het hun niet toe;8en toen zij Mysië voorbij waren, kwamen zij in Troas.9En Paulus kreeg in de nacht een droom; er stond een Macedonisch man, die hem toeriep: "Steek over naar Macedonië en help ons!"10Na deze droom zochten wij direct een schip om naar Macedonië te vertrekken. Wij hadden begrepen, dat God ons had geroepen om hun het evangelie te vertellen.11Wij gingen in Troas aan boord en koersten recht op Samotrake aan en de volgende dag naar Neapolis;12en vandaar naar Filippi, de belangrijkste stad van dit deel van Macedonië, een (Romeinse) kolonie. En wij bleven een paar dagen in die stad.13Op sabbat gingen wij de poort uit, de rivier langs, waar wij verwachtten, dat een gebedsplaats zou zijn. Terwijl wij daar zaten spraken wij met de vrouwen, die daar samengekomen waren.14Een van deze vrouwen, Lydia, een verkoopster van purperstoffen uit de stad Tyatira, die God vereerde, luisterde aandachtig en de Heer opende haar hart, zodat zij geloofde wat Paulus zei.15Zij en alle mensen die in haar huis woonden, lieten zich dopen. Daarna nodigde zij ons uit. Ze zei: "Als jullie vinden dat ik de Heer trouw ben, kom dan in mijn huis logeren." En zij drong er erg bij ons op aan.16Op een keer toen wij naar de gebedsplaats gingen, kwam een zekere slavin, die bezeten was door een waarzeggende geest. Haar eigenaars verdienden veel geld met haar waarzeggerij.17Zij liep Paulus en ons achterna en schreeuwde: "Deze mensen zijn dienstknechten van de allerhoogste God, die jullie de weg wijzen om gered te worden."18En dit deed zij dagen lang. Paulus ergernis groeide en hij sprak de geest toe: "Ik beveel je in de naam van Jezus Christus van haar uit te gaan." En op datzelfde moment ging de geest uit haar weg.19Toen haar eigenaars zagen, dat ze geen geld meer met haar konden verdienen, grepen zij Paulus en Silas en sleurden hen naar de markt naar de bestuurders van de stad.20Daar zeiden zij: "Deze mensen brengen onze stad in rep en roer. Zij zijn Joden21en zij leren de mensen dingen die wij als Romeinen niet mogen accepteren of doen.22Ook de menigte stookten de bestuurders op tegen hen. Die lieten hen de kleren van het lijf scheuren en zweepslagen geven.23Nadat zij een groot aantal slagen hadden gekregen, gooiden zij hen in de gevangenis met de opdracht aan de bewaarder hen goed te bewaken.24Overeenkomstig deze opdracht, zette hij hen in de binnenste kerker en zette hun voeten vast in het blok.25Rond middernacht baden Paulus en Silas en zongen lofliederen om God te prijzen. De andere gevangenen luisterden naar hen.26Plotseling kwam er een zware aardbeving, die de fundamenten van de gevangenis deed schudden. Meteen gingen alle deuren open en de boeien van allen los.27De bewaarder, die uit zijn slaap opgeschrikt was, zag de deuren van de gevangenis openstaan. Hij trok zijn zwaard en stond op het punt zelfmoord te plegen, omdat hij dacht dat de gevangenen ontsnapt waren.28Maar Paulus riep met luider stem: "Doe jezelf geen kwaad, want wij zijn allemaal nog hier!"29De bewaker liet licht brengen, sprong naar binnen en liet zich bevend voor Paulus en Silas op de knieën vallen.30Daarna leidde hen naar buiten en zei: "Heren, wat moet ik doen om gered te worden?"31Zij zeiden: "Stel je vertrouwen op de Heer Jezus en je zult gered worden, met iedereen die in je huis woont."32En ze vertelden hem en alle mensen die in zijn huis woonden over het woord van de Heer.33Hoewel het midden in de nacht was, nam hij hen mee om hun wonden te wassen. Meteen daarop liet hij zichzelf dopen, samen met allen die in zijn huis woonden.34Hij bracht hen naar boven in zijn huis en maakte een maaltijd voor ze klaar en hij verheugde zich, dat hij met zijn hele huis tot het geloof in God gekomen was.35Toen het dag was geworden, stuurden de bestuurders gerechtsdienaars naar de gevangenis om te zeggen: "Laat die mensen vrij."36De bewaarder deelde dit bericht aan Paulus mee: "Het bestuur heeft laten weten, dat jullie vrijgelaten moeten worden. Jullie kunnen nu vertrekken. Ga in vrede."37Maar Paulus zei tegen de gerechtsdienaars: "Zij hebben ons, hoewel wij Romeinen zijn, zonder proces in het openbaar gegeseld en in de gevangenis gezet, en nu willen zij ons er ongemerkt uitzetten? Geen sprake van! Laten zij zelf maar komen en ons eruit leiden."38De boden brachten deze woorden over aan de bestuurders. Die schrokken, toen zij hoorden, dat het Romeinen waren;39zij kwamen zelf naar de gevangenis om hen tevreden te stellen en toen zij hen uitgeleid hadden, vroegen zij hun de stad te verlaten.40Paulus en Silas verlieten de gevangenis en gingen naar het huis van Lydia en bezochten de broeders en spraken hen bemoedigend toe. Daarna vertrokken ze uit de stad.
1Toen ze door Amfipolis en Apollonia gegaan waren, kwamen ze in Tessalonica, waar een Joodse synagoge was.2Paulus ging daar naar binnen zoals hij gewend was. Drie sabbatten achter elkaar behandelde hij met hen gedeelten uit de Schriften3door uit te leggen en te bewijzen, dat de Christus moest lijden en opstaan uit de dood. Hij verklaarde: "Deze Jezus die ik jullie verkondig, is de Christus".4Sommigen van hen lieten zich overtuigen en sloten zich bij Paulus en Silas aan, en met hen ook een grote menigte Grieken, die God vereerden en tal van prominente vrouwen.5Maar de Joden werden jaloers. Ze vormden een groep van herrieschoppers uit de straat en veroorzaakten een oploop. Ze brachten de stad in rep en roer en stormden op het huis van Jason af, met de bedoeling hen voor de volksvergadering te brengen.6Maar toen ze hen niet vonden, sleepten zij Jason en enkele broeders naar de stadsbestuurders en schreeuwden: "Die mannen die de wereld in opschudding gebracht hebben, zijn hier ook gekomen,7en Jason heeft hen in zijn huis verwelkomd. Zij handelen allemaal in strijd met de besluiten van de keizer door te beweren dat er een andere koning is, die Jezus heet!"8Toen ze dit hoorden, werden de mensen en de stadsbestuurders ongerust.9Maar toen ze van Jason en de anderen borg hadden ontvangen, lieten ze hen vrij.10Zodra het nacht werd, stuurden de broeders Paulus en Silas naar Berea. Daar aangekomen, gingen ze naar de Joodse synagoge.11De Joden in Berea waren nobeler dan in Tessalonica. Zij namen het woord bereidwillig aan en openden dagelijks de Schriften en gingen na of Paulus zijn onderwijs waar was. 12Als resultaat daarvan kwamen velen van hen tot het geloof en met hen behoorlijk wat prominente Griekse vrouwen en mannen.13Maar toen de Joden uit Tessalonica merkten, dat Paulus het woord van God ook in Berea verkondigde, kwamen zij daar ook de menigte opzetten en verontrusten.14De broeders lieten toen direct Paulus vertrekken in de richting van de zee, maar Silas en Timoteüs bleven daar achter.15Degenen die Paulus begeleiden, brachten hem naar Athene en gingen weer terug met de opdracht aan Silas en Timoteüs om zo snel mogelijk bij hem te komen.16Terwijl Paulus in Athene op hen wachtte, raakte hij erg geïrriteerd in zijn geest, toen hij zag dat de stad zo vol afgodsbeelden was.17Hij discussieerde daarom in de synagoge met de Joden en met mensen die God vereerden en dagelijks op de markt met mensen die hij daar ontmoette.18En ook enkele van de Epikureïsche en Stoïcijnse wijsgeren ruzieden met hem en sommigen zeiden: "Wat zou die betweter willen beweren?" Maar anderen: "Hij schijnt een verkondiger van vreemde goden te zijn, want hij bracht het evangelie van Jezus en van de opstanding."19En zij namen hem mee en brachten hem naar de Areopagus en zeiden: "Zouden wij ook mogen horen wat dit voor een nieuwe leer is waar jij over spreekt?20Je laat ons enkele vreemde dingen horen en wij willen weten wat dat betekent."21Maar alle Atheners en de vreemdelingen die daar wonen hadden voor niets anders tijd dan om nieuwe ideeën te horen en te vertellen.22En Paulus stond voor de Areopagus en zei: "Mannen van Athene, ik zie dat jullie in elk opzicht buitengewoon ontzag hebben voor goden;23want toen ik door jullie stad liep en de voorwerpen die jullie vereren zag, heb ik zelfs een altaar gevonden met het opschrift: 'Aan een onbekende god'. Wat jullie vereren zonder te kennen, dat verkondig ik jullie.24De God, die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, die een Heer is van hemel en aarde, woont niet in tempels die met handen zijn gemaakt.25Hij laat Zich ook niet door mensenhanden dienen alsof Hij nog iets nodig heeft, omdat Hij zelf aan allen leven en adem geeft en al het andere.26Hij heeft uit één mens alle volken gemaakt om op de hele aarde te wonen en Hij bepaalde hun toegewezen tijden en de grenzen van hun woonplaatsen,27zodat zij Hem zouden zoeken en zich misschien naar Hem uit zouden strekken en Hem vinden, ook al is Hij niet ver bij ieder van ons vandaan.28 'Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij'. Zoals sommige van jullie eigen dichters hebben gezegd: 'Want we stammen van Hem af'.29Omdat wij van God afstammen, moeten wij niet denken dat het Goddelijke is zoals goud of zilver of steen, een beeld dat door mensen is bedacht en gemaakt. 30God heeft de onwetendheid van de mensen geduldig verdragen, maar roept nu alle mensen overal op, om tot bekering te komen.31Want Hij heeft een dag bepaald waarop Hij de wereld rechtvaardig zal oordelen door een Man, die Hij aangewezen heeft. Hij heeft daarvoor aan iedereen het bewijs geleverd door Hem uit de doden op te wekken.”32Toen zij van een opstanding van doden hoorden, bespotten sommigen hem, maar anderen zeiden: “Wij willen graag meer hierover horen.”33Toen vertrok Paulus uit hun midden.34Maar enige mannen sloten zich bij hem aan en kwamen tot geloof, onder wie ook Dionysius, de Areopagiet en een vrouw die Damaris heette en anderen met hen.
1Daarna verliet Paulus Athene en kwam in Korinthe.2Daar ontmoette hij een Jood die Aquila heette, een inwoner van Pontus, die onlangs met zijn vrouw Priscilla uit Italië was gekomen, omdat Claudius alle Joden had bevolen Rome te verlaten. Paulus ging naar hen toe.3Omdat hij hetzelfde handwerk uitoefende, bleef hij bij hen, en zij werkten samen, want zij waren tentenmakers van beroep.4Elke sabbat hield hij besprekingen in de synagoge en probeerde Joden en Grieken te overtuigen.5En toen Silas en Timoteüs uit Macedonië kwamen, wijdde Paulus zich geheel aan de prediking, waarin hij getuigde aan de Joden, dat Jezus de Christus is.6Maar toen zij zich verzetten en lasterlijke taal spraken, schudde hij het stof van zijn kleren af en zei tot hen: "Jullie bloed zal op jullie eigen hoofd zijn; ik ben hier onschuldig aan. Vanaf nu zal ik mij tegen de heidenen wenden."7En hij vertrok vandaar en kwam in het huis van Titius Justus, die God vereerde en zijn huis stond naast de synagoge.8En Crispus, de leider van de synagoge, kwam tot geloof in de Heer met al zijn huisgenoten en veel Korintiërs, die hem hoorden, kwamen tot geloof en lieten zich dopen.9En de Heer zei in de nacht door een visioen tot Paulus: "Wees niet bevreesd, maar spreek en zwijg niet;10want Ik ben met jou en niemand zal het proberen om je kwaad te doen, want veel mensen in deze stad behoren mij toe."11En hij woonde daar een jaar en zes maanden en leerde hen het woord van God.12Terwijl Gallio landvoogd van Achaje was, voerden de Joden van Korinthe een gezamenlijke aanval op Paulus uit en brachten hem voor het gerecht,13en zeiden: "Deze man probeert de mensen over te halen om God op onwettige wijze te aanbidden."14Voordat Paulus kon reageren, zei Gallio aan de Joden: "Indien er sprake was van enige onrechtmatigheid of misdrijf, zou ik naar jullie Joden luisteren en hierover oordelen,15maar aangezien het om vragen over woorden en namen gaat en jullie eigen wet, moeten jullie de zaak zelf regelen; hierover wil ik geen rechter zijn."16Daarna liet hij hen uit de rechtszaal verwijderen. 17Toen keerde de menigte zich tegen Sostenes, de leider van de synagoge, en ranselden hem in aanwezigheid van de rechter; maar Gallio trok zich er niets van aan. 18Paulus bleef nog enige tijd in Korinthe. Daarna verliet hij de broeders en zusters en zeilde naar Syrië, vergezeld door Priscilla en Aquila. Voordat hij vertrok, liet hij zijn haar afknippen in Kenchrea vanwege een gelofte die hij had afgelegd.19Ze kwamen aan in Efeze, waar Paulus Priscilla en Aquila achterliet. Zelf ging hij de synagoge binnen en sprak met de Joden.20Toen ze hem vroegen om meer tijd met hen door te brengen, weigerde hij,21nam afscheid en zei: "Zo God wil, kom ik bij jullie terug". En hij vertrok over de zee van Efeze.22Toen hij in Caesarea aan land ging, vertrok hij naar Jeruzalem en begroette de gemeente en ging daarna naar Antiochië.23En toen hij daar enige tijd was geweest, reisde hij achtereenvolgens door het land van Galatië en Frygië om al de discipelen te versterken.24Ondertussen kwam een Jood genaamd Apollos, een inwoner van Alexandrië, naar Efeze. Hij was een geleerd man, met een grondige kennis van de Schriften.25Hij was onderwezen in de Weg van de Heer, en sprak met grote vurigheid en onderwees nauwkeurig over Jezus, hoewel hij alleen de doop van Johannes kende.26Hij begon vrijmoedig te spreken in de synagoge. Toen Priscilla en Aquila hem hoorden, nodigden ze hem bij hen thuis uit en legden hem de Weg van God nauwkeuriger uit.27Toen Apollos naar Achaje wilde gaan, moedigden de broeders en zusters hem aan en schreven ze de discipelen daar om hem welkom te heten. Toen hij aankwam, was hij een grote hulp voor hen die geloofden.28Want hij slaagde erin de Joden in het openbaar in het ongelijk te stellen door op grond van de Schriften aan te tonen dat Jezus de Christus is.
1Terwijl Apollos in Korinte was, reisde Paulus door de bovenlanden en kwam in Efeze. Hij ontmoette daar enkele discipelen.2Paulus vroeg hen: "Hebben jullie de heilige Geest ontvangen toen jullie tot het geloof kwamen?" Zij antwoordden: "Nee, wij hebben zelfs niet gehoord dat er een heilige Geest is."3Paulus zei: "Waarin zijn jullie dan gedoopt?" En zij zeiden: "In de doop van Johannes."4Maar Paulus zei: "Johannes doopte een doop van bekering en zei tegen het volk dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus."5Toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Heer Jezus.6Toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de heilige Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden.7Totaal waren het ongeveer twaalf mannen.8Paulus ging naar de synagoge en trad drie maanden lang vrijmoedig op en sprak met hen over het Koninkrijk van God om hen daarvan te overtuigen.9Maar toen sommigen verhard en ongehoorzaam bleven afwijzen en de Weg bij iedereen belachelijk maakten, vertrok Paulus en nam zijn discipelen met zich mee. Daarna had hij elke dag zijn gesprekken over het Koninkrijk in de leeszaal van Tyrannus.10Dit ging twee jaar lang zo door, zodat iedereen die in Asia woonden, het woord van de Heer hoorden, Joden zowel als Grieken.11God deed buitengewone wonderen door de handen van Paulus,12zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van zijn lichaam naar de zieken gebracht werden en hun kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren.13Maar ook enkele rondreizende Joodse geestenbezweerders probeerden boze geesten uit te drijven door het uitspreken van de naam van de Heer Jezus. Ze zeiden: "Ik bezweer je bij de Jezus die Paulus predikt."14Het waren zeven zonen van een zekere Skevas, een Joodse overpriester, die dit deden.15Maar de boze geest antwoordde hen: "Jezus ken ik en van Paulus weet ik, maar wie zijn jullie?"16De man die door de boze geest bezeten was, sprong op hen af, overmeesterde hen tezamen en bleek zoveel sterker dan zij, dat zij zonder kleren en gewond uit dat huis moesten vluchten.17Dit werd bekend aan alle Joden en Grieken die in Efeze woonden. Iedereen werd met diep ontzag vervuld en prezen en eerden de naam van de Heer Jezus.18Veel nieuwe gelovigen kwamen hun schuld belijden en uitspreken wat zij bedreven hadden.19Velen, van degenen die toverkunsten hadden uitgeoefend, brachten hun boeken bijeen en verbrandden ze in aanwezigheid van allen. En men berekende de waarde ervan en stelde die vast op vijftigduizend zilverstukken.20Zo werd het woord van God steeds krachtiger en vond steeds meer gehoor.21Na deze gebeurtenissen, nam Paulus zich voor door Macedonië en Achaje naar Jeruzalem te reizen en hij zei: "Als ik daar geweest ben, moet ik ook Rome zien."22En hij stuurde twee van zijn helpers, Timoteüs en Erastus, naar Macedonië, maar zelf bleef hij nog enige tijd in Asia.23Omstreeks die tijd ontstond er grote opschudding inzake de Weg.24Want iemand, genaamd Demetrius, een zilversmid, die zilveren Artemistempels maakte, leverde aan de mannen van het vak veel inkomsten op.25Hij riep hen bijeen, met de werklieden in dit vak en zei: "Mannen, jullie weten dat wij onze welvaart danken aan dit werk.26Jullie zien en horen, dat deze Paulus een talrijke menigte, niet alleen van Efeze, maar ook van bijna heel Asia, heeft weten te overtuigen en afkeren, dat goden die met handen worden gemaakt, geen goden zijn;27daardoor lopen wij niet alleen gevaar dat deze tak van arbeid niet meer in tel zal zijn, maar ook, dat het heiligdom van de grote godin Artemis van geen betekenis meer geëerd zal worden en dat zij ook van haar luister beroofd zal worden, zij, die door heel Asia en de ganse wereld als godin wordt vereerd."28Toen zij dit hoorden, riepen zij in heftige opwinding: "Groot is de Artemis van de Efeziërs!"29De stad raakte in rep en roer en de menigte stormde als één man naar het theater en sleurden Gajus en Aristarchus, Macedonische reisgenoten van Paulus, mee.30Toen Paulus zich onder het volk wilde begeven, lieten de discipelen hem dit niet toe;31zelfs zonden enige van de oversten van Asia, die hem bevriend waren, hem de waarschuwing niet naar het theater te gaan.32Nu riep de één dit en de ander dat, want de volksvergadering was verward en de meesten wisten niet eens, waartoe zij samengekomen waren.33Uit de menigte gaf men inlichtingen aan Alexander, die de Joden naar voren geschoven hadden, en Alexander wenkte met de hand en wilde een verdedigingsrede houden voor het volk.34Maar toen zij merkten dat hij een Jood was, ging er één geroep van allen op, wel twee uren lang: "Groot is Artemis van de Efeziërs!"35De secretaris van de stad bracht de menigte tot rust, en zei: "Mannen van Efeze! Wie in de wereld weet niet dat de stad van de Efeziërs de tempelbewaarster is van de grote Artemis en van het beeld dat uit de hemel is gevallen?36Omdat dit zonder tegenspraak is, moeten jullie je kalm houden en niets ondoordacht doen.37Want jullie hebben deze mannen hier gebracht, maar het zijn geen tempelrovers en lasteren onze godin niet.38Wanneer Demetrius en zijn vakgenoten iets tegen iemand hebben in te brengen, dan bestaan er rechtszittingen en landvoogden; laten zij een aanklacht tegen elkaar indienen.39Als jullie nog iets meer te verlangen hebben, zal dit in de wettige volksvergadering worden beslist.40Want wij lopen gevaar van oproer te worden aangeklaagd voor deze dag, omdat er geen enkele reden aan te voeren is om deze opschudding te verantwoorden." En met deze woorden ontbond hij de volksvergadering.
1Toen de opschudding tot rust was gekomen, riep Paulus de leerlingen bij zich en sprak hen bemoedigend toe. Daarop nam hij afscheid en vertrok naar Macedonië.2Nadat hij door die streken was gereisd en de gelovigen uitvoerig had toegesproken, kwam hij in Griekenland aan,3waar hij drie maanden bleef. Toen bleek dat de Joden een aanslag tegen hem beraamden, toen hij op het punt stond om over zee naar Syrië te reizen, nam hij het besluit via Macedonië terug te keren.4En Sopater, de zoon van Pyrrus, uit Berea, en van de Tessalonicenzen Aristarchus en Secundus, en Gajus uit Derbe en Timoteüs, en uit Asia Tychikus en Trofimus, gingen met hem mee.5Zij waren echter vooruitgereisd en wachtten ons in Troas op.6Wij voeren na het feest van de Ongezuurde broden weg uit Filippi en kwamen vijf dagen later bij hen in Troas aan. Daar bleven wij zeven dagen.7Toen wij op de eerste dag van de week samengekomen waren om het brood te breken, hield Paulus een toespraak voor hen, hoewel hij eigenlijk van plan was de volgende dag verder te reizen. Hij zette zijn rede voort tot middernacht.8Er waren veel olielampen in de bovenzaal, waar wij bijeen waren.9Een zekere jonge man, genaamd Eutychus, zat in de vensterbank en werd slaperig. Toen Paulus zo lang sprak, werd hij door slaap overmand en viel van de derde verdieping naar beneden. Hij werd dood opgetild.10Maar Paulus kwam naar beneden, ging op hem liggen,, sloeg de armen om hem heen en zei: "Stop met veel lawaai, want er is leven in hem."11En weer boven gekomen, brak hij brood en at, en hij sprak nog lang met de leerlingen tot het aanbreken van de morgen. Daarna vertrok hij.12De leerlingen namen de jongen, die weer tot leven was gekomen, met zich mee en voelden zich buitengewoon bemoedigd.13Maar wij gingen aan boord en voeren naar Assus om Paulus daar op te halen, want hij had besloten dat hij eerst te voet wilde gaan.14Toen hij zich in Assus bij ons voegde, namen wij hem aan boord en gingen naar Mitylene;15De volgende dag gingen we voor Chios voor anker. De daaropvolgende dag staken we over naar Samos, en de dag daarna kwamen wij in Milete.16Paulus had zich voorgenomen Efeze voorbij te varen om geen tijd in Asia te verliezen, want hij haastte zich om zo op de Pinksterdag in Jeruzalem te zijn.17Vanuit Milete stuurde hij iemand naar Efeze met het verzoek aan de oudsten van de gemeente om bij hem te komen;18toen zij bij hem gekomen waren, zei hij tegen hen: "Jullie weten hoe ik vanaf de eerste dag dat ik in Asia aan land ben gegaan, al die tijd onder jullie heb geleefd:19ik heb de Heer in alle nederigheid gediend en heb al het verdriet en beproevingen, die mij overkwamen door de aanslagen van de Joden, doorstaan;20hoe ik niets heb nagelaten van wat nuttig was om jullie publiekelijk te verkondigen en van huis tot huis te onderwijzen.21Zowel Joden als Grieken betuigenden zich te bekeren tot God en te geloven in onze Heer Jezus.22Ik reis nu, door de Geest gedreven, naar Jeruzalem, zonder te weten wat mij daar zal overkomen,23behalve dat de heilige Geest mij in iedere stad verzekert dat mij gevangenschap en vervolging te wachten staan.24Maar ik hecht geen waarde aan het behoud van mijn leven als ik maar mijn levenstaak mag vervullen en de opdracht mag uitvoeren die ik van de Heer Jezus heb ontvangen om te getuigen van het evangelie en de genade van God.25Ik weet, dat niemand van jullie, onder wie ik rondgereisd heb met de verkondiging van het Koninkrijk, mij terug zal zien.26Daarom verklaar ik jullie op de dag van vandaag, dat Ik rein ben van het bloed van alle mensen, 27want ik heb niet nagelaten jullie allemaal de wil van God te verkondigen.28Let dan op jezelf en op de gehele gemeente, waarover de heilige Geest jullie als opzieners gesteld heeft, om de gemeente van God te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigen Zoon verworven heeft.29Ik weet, dat na mijn vertrek woeste wolven bij jullie zullen binnenkomen, die de kudde niet zullen ontzien;30uit jullie eigen kring zullen mannen opstaan, die de waarheid verdraaien om de leerlingen voor zich te winnen.31Wees dan waakzaam en herinner jullie, hoe ik ieder van jullie drie jaren lang dag en nacht onder tranen steeds weer terecht heb gewijzen.32Nu vertrouw ik jullie toe aan de Heer en het evangelie van Zijn genade, aan Hem, die onze gemeente kan opbouwen en het beloofde erfdeel zal geven aan iedereen die Hem toebehoren.33Ik heb van niemand zilver, goud of kleding verlangd;34jullie weten, dat ik eigenhandig in mijn levensonderhoud heb voorzien en in dat van hen, die bij mij waren.35Ik heb jullie in alles laten zien, dat jullie de zwakkeren moeten steunen door zo te werken en zich de woorden van de Heer Jezus herinneren, die zelf gezegd heeft: 'Het is zaliger te geven dan te ontvangen.'"36Toen hij dit gezegd had, knielde hij samen met de aanwezigen neer om te bidden.37En zij barstten allen in tranen uit en vielen Paulus om de hals en kusten hem herhaaldelijk.38Ze waren het meest bedroefd over zijn uitspraak, dat zij hem niet meer zouden zien. Daarna begeleidden ze hem naar het schip.
1Toen wij ons van hen losgemaakt hadden en de zee op gingen, koersten wij recht op Kos aan. De dag daarna zeilden we naar Rodos en vandaar naar Patara.2En nadat wij een schip gevonden hadden, dat naar Fenicië zou oversteken, gingen wij aan boord en voeren weg.3Toen kregen wij Cyprus in zicht en lieten het links liggen en voeren naar Syrië. We kwamen in Tyrus aan, want daar zou het schip zijn lading lossen.4En wij vonden de discipelen en bleven daar zeven dagen. Geïnspireerd door de Geest zeiden ze tegen Paulus dat hij niet naar Jeruzalem op de boot moest gaan.5Toen onze tijd daar erop zat, gingen wij verder op reis. Terwijl zij ons allemaal met vrouwen en kinderen de stad uit begeleidden, knielden wij op het strand neer, gingen in gebed en6namen afscheid van elkaar. Wij gingen aan boord en zij gingen naar huis terug.7De boottocht uit Tyrus bracht ons in Ptolemaïs. Wij begroetten de broeders en zusters en bleven één dag bij hen.8De volgende dag gingen wij weg en kwamen in Caesarea. We bleven in het huis van Filippus, de evangelist, die bij de zeven hoorde.9Hij had vier ongetrouwde dochters, die profetessen waren.10En toen wij daar verscheidene dagen bleven, kwam uit Judea een zekere profeet, die Agabus heette.11Toen hij bij ons gekomen was, nam hij de gordel van Paulus, en bond zijn voeten en handen ermee vast. Hij zei: “Dit zegt de Heilige Geest: ‘De man, van wie deze gordel is, zal door de Joden in Jeruzalem zo gebonden worden. Zij zullen hem uitleveren aan de heidenen.’”12Toen wij dit hoorden, smeekten zowel wij als de broeders en zusters Paulus om niet naar Jeruzalem te gaan.13Toen antwoordde Paulus: “Wat doen jullie, dat jullie huilen en mijn hart breken? Ik ben bereid, niet alleen om gebonden te worden, maar ook te sterven in Jeruzalem voor de naam van de Heer Jezus.”14En toen hij niet te overtuigen was, hielden wij ons stil en zeiden: “Laat de wil van de Heer gebeuren.”15En na die dagen maakten wij ons klaar voor de reis en gingen naar Jeruzalem.16Sommigen van de discipelen uit Caesarea gingen met ons mee. Zij brachten ons bij een zekere Mnason van Cyprus, één van de eerste discipelen. Wij waren bij hem te gast.17En toen wij in Jeruzalem kwamen, heetten de broeders en zusters ons van harte welkom.18En de volgende dag ging Paulus met ons Jakobus bezoeken. Alle oudsten waren daarbij aanwezig.19En toen hij hen begroet had, vertelde hij in detail wat God onder de heidenen door zijn dienst had gedaan.20En zij eerden God, toen zij dit hoorden, en zeiden tegen hem: “Kijk broeder, vele duizenden onder de Joden zijn gelovig geworden en zij volgen ijverig de wet.21Maar zij hebben de indruk, dat jij alle Joden die onder de heidenen wonen, onderwijst dat ze Mozes kunnen afwijzen door te zeggen, dat zij hun kinderen niet hoeven te besnijden en ook niet volgens de gebruiken hoeven te leven.22Wat zullen we doen? Zij zullen zeker horen dat je gekomen bent.23Doe daarom wat wij je adviseren. Er zijn vier mannen bij ons, die een belofte op zich genomen hebben.24Neem hen mee, heilig jezelf met hen en betaal de kosten voor hen, zodat zij hun hoofd kunnen laten scheren. Dan zal iedereen merken, dat er niets waar is van wat zij over jou verteld hebben, maar dat jij zelf ook meegaat in het volgen van de wet van Mozes.25Maar wat betreft de heidenen, die tot het geloof gekomen zijn, hebben wij als onze beslissing geschreven, dat zij voedsel wat aan de afgoden geofferd is, bloed, vlees dat door verstikking is omgebracht en immorele seksualiteit moeten afslaan.26De volgende dag nam Paulus die mannen mee en hij heiligde zich met hen. Hij ging de tempel binnen en liet weten op welke dag hun heiliging compleet zou zijn, zodat voor elk van hen het offer gebracht kon worden. 27Toen de zeven dagen bijna om waren, zagen Joden uit Asia hem in de tempel. Ze brachten het hele volk in opschudding en grepen hem,28al schreeuwende: "Help ons, mannen van Israël! Dit is de man die iedereen overal onderwijst om tegen de wet, tegen ons volk en tegen deze plaats in te gaan. En nu heeft hij ook nog Grieken in de tempel gebracht en deze heilige plaats geschonden!"29Want zij hadden al eerder Trofimus uit Efeze met hem in de stad gezien, en zij gingen ervan uit, dat Paulus hem in de tempel had gebracht.30De hele stad kwam in rep en roer en de mensen haasten zich samen en vormden een menigte. Zij grepen Paulus en sleurden hem de tempel uit en meteen werden de poorten gesloten.31En terwijl zij hem probeerden te vermoorden, kreeg de opperbevelhebber van het Romeinse garnizoen bericht, dat heel Jeruzalem in opschudding was.32Hij nam onmiddellijk soldaten en aanvoerders en haastte zich naar de menigte toe. Toen zij de opperbevelhebber en de soldaten zagen, hielden zij op Paulus te slaan.33De opperbevelhebber kwam dichterbij, arresteerde Paulus en gaf het bevel om hem met twee ketenen te boeien. Toen deed hij onderzoek naar wie hij was en wat hij had gedaan.34Uit de menigte riep de één dit en de ander dat. Door het rumoer kon hij niet bepalen wat er werkelijk was gebeurd, waarop hij hem naar de kazerne liet brengen.35Toen Paulus bij de trappen gekomen was, moest hij door de soldaten gedragen worden vanwege de sterk opdringende menigte,36want het volk dat hen volgde, bleef schreeuwen: "Weg met hem!"37En toen ze Paulus bijna de kazerne in zouden leiden, zei hij tegen de opperbevelhebber: "Mag ik u iets zeggen?" En hij antwoordde: "Spreek je Grieks?38Ben je dan niet de Egyptenaar, die een tijdje geleden oproer veroorzaakte en vierduizend misdadigers naar de woestijn liet gaan?"39Paulus zei: "Ik ben een Jood geboren in Tarsus, burger van een welbekende stad in Cilicië. Ik vraag u, mag ik alstublieft een moment het volk toespreken?"40Hij stond dit toe. Toen wenkte Paulus, die boven aan de trappen stond, het volk met zijn hand. Toen het helemaal stil geworden was, sprak hij hen in het Hebreeuws toe en zei:
1"Mannen broeders en vaders, luister naar wat ik nu ter verdediging tegen jullie ga zeggen."2Toen zij hoorden, dat hij hen in de Hebreeuwse taal toesprak, hielden zij zich te meer stil. En hij zei:3"Ik ben een Jood, in Tarsus, Cilicië geboren, maar in deze stad opgevoed, bij Gamaliël opgeleid met precieze inachtneming van de wet van onze voorouders, ijverig in het dienen van God, zoals jullie allemaal.4En ik heb aanhangers van de Weg vervolgd door mannen en vrouwen in boeien te slaan en gevangen te zetten en te laten doden,5zoals ook de hogepriester van mij getuigen kan en de hele Raad van oudsten. Van de Raad van oudsten kreeg ik de aanbevelingsbrieven mee aan de broeders in Damascus om ook hen, die daar waren, geboeid naar Jeruzalem te brengen, om gestraft te worden.6Maar het gebeurde toen ik op mijn reis dichtbij Damascus gekomen was, dat plotseling rond de middag uit de hemel een fel licht om mij heen scheen,7en ik viel op de grond en hoorde een stem tegen mij zeggen: 'Saul, Saul, waarom vervolg jij Mij?'8En ik antwoordde: 'Wie bent U Heer?' En Hij zei: 'Ik ben Jezus, de Nazoreeër, die jij vervolgt.'9En zij, die bij mij waren, zagen wèl het licht, maar de stem van Hem, die tot mij sprak, hoorden zij niet.10En ik zei: 'Heer, wat moet ik doen?' En de Heer zei: 'Sta op en reis naar Damascus, en daar zal je alles gezegd worden wat je moet doen.11En omdat ik vanwege de glans van dat licht niets meer kon zien, werd ik bij de hand geleid door hen, die bij mij waren, en zo kwam ik in Damascus aan.12En een zekere Ananias, een gelovige man die zich aan de wet van Mozes hield, en bij alle Joden die daar woonden hoog in aanzien stond,13ging voor mij staan en zei: 'Saul, broeder, word weer ziende!' En op hetzelfde ogenblik kon ik weer zien en zag ik hem.14En hij zei: 'De God van onze voorouders heeft je voorbestemd om Zijn wil te leren kennen en de Rechtvaardige te zien en Zijn stem te horen;15want je moet getuige voor Hem zijn bij alle mensen, van wat je gezien en gehoord hebt.16En nu, wat aarzel je nog? Sta op, laat je dopen en je zonden afwassen, terwijl je Zijn naam aanroept.'17En het gebeurde, dat toen ik weer in Jeruzalem in de tempel aan het bidden was, ik opeens gegrepen werd door een visioen18en dat ik Hem zag. Hij zei: 'Haast je en vertrek meteen uit Jeruzalem, want zij zullen van jou geen getuigenis over Mij aannemen.'19En ik zei: 'Here, zij weten zelf, dat ik het was, die hen, die in U geloofden, liet gevangen zetten en in de synagogen geselen;20en toen het bloed van Uw getuige Stefanus vergoten werd, werkte ik daaraan met volle instemming mee en bewaarde de kleren van hen, die hem doodden.'21En Hij zei: 'Ga! Ik stuur je ver weg naar de heidenen.' "22Zij hoorden hem aan tot op deze woorden; maar toen begonnen zij te schreeuwen en riepen: "Weg van de aarde met zo iemand: want hij hoort niet te blijven leven!"23En toen zij schreeuwden, met hun kleren zwaaiden en stof in de lucht gooiden,24beval de overste hem in de kazerne te brengen. Hij zei hem te geselen en in verhoor te nemen, om er achter te komen, waarom zij zo tegen hem tekeer gingen.25En toen men hem met de riemen in de houding strekte, zei Paulus tegen de hoofdman, die erbij stond: "Mag jij een Romein, zonder dat hij een vonnis heeft, geselen?"26Toen de hoofdman dit hoorde, ging hij naar de overste, vertelde het hem en zei: "Wat gaat u nu doen? Want deze man is een Romein."27En de overste ging naar Paulus toe en zei tegen hem: "Zeg mij, ben jij een Romein?" En hij zei: "Ja."28En de overste antwoordde: "Ik heb dit burgerrecht voor veel geld verkregen." Maar Paulus zei: "Maar ik bezit het door geboorte."29Meteen hielden de soldaten die hem gerechtelijk moesten onderzoeken, op; en ook de overste werd bang, nu hij merkte, dat Paulus een Romein was en hij hem had laten boeien.30En de volgende dag liet hij, omdat hij nauwkeurig wilde weten, waarvan hij door de Joden beschuldigd werd, hem de boeien afnemen, en hij beval de overpriesters en de hele Raad bijeen te komen. En hij bracht Paulus uit de kazerne om voor hen te verschijnen.
1En Paulus keek strak naar de Raad en zei: "Mannen broeders, tot op deze dag heb ik met een volstrekt zuiver geweten voor God geleefd."2Maar Ananias de hogepriester, beval degenen die naast hem stonden, hem op de mond te slaan.3Daarop zei Paulus: "God zal u slaan, huichelaar. U zit hier om over mij recht te spreken naar de wet en u overtreedt zelf de wet met het bevel mij te slaan?"4De omstanders zeiden: "Scheldt jij de hogepriester van God uit?"5Toen zei Paulus: "Ik wist niet broeders, dat hij de hogepriester was, want er staat geschreven: 'Je zult geen kwaad spreken over een leider van je volk.'"6Omdat Paulus wist dat de ene helft bij de Sadduceeën hoorde en de andere bij de Farizeeën, riep hij in de Raad: "Mannen broeders, ik ben een Farizeeër, een zoon van Farizeeën, ik sta terecht vanwege de verwachting dat de doden zullen opstaan."7Toen hij dit zei, kwam er onenigheid tussen de Farizeeën en de Sadduceeën en de menigte raakte verdeeld. 8Want de Sadduceeën beweren dat er geen opstanding is en dat engelen en geesten niet bestaan, maar de Farizeeën geloven zowel het één als het ander.9 Er ontstond een groot tumult. Sommige schriftgeleerden uit de kring van de Farizeeën stonden op en beweerden op heftige toon: "Wij vinden dat deze man niets heeft misdaan. Het zou toch kunnen dat een engel of een geest met hem sprak?" 10Er ontstond zo'n grote verdeeldheid, dat de overste bang was dat Paulus door hen verscheurd zou worden. Daarom beval hij de soldaten hem uit hun midden te halen en naar de kazerne te brengen. 11De volgende nacht stond de Heer bij hem en zei: "Houd moed, want zoals jij in Jeruzalem van Mij getuigd hebt moet je ook in Rome getuigen."12De volgende dag kwam een groep Joden tot een samenzwering en legden een eed onder elkaar af, dat zij niet zouden eten of drinken voordat zij Paulus hadden gedood. 13En het waren er meer dan veertig, die deze samenzwering maakten;14zij gingen naar de hogepriesters en oudsten en zeiden: "Wij hebben onszelf met een eed verbonden om niets te eten, voordat wij Paulus hebben gedood.15Daarom: overtuig de overste met de Raad om hem nog eens voor te leiden, alsof jullie zijn zaak nauwkeurig willen onderzoeken; wij staan dan klaar om hem te doden voordat hij aankomt."16Maar de zoon van Paulus zijn zus hoorde van deze hinderlaag. Toen hij bij de kazerne binnen gelaten werd stelde hij Paulus van de samenzwering op de hoogte. 17Paulus riep één van de hoofdlieden en zei: "Breng deze jongeman naar de overste, want hij heeft hem iets mee te delen."18Deze nam hem mee en bracht hem bij de overste en zei: "Paulus, de gevangene, heeft mij geroepen en verzocht deze jongeman bij u te brengen, omdat hij u iets te zeggen heeft."19De overste nam hem bij de hand en toen ze alleen waren vroeg hij hem: "Wat heb je mij te melden?"20En hij zei: "De Joden hebben afgesproken u te vragen, dat u Paulus morgen voor de Raad brengt om nauwkeuriger over hem te worden ingelicht. 21Maar laat u zich niet door hen ompraten, want meer dan veertig mannen van hen laten hem in een hinderlaag lopen. Zij legden een eed af dat zij niets zouden eten of drinken voordat zij hem hebben gedood. En nu staan zij klaar en wachten op uw goedkeuring."22De overste liet de jongeman gaan en beval hem: "Spreek er met niemand over dat je mij hierover hebt ingelicht."23Hij riep twee hoofdlieden bij zich en zei: "Laten tweehonderd soldaten klaar staan om naar Caesarea te trekken en zeventig ruiters en tweehonderd speerdragers bij het derde uur van de nacht;24zorg ervoor dat Paulus op rijdieren veilig naar de stadhouder Felix gebracht wordt." 25Hij schreef een brief met de volgende inhoud:26Claudius Lysias aan de hoogedele stadhouder Felix, gegroet.27Deze man werd opgepakt door de Joden en zij hadden plannen om hem te vermoorden; daarom kwam ik tussenbeide met mijn manschappen en bracht hem in veiligheid. Omdat ik vernomen had dat hij een Romein is,28wilde ik te weten komen waarvan zij hem beschuldigden en bracht ik hem in hun Raad.29Nu bleek dat hij werd beschuldigd over vragen van hun wet, maar er was geen aanklacht waarop de dood of gevangenschap staat.30Ik werd vervolgens op de hoogte gebracht dat er een aanslag tegen deze man zou worden gepleegd waarop ik hem onmiddellijk naar u liet brengen en ook de aanklagers geboden heb hun beschuldigingen tegen hem aan u voor te leggen.31De soldaten namen Paulus mee zoals het hen bevolen was en brachten hem in de nacht naar Antipatris.32De volgende dag lieten zij de ruiters met hem verder trekken en zelf keerden zij naar de kazerne terug.33Toen de ruiters in Caesarea aankwamen en de brief aan de stadhouder overhandigd hadden, droegen zij ook Paulus aan hem over.34En nadat hij die gelezen had, vroeg de stadhouder hem uit welke provincie hij afkomstig was. Toen hij hoorde dat hij uit Cilicië kwam,35zei hij: "Ik zal u verhoren wanneer ook uw beschuldigers aangekomen zijn." En hij beval hem in het paleis van Herodes in bewaring te houden.
1En vijf dagen daarna kwam de hogepriester Ananias met enkele leiders en een advocaat, Tertullus, om tegen Paulus bij de stadhouder hun klachten in te dienen.2En toen hij naar voren geroepen werd, begon Tertullus zijn beschuldiging door te zeggen:3''Dat wij door jou doen grote vrede genieten en dat er verbeteringen voor dit volk tot stand komen door jou beleid, hoogedele Felix, erkennen wij zeker en overal met grote erkentelijkheid.4Maar om u niet te lang op te houden, verzoek ik u, met uw bekende welwillendheid ons een ogenblik te willen aanhoren.5Want wij hebben gevonden, dat deze man een pest is, iemand, die opstanden veroorzaakt onder alle Joden over de hele wereld, een voornaamste leider van de secte van de Nazoreeërs;6die ook een poging heeft gewaagd om de tempel te ontwijden, en die wij gevangen genomen hebben [en naar onze wet wilden berechten.7Maar de leider Lysias is tussenbeide gekomen en heeft hem met groot geweld bij ons weg gehouden,8en bevolen, dat de aanklagers voor u zouden verschijnen]. U zult zelf, wanneer u hem in verhoor neemt over al deze dingen, wel van hem te weten kunnen komen, waarvan wij hem beschuldigen¨.9En ook de Joden sloten zich bij de beschuldiging aan, door te bevestigen, dat dit alles zo was.10Maar Paulus antwoordde, toen de stadhouder hem een wenk gaf om te spreken: ¨Daar ik weet, dat u al veel jaren rechter over dit volk bent, verdedig ik mijn zaak met goede moed.11U kunt u er immers van overtuigen, dat het niet langer dan twaalf dagen geleden is, dat ik naar Jeruzalem ben gegaan om te aanbidden.12En zij hebben mij niet in de tempel aangetroffen, terwijl ik met iemand sprak of een rel veroorzaakte, niet in de synagogen, en ook niet ergens in de stad;13en zij kunnen niets, waarvan zij mij nu beschuldigen, voor u bewijzen.14Maar dit erken ik voor u, dat ik naar die Weg, die zij een secte noemen, inderdaad de God van mijn voorouders vereer, en alles geloof wat in de wet en in de profeten geschreven staat,15en ik geloof en verwacht van God net als zij, dat er een opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen zal zijn.16En ik doe erg mijn best om altijd een zuiver geweten te hebben voor God en de mensen.17En na verloop van vele jaren ben ik gekomen om geschenken en financiële gaven voor de arme mensen van mijn volk te brengen,18waarmee men mij, nadat ik mij had gereinigd, in de tempel bezig vond, zonder rellen of opschudding. Maar enige Joden uit Asia19– die moesten hier voor u staan en hun aanklacht indienen, indien zij iets tegen mij hebben.20Of laten zij hier zelf zeggen, welk misdrijf zij hebben gevonden, toen ik voor de Raad stond,21of het moest zijn dit ene woord, dat ik, toen ik in hun midden stond, uitriep: Over de opstanding van doden sta ik vandaag voor u terecht¨!22Maar Felix, die zeer goed van de Weg op de hoogte was, verdaagde hun zaak en zei: "Zodra de leider Lysias komt, zal ik in uw zaak een beslissing nemen";23en hij beval de hoofdman hem in bewaring te houden, maar minder streng, en niemand die bij hem hoorde te verhinderen hem van dienst te zijn.24En na een paar dagen kwam Felix naar de gevangenis met Drusilla, zijn vrouw, die een Jodin was, en hij liet Paulus roepen en hoorde hem over het geloof in Christus Jezus.25Maar toen Paulus sprak over rechtvaardigheid en ingetogenheid en het toekomstig oordeel, werd Felix bang en antwoordde: "Voor vandaag is het wel genoeg. Ga maar. Wanneer ik nog eens gelegenheid heb, zal ik u wel weer ontbieden";26en tegelijkertijd hoopte hij, dat Paulus hem geld zou aanbieden. Dit was ook de reden, dat hij hem telkens weer liet komen en met hem sprak.27Maar toen de termijn van twee jaar voorbij was, kreeg Felix als opvolger Porcius Festus; en omdat Felix de Joden een gunst wilde bewijzen, liet hij Paulus in gevangenschap achter.
1Festus hield zijn intocht in zijn provincie en ging drie dagen later van Caesarea naar Jeruzalem.2Daar dienden de overpriesters en andere Joodse leiders aanklachten tegen Paulus bij hem in.3Bovendien vroegen ze van hem een gunst om Paulus naar Jeruzalem te laten komen, want zij hadden een aanslag beraamd om hem onderweg te vermoorden.4Maar Festus antwoordde, dat Paulus in Caesarea in bewaring bleef en dat hij zelf binnenkort (daarheen) zou vertrekken.5"Laten degenen onder jullie die bevoegd zijn, meereizen en als er iets onbehoorlijks in deze man is, hem daar aanklagen."6En na een verblijf bij hen van niet meer dan acht of tien dagen vertrok hij naar Caesarea. De volgende dag opende hij de rechtszitting en beval Paulus voor te leiden.7Toen Paulus verscheen, werd hij omringd door de Joden, die uit Jeruzalem waren meegekomen. Ze brachten veel zware beschuldigingen tegen hem in, die zij niet konden bewijzen.8Paulus voerde tot zijn verdediging aan: 'Ik heb niet tegen de wet van de Joden en ook niet tegen de tempel of tegen de keizer iets misdaan."9Maar Festus, die de Joden een gunst wilde bewijzen, vroeg Paulus: "Wil je naar Jeruzalem gaan en dáár in mijn aanwezigheid terechtstaan in deze zaak?"10Paulus zei: "Ik sta voor de keizerlijke rechtbank, en dáár moet ik terechtstaan. Tegen de Joden heb ik niets misdaan, zoals ook u zeker wel inziet.11Wanneer ik echter schuldig ben aan een zwaar misdrijf waarop de doodstraf staat, dan verzet ik mij niet tegen een doodvonnis; maar wanneer de beschuldigingen van deze mensen tegen mij op niets berusten, kan niemand mij bij wijze van gunst aan hen uitleveren: ik beroep mij op de keizer!"12Na overleg met zijn Raad antwoordde Festus: "Op de keizer heb jij je beroepen, naar de keizer zul jij gaan!"13Na een paar dagen, kwamen koning Agrippa en Bernice in Caesarea om Festus te begroeten.14En gedurende de vele dagen, die zij daar doorbrachten, legde Festus aan de koning de zaak van Paulus voor, en zei: "Er is door Felix een man gevangen achtergelaten,15tegen wie de overpriesters en de oudsten van de Joden, toen ik in Jeruzalem was, een aanklacht hebben ingediend en om veroordeling verzochten.16Ik heb hun geantwoord, dat Romeinen niet de gewoonte hebben, een mens bij wijze van een gunst uit te leveren; de beschuldigde moet eerst zijn aanklagers tegenover zich zien en de gelegenheid krijgen zich tegen de aanklacht te verdedigen.17Toen zij hierheen meegekomen waren, heb ik zonder uitstel de dag daarop de rechtszitting geopend en bevolen de man voor te leiden.18De aanklagers, die rondom hem stonden, brachten geen enkele beschuldiging in over de misdaden, die ik vermoedde.19Wel hadden zij met hem enkele twistpunten over hun eigen godsdienst en over een zekere Jezus, die dood is, maar van wie Paulus beweerde, dat Hij leeft.20Omdat ik niet goed wist hoe ik deze kwesties moest onderzoeken, vroeg ik, of hij naar Jeruzalem wilde gaan, om daar voor deze dingen terecht te staan.21Maar Paulus beriep zich op de keizer en verkoos in gevangenschap te blijven tot de beslissing van Zijne Majesteit. Ik heb bevolen, dat hij in hechtenis wordt gehouden, totdat ik hem naar de keizer kon sturen."22Agrippa zei tegen Festus: "Ik zou zelf die man ook wel willen horen." En hij zei: "Morgen zul je hem horen."23De volgende dag verschenen Agrippa en Bernice in vol ornaat samen met de oversten en de belangrijkste mannen van de stad in de gehoorzaal, waar Paulus op bevel van Festus werd voorgeleid.24Festus zei: "Koning Agrippa en iedereen, die met ons hier aanwezig is, jullie zien hier iemand om wie de hele Joodse bevolking zowel in Jeruzalem als hier naar mij is toegekomen, terwijl ze roepen, dat hij niet langer zou mogen blijven leven.25Maar het bleek mij, dat hij geen misdaad had gepleegd waarop de doodstraf staat, maar aangezien hij zich op de keizer beriep, heb ik besloten hem naar Rome te sturen.26Maar ik heb niets concreets over hem aan Zijne Majesteit te schrijven; daarom heb ik hem hier laten voorgeleiden en bijzonder vóór u, koning Agrippa, om na afloop van dit onderzoek, iets op schrift te kunnen stellen. 27Het lijkt mij zinloos om een gevangene naar Rome te sturen zonder punten van beschuldiging tegen hem kenbaar te maken."
1En Agrippa zei tegen Paulus: "Je mag voor jezelf spreken". Toen strekte Paulus zijn hand uit en verdedigde zich:2"Ik prijs mij gelukkig, koning Agrippa, dat ik mij vandaag voor u mag verdedigen over alle punten, waarop ik door de Joden word beschuldigd,3omdat u vooral kennis hebt van alle gewoonten en geschillen bij de Joden; daarom vraag ik u mij geduldig aan te horen.4Alle Joden kennen het leven dat ik van jongsaf onder mijn volk en in Jeruzalem heb geleid;5ze kennen mij al lange tijd om te bevestigen dat ik als Farizeeër volgens de strengste richting van onze godsdienst heb geleefd.6Nu sta ik terecht om mijn hoop op de vervulling van de belofte, die door God aan onze vaderen is gegeven.7Ook de twaalf stammen van ons volk hopen daarop en dienen God met volharding, nacht en dag. Omwille van deze hoop, o koning, word ik door Joden aangeklaagd.8Waarom is het bij u zo moeilijk te geloven dat God mensen uit de dood opwekt?9Ik was er toen van overtuigd, dat ik tegen de verspreiding van de naam van Jezus, de Nazoreeër, fel moest optreden.10Daarvoor heb ik me in Jeruzalem ingezet en ik heb veel heiligen in gevangenissen opgesloten met authoriteit die ik van de overpriesters kreeg; en als zij ter dood gebracht zouden worden, gebeurde dat met mijn instemming.11En in alle synagogen probeerde ik hen vaak door strafmaatregelen te dwingen hun geloof af te zweren; in tomeloze woede bestreed ik hen dat ik hen zelfs tot in de buitenlandse steden vervolgde.12Toen ik onder die omstandigheden naar Damascus reisde met een volmacht en opdracht van de overpriesters,13zag ik, o koning, dat midden op de dag, onderweg een licht uit de hemel, feller dan de zon, mij en mijn reisgenoten omstraalde.14Wij vielen allen op de grond en ik hoorde een stem in het Hebreeuws tegen mij spreken: 'Saul, Saul, waarom vervolg je Mij? Je kwelt jezelf door zinloze halsstarrigheid.15En ik zei: 'Wie bent U, Here?' En de Here zei: 'Ik ben Jezus, die je vervolgt.16Maar richt je op en ga staan; want Ik ben aan je verschenen om je aan te stellen als dienaar en getuige dat je Mij gezien hebt en voor wat ik je zal laten zien. 17Ik verkies jou uit je eigen volk en de heidenen naar wie Ik je stuur,18om hun ogen te openen en zich te bekeren uit de duisternis naar het licht, en van de macht van de satan tot God. Door het geloof in Mij zullen ze vergeving van zonden krijgen en een erfdeel onder de heiligen.19Daarom, koning Agrippa, heb ik gedaan wat me door deze hemelse verschijning werd opgedragen.20Ik heb eerst aan de bewoners van Damascus en Jeruzalem en aan iedereen in het Joodse land en later ook aan de heidenen verkondigd, dat zij zich met berouw tot God zouden bekeren en zich zouden gedragen zoals dat bij hun nieuwe leven paste. 21Hierom hebben de Joden mij in de tempel gegrepen en geprobeerd mij te vermoorden.22Omdat God mij tot vandaag hulp geeft, blijf ik mijn getuigenis zonder onderscheid aan iedereen bekend maken zonder iets anders te zeggen dan wat de profeten en Mozes hebben gesproken wat gebeuren zou,23namelijk, dat de Christus zou lijden en sterven en dat Hij als eerste uit de opstanding van de doden het licht zou aankondigen, zowel aan het volk als aan de heidenen."24En terwijl hij dit tot zijn verdediging aanvoerde, zei Festus met luider stem: "Je spreekt wartaal, Paulus! Jouw vele studeren brengt je in de war."25Maar Paulus zei: "Hoogedele Festus, ik spreek geen wartaal, maar zuivere waarheid.26Want de koning weet van deze dingen en tot hem spreek ik vrijmoedig. Ik kan niet geloven, dat hem iets van deze dingen onbekend is; dit is immers niet in een uithoek gebeurd.27Koning Agrippa, gelooft u de profeten? Ik weet, dat u ze gelooft!"28Maar Agrippa zei tegen Paulus: "Je wilt mij wel spoedig als Christen laten optreden!"29Paulus zei: "Ik zou God wel willen bidden, dat èn spoedig èn voorgoed, niet alleen u, maar ook iedereen die mij vandaag horen, ook zo worden als ik, behalve deze boeien."30De koning stond op, evenals de stadhouder en Bernice en anderen die de zitting hadden bijgewoond.31Ze trokken zich terug en overlegden met elkaar en zeiden: "Deze man heeft niets gedaan waarop de dood of gevangenschap staat."32En Agrippa zei tegen Festus: "Deze man had vrij kunnen zijn, als hij zich niet op de keizer had beroepen."
1Er was besloten dat wij naar Italië zouden varen. Paulus en een paar andere gevangenen werden toevertrouwd aan een hoofdman, met de naam Julius. Hij was van de keizerlijke afdeling.2Op een schip uit Adramyttium, dat naar de kustplaatsen van Asia zou varen, kozen wij zee, samen met Aristarchus, een Macedoniër uit Tessalonica.3De volgende dag gingen wij bij Sidon aan land en Julius behandelde Paulus vriendelijk en vond het goed dat hij naar zijn vrienden ging om zich te laten verzorgen.4Vandaar voeren wij onder Cyprus langs, omdat de wind tegen was;5wij staken de volle zee bij Cilicië en Pamfylië over en kwamen in Myra in Lycië aan.6Daar vond de hoofdman een schip uit Alexandrië, met Italië als bestemming, en hij scheepte ons daarop in.7Verscheidene dagen lang kwamen we maar weinig vooruit. Met moeite kwamen we ter hoogte van Knidus. De wind was ons niet gunstig. Daarom voeren wij onder Kreta langs ter hoogte van Salmone;8ook daar kwamen we met moeite voorbij en bereikten een plaats, Goede Rede. De stad Lasea lag daar dichtbij.9We hadden veel tijd verloren en de vaart werd steeds onzekerder en ook de tijd van vasten was al voorbij. Daarom waarschuwde Paulus hen:10"Mannen, ik voorzie, dat de vaart heel moeilijk zal worden. We zullen grote schade oplopen, niet alleen wat lading en schip, maar ook wat ons leven betreft."11Maar de hoofdman vertrouwde de stuurman en de schipper meer dan de woorden van Paulus.12De haven waar we nu lagen, was niet geschikt om te overwinteren. Daarom wilde het grootste deel van de mannen zee kiezen om als het kon Feniks, een haven op Kreta te bereiken. Daar zouden ze kunnen overwinteren, want die haven lag beschermd naar het zuidwesten en het noordwesten.13En toen er een zachte zuidenwind opstak dachten zij dat het een goed moment was om te vertrekken. Zij lichtten het anker en voeren zo dicht mogelijk langs de kust van Kreta. 14Maar kort daarop stak vandaar een stormwind op. Die wordt de Eurakylon genoemd;15en toen het schip werd meegesleurd en de kop niet in de wind kon houden, moesten wij het opgeven en dreven weg.16Maar wij kwamen in de luwte van een eilandje, Klauda geheten, waar wij nog moeite hadden de roeiboot van het schip in veiligheid te brengen;17Ze hesen de roeiboot aan boord. Daarna haalden ze touwen onder het schip door om het bij elkaar te houden. Zij waren bang dat ze op de Syrte zouden vastlopen. Daarom haalden zij het tuig neer en lieten zich zo drijven.18Maar wij hadden vreselijk noodweer en wierpen de volgende dag lading over boord,19de derde dag gooiden zij zelfs de masten zeilen en touwen overboord.20En toen verscheidene dagen geen zon en geen sterren te zien waren, en zwaar noodweer ons bedreigde, vervloog tenslotte alle hoop op redding.21En nadat zij lang zonder eten zaten, ging Paulus in hun midden staan en zei: "Mannen, had men maar naar mij geluisterd om niet van Kreta weg te varen want zo waren deze moeilijkheden en schade ons bespaard gebleven!22Maar ook nu wil ik jullie zeggen moed te houden, want het leven van niemand van ons zal verloren gaan, alleen maar het schip.23Want deze nacht was er een engel van de God, die ik toebehoor en die ik vereer, bij mij,24en hij heeft gezegd: 'Wees niet bang, Paulus, want jij moet voor de keizer verschijnen; daarom zal God jou redden en ook alle mensen die met je meereizen.'25Daarom, mannen, houdt moed, want dit vertrouwen heb ik op God, dat het zo zal gaan, zoals mij gezegd is.26Maar wij zullen op een of ander eiland stranden."27Toen de veertiende nacht was aangebroken, dat wij in de Adriatische Zee rondzwalkten, vermoedde de bemanning midden in de nacht, dat wij land naderden.28En zij peilden met het lood twintig vadem, 36 meter, en iets verder peilden zij vijftien vadem, 27 meter29en uit angst dat ze tegen de klippen zouden slaan, gooiden zij vier ankers van het achterschip uit en baden, dat het dag mocht worden.30Maar toen de bemanning uit het schip probeerde weg te komen en de roeiboot te water liet met de smoes dat zij vanuit het voorschip ankers wilden uitgooien,31zei Paulus tegen de hoofdman en zijn soldaten: "Als zij niet aan boord blijven, kunnen jullie niet gered worden."32Toen kapten de soldaten de touwen en lieten de roeiboot in zee vallen.33Tegen de tijd dat het dag zou worden, spoorde Paulus allen aan te eten. Hij zei: "Het duurt nu al veertien dagen, dat jullie maar blijven afwachten zonder te eten.34Daarom spoor ik jullie aan te eten, want dit is goed voor jullie redding; niemand van jullie zal ook maar een haar van zijn hoofd gekrenkt worden."35En terwijl hij dit zei, nam hij brood, dankte God waar iedereen bij was, brak het en begon te eten.36Iedereen kreeg goede moed en at ook.37Wij hadden tweehonderd en zesenzeventig personen aan boord.38Toen zij genoeg gegeten hadden, maakten zij het schip lichter door het graan in zee te gooien.39Toen het dag werd, herkenden zij het land niet, maar zagen een inham met een strand en besloten te proberen het schip daarop te laten lopen.40Zij haalden de ankers op en lieten zich door de golven naar het strand drijven terwijl zij meteen de roerbanden losmaakten, en het voorzeil hesen en op het strand aankoersten.41Maar zij kwamen terecht op een uitstekende bank en raakten met het schip aan de grond. Het voorschip bleef onwrikbaar vastzitten, maar het achterschip brak af door het geweld van de golven.42De soldaten waren van plan de gevangenen te doden, zodat niemand met zwemmen zou ontsnappen;43maar de hoofdman, die Paulus wilde sparen, voorkwam dit en beval, dat wie zwemmen kon, het eerst over boord zou springen om aan land te komen44en de rest deels op planken, deels op wrakhout. En zo gebeurde het, dat allen behouden aan land kwamen.
1En toen wij in veiligheid waren, vernamen wij dat het eiland Malta heette.2En de eilanders bewezen ons buitengewone menslievendheid, want zij staken een groot vuur aan en haalden ons er allen bij vanwege de dreigende regen en de kou.3Toen Paulus een bos kreupelhout bijeengehaald had en op het vuur legde, kwam er door de hitte een adder uit en beet zich vast aan zijn hand.4Toen de eilanders het dier aan zijn hand zagen hangen, zeiden ze tegen elkaar: "Deze man is zeker een moordenaar, die de wraakgodin niet wil laten leven, nu hij aan de zee ontkomen is".5Maar hij schudde het dier van zich af in het vuur, zonder enig letsel te ondervinden;6zij echter verwachtten, dat hij zou opzwellen of plotseling dood neervallen. Maar toen zij na lang wachten zagen dat zich niets ongewoons bij hem voordeed, sloeg hun mening om en zeiden zij, dat hij een god was.7En in de omgeving van die plaats lag een landgoed van de bestuurder van het eiland, Publius genaamd, die ons opnam en ons drie dagen vriendelijk gastvrijheid verleende.8Zijn vader lag ziek in bed, leed aan koorts en buikloop. Paulus ging naar binnen om hem te zien, legde hem na gebed de handen op en genas hem.9Daarna, kwamen ook de anderen op het eiland, die ziekten hadden, en werden genezen;10Ze hebben ons op veel manieren overladen met eerbetoon; en toen we klaar waren om te zeilen, voorzagen ze ons van de voorraden die we nodig hadden.11Na drie maanden gingen we de zee op in een schip dat op het eiland had overwinterd - het was een Alexandrijns schip met het boegbeeld van de tweelinggoden Castor en Pollux.12We kwamen aan in Syracuse en bleven daar drie dagen.13Van daaruit zetten we koers en kwamen aan in Rhegium. De volgende dag stak de zuidenwind op en de dag daarna bereikten we Puteoli.14Daar vonden we enkele broeders en zusters die ons uitnodigden om een week bij hen door te brengen. En zo kwamen we in Rome. 15De broeders en zusters daar hadden gehoord dat we eraan kwamen, en reisden tot aan het Forum van Appius en de Drie Tavernes om ons te ontmoeten. Bij het zien van deze mensen dankte Paulus God en was bemoedigd. 16Toen wij in Rome aangekomen waren, mocht Paulus op zichzelf wonen met een Romeinse soldaat die hem bewaakte.17Drie dagen later riep hij de plaatselijke Joodse leiders bij elkaar. Toen ze bijeen waren, zei Paulus tegen hen: "Broeders, hoewel ik niets heb gedaan tegen ons volk of tegen de gewoonten van onze voorouders, werd ik in Jeruzalem gearresteerd en uitgeleverd aan de Romeinen,18die mij na onderzoek wilden vrijlaten, omdat er bij mij geen sprake was van schuld of misdaad waarop de doodstraf stond.19Maar toen de Joden in verzet gingen, werd ik genoodzaakt mij te beroepen op de keizer Caesar; niet, dat ik mijn volk van iets wilde beschuldigen.20Om deze reden heb ik gevraagd jullie te zien en met jullie te praten. Het is vanwege de hoop van Israël dat ik aan deze ketting gebonden ben.”21Ze antwoordden: "We hebben geen brieven over jou uit Judea ontvangen, en niemand van ons volk dat daar vandaan is gekomen, heeft iets slechts over jou gemeld of gezegd.22Maar wij stellen het wel op prijs van jou te horen, wat jou mening is, want we weten dat overal mensen zich tegen deze mensen verzetten, waartoe jij behoort.”23Ze spraken af om Paulus op een bepaalde dag te ontmoeten en kwamen in nog grotere aantallen naar de plaats waar hij verbleef. Hij getuigde van 's ochtends tot 's avonds tegen hen en legde uit over het koninkrijk van God, en uit de wet van Mozes en uit de profeten probeerde hij hen over Jezus te overtuigen. 24Sommigen gaven wel gehoor aan wat er gezegd werd, maar anderen bleven ongelovig;25en zonder het eens geworden te zijn, gingen zij uiteen, nadat Paulus dit ene woord gesproken had: "Terecht heeft de heilige Geest door de profeet Jesaja tot jullie voorouders gesproken,26Ga naar dit volk en zeg: 'Je zult horen maar niet begrijpen; je zult zien, maar nooit waarnemen.'27Want het hart van dit volk is verhard; ze horen nauwelijks met hun oren, en ze hebben hun ogen gesloten. Anders zouden ze misschien met hun ogen zien, horen met hun oren, begrijpen met hun hart en zich bekeren, en ik zou ze genezen.28Daarom wil ik dat je weet dat Gods redding aan de heidenen is bekend gemaakt, en dat ze zullen luisteren!"29(Nadat hij dit had gezegd, vertrokken de Joden heftig in discussie met elkaar.)30En Paulus bleef de volle termijn van twee jaar in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen, die naar hem toe kwamen,31Hij verkondigde het koninkrijk van God en onderwees over de Heer Jezus Christus; met alle vrijmoedigheid en zonder enige belemmering.
1Paulus, een dienaar van Christus Jezus, geroepen tot apostel, en uitgekozen om het goede nieuws van God te verkondigen,2dat Hij tevoren door zijn profeten beloofd had in de heilige schriften,3over zijn Zoon, uit het nageslacht van David,4naar de geest van heiligheid door zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Heer –5door wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben om gehoorzaamheid in het geloof te bewerken voor zijn naam onder al de ongelovigen,6tot wie ook jullie behoren, geroepen door Jezus Christus –7aan alle geliefden Gods, geroepen heiligen, die in Rome zijn: genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heer Jezus Christus.8In de eerste plaats dank ik mijn God door Jezus Christus voor jullie allemaal omdat in de gehele wereld van jullie geloof gesproken wordt.9Want God, die ik met mijn geest dien in het goede nieuws van Zijn Zoon, is mijn getuige, hoe ik in mijn gebeden altijd aan jullie denk,10ik bid altijd dat God mij eindelijk de kans zal geven om naar jullie toe te komen.11Want ik verlang ernaar jullie te zien om enkele geestelijke gave met jullie te delen om jullie te versterken.12Dat is te zeggen: dat we door elkaars geloof bemoedigd zullen worden, van jullie als ook van mij.13Maar ik wil dat jullie weten, broeders, dat ik vaak van plan geweest was om naar jullie toe te komen, maar tot nu toe werd ik telkens weer verhinderd, om ook onder jullie enige vrucht te hebben, evenals onder de andere ongelovigen.14Van Grieken en niet-Grieken, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar.15Vandaar mijn bereidheid om ook bij jullie in Rome het goede nieuws te vertellen. 16Want ik schaam mij niet voor het goede nieuws; want het is de kracht van God tot behoud voor een ieder die gelooft, voor Joden in de eerste plaats, maar ook voor andere volken.17Want de gerechtigheid van God wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, zoals geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven.18Want de toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden.19Want wat de mens over God kan weten is in hem geopenbaard, want God heeft het aan hen kenbaar gemaakt.20Want Zijn onzichtbare qualiteiten, met name zijn eeuwige kracht en goddelijke natuur, wordt vanaf de schepping van de wereld uit zijn werken met het verstand begrepen, zodat zij geen verontschuldiging hebben.21Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart.22Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden,23en zij hebben de majesteit van de God die niet kan vergaan, vervangen door een beeld van een sterfelijk mens, van vogels, van viervoetige dieren en van kruipende dieren.24Daarom heeft God hen in hun hartstochten overgegeven aan onreinheid, zodat bij hen het lichaam onteerd wordt.25Zij immers hadden de waarheid van God vervangen door de leugen en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper, die te prijzen is tot in eeuwigheid. Amen.26Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke lusten, want hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijke.27Eveneens hebben de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, en zijn in wellust voor elkander ontbrand, mannen die schandelijkheid bedrijven met mannen en daardoor hebben ze het welverdiende loon ontvangen voor hun afdwaling.28En omdat, zij het verwerpelijk vonden God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan een corrupt denken om te doen wat niet gepast is:29vervuld van allerlei onrechtvaardigheid, boosheid, hebzucht en slechtheid, vol afgunst, moord, twist, list en kwaadaardigheid; ze zijn roddelaars,30lasteraars, haters van God, onbeschaamd, trots, opschepperig, bedenken manieren om kwaad te doen; ze zijn ongehoorzaam aan ouders.31Ze zijn onverstandig, ontrouw, zonder hart en meedogenloos.32Ook al begrijpen ze hoe God over deze dingen oordeelt, namelijk dat degenen die zulke dingen doen, de dood verdienen. Niet alleen doen ze deze dingen, maar ze stemmen ook in met anderen die dat doen.
1Daarom ben je zelf ook niet onschuldig. Want waarin je een ander oordeelt, veroordeel je jezelf. Want jij, die oordeelt, doet dezelfde dingen.2Maar wij weten dat als God oordeelt, hij onpartijdig is over hen, die zulke dingen doen.3Of denk je misschien dat je kunt ontsnappen aan Gods oordeel?4Of denk je te klein over Zijn goedheid? Zijn verdraagzaamheid en Zijn geduld? Weet je niet dat Zijn goedheid bedoeld is om je te doen omkeren en je naar Hem te leiden?5Je hardheid van hart en je onwil om je naar Hem te keren maken dat woede opstapelt voor de dag van de toorn en van de openbaring van het rechtvaardig oordeel van God, 6Hij zal ieder belonen naar wat hij gedaan heeft:7het eeuwige leven aan ieder die volhoudt goed te doen, die zoekt naar heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid;8maar toorn en woede komen over die zichzelf zoeken, die ongehoorzaam zijn aan de waarheid, en gehoorzaam aan ongerechtigheid.9God zal verdrukking en benauwdheid brengen over ieder, die het kwade uitvoert, als eerste de Jood en ook de Griek;10maar Hij brengt heerlijkheid, eer en vrede over ieder, die het goede uitvoert, als eerste de Jood en ook de Griek.11Want er is geen partijdigheid bij God. 12Want iedereen, die zonder wet gezondigd heeft, zal ook zonder wet omkomen; en iedereen, die met respect voor de wet gezondigd heeft, zal ook door de wet geoordeeld worden;13want niet wie de wet hoort, is rechtvaardig bij God, maar wie de wet doet zal gerechtvaardigd worden.14Want wanneer heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet zegt, dan zijn zij hoewel zonder wet, zichzelf tot wet;15immers, zij laten zien, dat de wet in hun harten geschreven is, terwijl hun geweten en gedachten elkaar onderling aanklagen of verdedigen16op de dag, dat God de geheimen van alle mensen oordeelt volgens mijn evangelie, door Christus Jezus.17Maar als je je Jood laat noemen en steunt op de wet en je beroemt op God,18Zijn wil kent, weet te onderscheiden waarop het aankomt, omdat je onderricht in de wet hebt gehad,19en je ervan overtuigd bent, dat je een leidsman van blinden bent, een licht voor hen, die in duisternis zijn,20een opvoeder van wie onverstandig is en een leraar voor kleine kinderen, omdat je in de wet de belichaming van kennis en van waarheid hebt, –21hoe kan het dan dat jij jezelf niet onderwijst, terwijl je een ander onderwijst? Jij, die preekt, dat men niet stelen mag, steel jij?22Die overspel verbiedt, doe jij overspel? Die gruwt van de afgoden, roof jij uit de tempel?23Die je op de wet beroemt, onteer je God door jouw overtreden van de wet?24Want de naam van God wordt door jouw doen zwartgemaakt door de heidenen, zoals het al geschreven al staat. 25Want besneden zijn heeft wel betekenis, als je de wet gehoorzaamt, maar voor jou, een overtreder van de wet, is je besnijdenis tot onbesnedenheid geworden.26Zal dan, voor de onbesnedene die doet wat er in de wet staat, zijn onbesnedenheid niet gelden voor besnijdenis?27Zal dan, de van nature onbesnedene, doordat hij de wet volbrengt, jou niet oordelen? Jij, die hoewel je in het bezit bent van de geschreven wet en de besnijdenis, een overtreder van de wet bent..28Want niet wie er uit ziet als een Jood, of wie besneden is, is een Jood29maar híj is een Jood, die het in het verborgen is, en de (ware) besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar geschreven wet. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God.
1Wat voor winst heeft een Jood dan, of wat voor zin heeft het om besneden te zijn?2Het is geweldig in elk opzicht. In de eerste plaats waren het de Joden aan wie God zijn woord heeft gegeven.3Maar als sommige van de Joden ongelovig zijn geworden, zal dan hun ongeloof een einde maken aan Gods trouw?4Natuurlijk niet! God spreekt altijd de waarheid, en ieder mens een leugenaar. Want er staat geschreven: "Opdat er bewezen zou worden dat wat U zegt eerlijk is, en zou 'zegevieren wanneer u in het oordeel komt."5Maar als onze onrechtvaardigheid Gods rechtvaardigheid laat zien, wat zullen wij dan zeggen? Is God, die zijn toorn doet voelen – ik spreek op menselijke wijze – soms onrechtvaardig?6Natuurlijk niet! Hoe zal God anders de wereld oordelen?7Maar indien door mijn leugen de waarheid van God zijn heerlijkheid vergroot, waarom word ik dan nog steeds als een zondaar geoordeeld?8Het is toch niet, zoals sommige mensen ons belasteren door te beweren dat we zeggen: 'Laten we het kwade doen, zodat er iets goeds uit voortkomt'? Tegen hen is het oordeel terecht!9Wat betekent dit alles? Zijn wij Joden dan beter af? In geen enkel opzicht, want ik heb immers al heel duidelijk gemaakt dat alle mensen, zowel de Joden als de heidenen, in de macht van de zonde zijn.10Dit is zoals er geschreven staat: Niemand is rechtvaardig, ook niet één,11er is niemand die het begrijpt; er is niemand die God zoekt;12allen hebben zich afgekeerd, tezamen zijn zij nutteloos geworden; er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet één.13Hun keel is een open graf, ze gebruiken hun tong om te bedriegen, addergif is onder hun lippen;14hun mond is vol van vloek en bitterheid.15Hun voeten haasten zich om bloed te vergieten,16op hun wegen zijn ondergang en ellende,17en de weg van vrede kennen zij niet.18Er is geen vrees voor God voor hun ogen19Wij weten echter dat wat de wet ook zegt, het spreekt tot degenen die onder de wet zijn; zodat elke mond kan worden gesloten en de hele wereld rekenschap zal afleggen aan God.20Want in de ogen van God zal niemand in leven als rechtvaardig worden beschouwd op grond van de naleving van de wet. Want door de wet komt de kennis van de zonde.21Maar nu, los van de wet, is Gods manier om mensen rechtvaardig te maken duidelijk gemaakt, waarvan de wet en de profeten getuigen,22en het is de gerechtigheid van God door het geloof in Jezus Christus, voor allen, die geloven. Want er is geen onderscheid.23Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God,24en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.25Want God heeft Christus Jezus als zoenoffer gegeven door het geloof in zijn bloed. Hij gaf Christus als bewijs van zijn gerechtigheid, omdat hij in zijn geduld geen acht sloeg op de zonden uit het verleden.26Met als doel zijn gerechtigheid in deze tijd bekend te maken, zodat hij de rechtvaardige is en de rechtvaardiger van degenen die in Jezus geloven.27Waar is dan de opschepperij? Het is uitgesloten. Door welke wet? Vanwege de werken? Nee, maar door de wet van geloof.28We concluderen dan dat de mens gerechtvaardigd wordt door geloof, los van de werken van de wet.29Of is God alleen de God van de Joden? Is hij ook niet de God van de heidenen? Zeker ook van de heidenen.30Want God is één, en Hij zal de besnedenen rechtvaardigen door het geloof en de onbesnedenen door het geloof.31Maken we dan door het geloof de wet ongeldig? Op geen enkele manier, maar wij houden ons aan de wet.
1Wat zullen wij dan zeggen, dat onze voorvader Abraham als ongelovige, heeft gevonden?2Want als Abraham uit werken gerechtvaardigd is, dan zou hij een reden hebben gehad om op te scheppen, maar niet bij God.3Want wat zegt het Schriftwoord? Abraham geloofde God en gerechtigheid werd hem toegerekend.4Nu wordt hem die werkt het loon niet toegerekend uit genade, maar omdat hij het verdiend heeft.5Hem echter, die niet werkt maar zijn geloof vestigt op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt door zijn geloof gerekend tot gerechtigheid,6gelijk ook David de mens gezegend noemt, aan wie God gerechtigheid toerekent zonder werken:7'Gezegend zijn degenen van wie de ongerechtigheden zijn vergeven en de zonden bedekt zijn.'8'Gezegend is de man, wiens zonde de Heer op geen enkele wijze zal toerekenen`9Geldt deze zegen dan alleen voor de besnedene of ook de onbesnedene? Wij zeggen immers: 'Het geloof werd Abraham tot gerechtigheid gerekend'.10Hoe werd het hem dan toegerekend? Terwijl hij besneden was of onbesneden? Het was toen hij besneden was, niet toen hij besneden was.11En het teken van de besnijdenis ontving hij als zegel van gerechtigheid van dat geloof, dat hij in zijn onbesneden staat bezat. Zo kon hij een vader zijn van alle onbesneden gelovigen, opdat hun [de] gerechtigheid zou worden toegerekend,12en een vader van de besnedenen, voor hen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook treden in het voetspoor van het geloof, dat onze vader Abraham in zijn onbesneden staat bezat.13Want niet door de wet had Abraham of zijn nageslacht de belofte dat hij een erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door gerechtigheid van het geloof.14Want als zij, die het van de wet verwachten, erfgenamen te zijn, dan is het geloof zonder inhoud en de belofte zonder gevolg.15De wet brengt woede; waar echter geen wet is, is ook geen overtreding.16Daarom is het uit het geloof dat de genade op grond van de belofte voor, iedereen die gelooft na Abraham zou gelden , niet alleen voor wie onder de wet zijn, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn, die de vader van ons allen is,17er staat immers geschreven: 'Ik maak van jou een vader van heel veel volken'. Voor het aangezicht van die God, in wie hij geloofde, die de doden levend maakt en wat niet bestaat, laat leven door Zijn stem.18En hij heeft lang niets gezien van een "vader van velen" en toch heeft hij geloofd, dat hij een vader van vele volken zou worden, zoals hem gezegd was: Zo zal jouw nageslacht zijn.19En zonder te verslappen in het geloof heeft hij opgemerkt, dat zijn eigen lichaam aan het wegsterven was, daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en dat Sara’s moederschoot was alsof afgestorven;20maar aan de belofte van God heeft hij niet getwijfeld door ongeloof, maar hij werd versterkt in zijn geloof en gaf God de eer,21in de volle zekerheid, dat wat Hij beloofd had, ook in staat was te volbrengen.22Daarom: 'werd het hem toegerekend tot gerechtigheid',23maar deze woorden 'het werd hem toegerekend' werden niet alleen voor hem geschreven,24maar het is ook voor ons. Het zal ons worden toegerekend, die het geloof vestigen op Hem, die Jezus, onze Here, uit de doden opgewekt heeft,25die is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging.
1Omdat we gerechtvaardigd zijn door het geloof, hebben we vrede met God door onze Heer Jezus Christus.2Door Hem hebben wij ook door het geloof onze toegang tot deze genade waarin wij staan, en roemen wij in de hoop op de heerlijkheid van God.3Niet alleen dit, maar we prijzen ons gelukkig onder alle beproeving omdat we weten dat beproeving volharding teweegbrengt4en volharding leidt tot betrouwbaarheid, en de betrouwbaarheid tot hoop;5deze hoop maakt niet beschaamd, omdat de liefde van God in onze harten is uitgestort door de Heilige Geest, die ons is gegeven,6zo zeker als Christus, toen wij nog zwak waren, op zijn tijd voor goddelozen is gestorven.7Want niet gemakkelijk zal iemand voor een rechtvaardige sterven – maar misschien heeft iemand nog de moed zijn leven te geven voor een goed mens –8Toen wij nog zondaren waren heeft God echter Zijn liefde voor ons bewezen doordat Christus voor ons gestorven is.9Veel meer nog, nu we gerechtvaardigd zijn door zijn bloed, zullen we door Hem gered worden van de toorn van God.10Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van zijn Zoon, veel meer zullen wij, nadat wij verzoend zijn, gered worden door zijn leven,11en dat niet alleen, maar wij roemen zelfs in God door onze Heer Jezus Christus, door wie wij nu de verzoening hebben ontvangen.12Zoals door één mens de zonde in de wereld is gekomen, zo is de dood door de zonde binnengekomen. En de dood kwam voor alle mensen, omdat allen gezondigd hebben.13Want al vóór de wet was er zonde in de wereld. Maar zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is.14Toch regeerde de dood in de tijd van Adam tot Mozes over alle mensen, ook al waren hun zonden niet als die van Adam, die een voorbeeld is van Hem die zou komen.15Maar de genade is vele malen groter dan zijn overtreding; want hoewel door de overtreding van die ene mens zeer velen zijn gestorven, is de genade van God voor alle mensen door die ene mens, Jezus Christus, zeer overvloedig geworden.16Want dit geschenk is vele malen groter dan het gevolg van de zonde van die ene mens. Het oordeel volgde op één overtreding en leidde tot veroordeling, maar de genade die volgde op vele overtredingen, bracht vrijspraak.17Want als de dood is gaan regeren door de overtreding van één mens, hoeveel te meer zullen zij, die de overvloed van genade en van de gave van vrijspraak ontvangen, heersen door die ene mens, Jezus Christus.18Dus, zoals één overtreding leidde tot veroordeling voor alle mensen, zo kwam ook door de ene daad van gerechtigheid vrijspraak en leven voor alle mensen.19Want zoals door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden.20Door de komst van de wet nam het aantal overtredingen toe; maar waar de zonde toenam, nam de genade overvloediger toe.21Zoals de zonde regeerde en tot de dood leidde, zo zou ook de genade heersen door vrijspraak voor eeuwig leven door Jezus Christus, onze Heer.
1Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, zodat de genade zou toenemen?2Zeker niet! Immers, hoe zullen wij, die dood zijn van de zonde, daarin nog leven?3Of weten jullie niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn?4Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, zodat, zoals Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van levens zouden wandelen.5Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan Zijn dood, zullen wij ook delen in Zijn opstanding;6dit weten wij immers, dat onze oude mens mee gekruisigd is, zodat het lichaam van zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven van zonde zouden zijn;7want wie gestorven is, is bevrijd van de zonde.8Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven,9Want wij weten, dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood voert geen heerschappij meer over Hem.10Want wat zijn dood betreft, is Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven; wat zijn leven betreft, leeft Hij voor God.11Zo moet het ook voor jullie vaststaan, dat je wèl dood bent voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus.12Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in je sterfelijk lichaam, zodat je aan zijn begeerten zou gehoorzamen,13en stel je lichaam niet langer in dienst van de zonde als werktuig voor ongerechtigheid, maar als levende dienaar in dienst van God als een werktuig voor gerechtigheid.14immers, de zonde zal niet over jullie heersen, want jullie zijn niet onder de wet, maar onder de genade. 15Wat dan? Zullen wij zondigen, omdat wij niet onder de wet, maar onder de genade zijn? Volstrekt niet!16Weten jullie niet, dat wanneer je je als slaaf in iemands dienst stelt, je hem moet gehoorzamen. Wanneer je de zonde dient leidt dit tot de dood, maar de gehoorzaamheid aan God leidt tot gerechtigheid.17Maar God zij dank: jullie waren slaven van de zonde, maar nu zijn jullie vanuit jullie hart gehoorzaam geworden aan het onderwijs dat jullie kregen.18en, vrijgemaakt van de zonde, zijn jullie in dienst gekomen van de gerechtigheid.19Ik zeg dit vanuit menselijk standpunt vanwege de zwakheid van je vlees. Want zoals jullie je lichaam lieten gebruiken als dienaar van de onreinheid en van de wetteloosheid tot wetteloosheid, zo laten jullie je nu gebruiken als dienaren van de gerechtigheid tot heiliging.20Want toen jullie slaven waren van zonde, waren jullie niet gebonden aan de gerechtigheid.21Wat voor vrucht hadden jullie toen? Dingen, waarover jullie je nu schamen; want je weet nu dat het einde daarvan de dood is.22Maar nu je bevrijd bent van zonde en dienaren van God geworden bent, is jouw vrucht je heiliging en het einde daarvan is het eeuwige leven.23Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Heer.
1Broeders en zusters weten jullie niet dat de wet over de mens regeert zolang hij leeft? Ik spreek tot hen die de wet kennen.2Want de gehuwde vrouw is door de wet aan haar man gebonden, zolang hij leeft; maar als de man sterft, is zij ontbonden van de wet, die haar aan die man bond.3Zo zal zij dan, indien zij bij het leven van haar man een ander tot man neemt, overspel pleegster heten; wanneer echter de man sterft, is zij vrij van de wet, zodat zij geen overspel pleegster is, indien zij zich aan een andere man geeft.4Daarom, broeders, werden jullie ook dood gemaakt voor de wet door het lichaam van Christus. Dit is zodat je met een ander verbonden zou kunnen worden, dat wil zeggen met Hem die uit de dood is opgestaan, zodat we vrucht voor God zouden voortbrengen.5Want toen wij naar onze eigen zinnen leefden, werkten de zondige verlangens, die door de wet geprikkeld worden, in ons, zodat wij voor de dood vrucht dragen.6Maar nu zijn wij vrijgemaakt van de wet. We zijn gestorven aan datgene waaraan we gebonden waren. Dit is, zodat wij kunnen dienen in nieuwheid van de Geest, en niet in ouderdom van wat geschreven is.7Wat zullen we dan zeggen? Is de wet zelf zonde? Totaal niet. Ik zou echter nooit zonde hebben gekend als de wet er niet was. Want ik zou geen hebzucht hebben gekend als de wet niet had gezegd: "Je mag niet begeren."8Maar uitgaande van het gebod, wekte de zonde in mij allerlei verlangens op; want zonder wet is de zonde dood.9Ooit leefde ik zonder de wet, maar toen het gebod kwam, kreeg de zonde weer leven,10en ik stierf. Het gebod dat het leven moest brengen, bleek voor mij de dood te zijn.11Want de zonde greep de gelegenheid aan door het gebod en misleidde mij. Door het gebod heeft het mij gedood. 12De wet is dus heilig en het gebod is heilig, rechtvaardig en goed.13Dus is wat goed is voor mij de dood geworden? Laat het nooit zo zijn. Maar de zonde, zodat bewezen zou worden dat het zonde was, bracht de dood in mij naar boven, door wat goed was, en door het gebod zou de zonde onmetelijk zondig kunnen worden.14Wij weten namelijk, dat de wet geestelijk is; maar ik ben van het vlees. Ik ben verkocht onder slavernij aan de zonde.15Want wat ik doe, weet ik niet; want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik.16Als ik nu wat ik niet wens, toch doe, stem ik toe, dat de wet goed is.17Maar nu ben ik het niet meer die het doet, maar de zonde die in mij leeft.18Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goede dingen leven. Want het verlangen naar het goede is bij mij, maar ik kan het niet uitwerken.19Voor het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwaad dat ik niet wil, dat ik doe.20Indien ik nu datgene doe, wat ik niet wens, dan doe ík het niet meer, maar de zonde, die in mij woont.21Zo vind ik dan deze regel: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig;22Want ik verheug me in de wet van God met mijn innerlijke mens.23Maar ik zie een andere wet in de leden van mijn lichaam. Het vecht tegen die nieuwe wet in mijn gedachten. Het neemt me gevangen door de wet van de zonde die in de leden van mijn lichaam is.24Ik, ellendig mens! Wie zal mij redden uit het lichaam van de dood?25Maar God zij dank door Jezus Christus, onze Heer! Zelf dien ik de wet van God met mijn verstand. Maar met het vlees dien ik de wet van de zonde.
1Zo is er daarvoor nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn.2Want de wet van de Geest van het leven heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet van de zonde en van de dood.3Want wat de wet niet kon, omdat zij zwak was door de menselijke natuur heeft God door zijn eigen Zoon te zenden in zo'n natuur, die zonde in de menselijke natuur veroordeeld,4zodat wat de wet eist vervuld zou worden in ons, niet door hen die van uit de menselijke natuur handelen, maar door de Geest.5Want zij, die handelen van uit de menselijke natuur, hebben de gezindheid van die natuur, maar degenen die door de Geest leven, hebben de gezindheid van de Geest.6Want de gezindheid van de menselijke natuur, is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede.7Daarom dat de gezindheid van de menselijke natuur vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet van God; trouwens, het kan dat ook niet:8want wie van uit de menselijke natuur leven, kunnen God niet tevreden stellen.9Als iemand niet leeft uit de Geest van Christus, behoort hij Hem niet toe., tenminste als de Geest van God in je woont. Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, behoort hij Hem niet toe.10Indien Christus in u is, dan is wel het lichaam dood vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid.11En indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in jullie woont, dan zal Hij, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook jullie sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in jullie woont.12Daarom broeders en zusters, wij zijn niet gedwongen om te leven naar de gezindheid van de menselijke natuur .13Want indien jullie deze gezindheid volgen, zullen jullie zeker sterven; maar als jullie door de Geest de misdaden van het lichaam doden, zullen jullie leven.14Want allen, die door de Geest van God geleid worden, zijn kinderen van God.15Want jullie hebben niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw in angst te leven, maar jullie hebben de Geest ontvangen om kinderen van God te zijn om Hem aan te roepen: Abba, Vader.16Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen van God zijn.17Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en medeërfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn heerlijkheid. 18Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden.19Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de kinderen van God.20Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om (de wil van) Hem, die haar daaraan onderworpen heeft,21in de hoop , dat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God.22Want wij weten, dat tot nu toe de gehele schepping in al haar delen zucht en pijn heeft zoals een vrouw die op het punt staat een kind te baren.23En niet alleen zij, maar ook wij zelf, die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten bij onszelf in de verwachting van de openbaring dat wij kinderen van God zijn: de verlossing van ons sterfelijk bestaan.24Want in die hoop zijn wij behouden. Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op wat men ziet?25Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding.26En zo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf komt voor ons op met onuitsprekelijke verzuchtingen.27En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling van de Geest, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen op komt.28Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn plan geroepen zijn.29Want degenen die Hij gekend heeft, heeft Hij ook bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders en zusters;30degenen die Hij heeft voorbestemd, heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, heeft Hij ook verheerlijkt.31Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn?32Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?33Wie zal de uitgekozenen van God beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt;34wie zal veroordelen? Christus Jezus, die gestorven is, en wat meer is, die opgewekt is, die zit aan de rechterhand van God en die voor ons pleit.35Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard?36Gelijk geschreven staat: Om U worden wij elke dag gedood, wij zijn gerekend als schapen die geslacht worden.37Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad.38Want ik ben er zeker van, dat niet dood niet leven, niet engelen niet machten, niet heden niet toekomst, niet¹ krachten,39geen hoogte geen diepte, geen enig ander schepsel zal ons kunnen scheiden van de liefde van God, welke is in Christus Jezus, onze Heer.
1Ik vertel de waarheid in Christus. Ik lieg niet en mijn geweten verzekert mij dit door de Heilige Geest:2dat mijn verdriet groot is en een onophoudelijke pijn in mijn hart.3Want ik zou kunnen wensen dat ik zelf zou worden vervloekt en apart gezet van Christus ten gunste van mijn broeders, mijn bloedverwanten naar het vlees.4Want zij zijn Israëlieten (Joden). Ze zijn geadopteerd als zonen, zij hebben de glorie, de verbonden, de wetgeving, de tempeldiensten en de beloften.5Van hen zijn de aartsvaders van hen is Christus gekomen met betrekking tot het vlees - Hij die God is boven alles en voor altijd te prijzen. Amen.6Maar het is niet alsof het woord van God gefaald heeft. Want niet iedereen die van Israël afstamt, hoort bij Israël.7Evenmin zijn niet alle nakomelingen van Abraham echt zijn kinderen. Maar het is door de lijn van Isaak dat men van jullie afstammelingen zal spreken.8Dat wil zeggen, de kinderen van het vlees zijn niet de kinderen van God. Maar de kinderen van de belofte worden als nakomelingen gezien.9Want dit is de belofte die God Abraham gaf: "Rond deze tijd zal Ik komen en dan zal Sara een zoon hebben." 10Maar dit niet alleen; daar ook Rebekka was bevrucht door één man, onze vader Isaak.11Want haar kinderen waren nog niet geboren en hadden nog niets goeds of slecht gedaan, zodat het plan van God om te kiezen, stand zou houden,12niet vanwege daden, maar vanwege Hem die roept - werd tegen haar gezegd: "De oudere zal de jongere dienen."13Het is precies zoals er was geschreven: 'Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat.'14Wat zullen wij dan zeggen: Zou er onrechtvaardigheid zijn bij God? Beslist niet!15Want Hij zegt tegen Mozes: "Ik zal genadig zijn voor wie ik compassie zal hebben en ik zal medelijden hebben met wie ik medelijden zal hebben."16Het hangt er dus niet vanaf of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die genade toont.17Want in het Oude Testament zegt de Schrift tegen Farao: "Voor dit doel heb ik jou doen opstaan, zodat Ik Mijn kracht in jou zou kunnen demonstreren en zodat Mijn naam over de hele aarde bekend zou worden gemaakt."18God heeft genade met wie Hij wil en Hij maakt koppig wie Hij wil. 19Jij zal dan tegen mij zeggen: "Waarom vindt Hij nog steeds fouten? Want wie kan in gaan tegen Zijn wil?"20Maar jij, o mens! wie ben jij, dat jij God zou tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom heb jij mij zo gemaakt?"21Of heeft de pottenbakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp het ene voorwerp te maken tot een pronkstuk en het andere tot dagelijks gebruik?22Wat als God zijn woede wil tonen en zijn macht bekend maken en met veel geduld voorwerpen van woede heeft verdragen die voor vernietiging waren voorbereid?23Wat als Hij dit deed om de rijkdom van zijn heerlijkheid bekend te maken op voorwerpen van genade, die Hij eerder voor heerlijkheid had voorbereid?24 En dat zijn wij, die Hij geroepen heeft, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de niet-Joden.25Zoals Hij ook in Hosea zegt: "Ik zal het volk wat Mijn volk niet was, 'Mijn volk' noemen en 'Mijn geliefde' die niet geliefd was."26Zo zal het gebeuren, waar het aan hen werd gezegd: 'Jullie zijn niet mijn volk', daar zullen zij 'de kinderen van de levende God' worden genoemd." 27Jesaja schreeuwt het uit aangaande Israël: "Al was het aantal zonen van Israël als het zand van de zee, het zal een overblijfsel zijn dat behouden zal worden,28want de Heer zal zijn woord volledig en zonder vertraging op aarde uitvoeren."29Zoals Jesaja eerder had gezegd: "Als de Heer der heerscharen ons geen nakomelingen had nagelaten, zouden we als Sodom zijn en zouden we als Gomorra zijn geworden."30Wat gaan we dan zeggen? Dat de niet-Joden, die geen gerechtigheid nastreefden, de gerechtigheid hebben gekregen door het geloof.31Maar Israël, dat wel een wet van gerechtigheid nastreefde, bereikte niet wat de wet had te bieden. 32Waarom niet? Omdat ze het niet door geloof nastreefden, maar door werken. Ze struikelden over die struikelsteen,33zoals het is geschreven: 'Kijk, Ik leg in Sion een struikelsteen en een rots van ergernis. Wie in Hem gelooft, zal zich niet hoeven schamen.'
1Broeders en zusters, het verlangen van mijn hart en mijn gebed dat zij behouden blijven, gaan uit tot God.2Want ik getuig van hen, dat zij ijver voor God hebben, maar zonder kennis.3Want zij kennen de gerechtigheid van God niet en door te proberen hun eigen gerechtigheid te doen gelden, hebben zij zich aan de gerechtigheid van God niet onderworpen. De gerechtigheid uit het geloof.4Want Christus heeft alles gedaan wat de wet vraagt, tot gerechtigheid voor iedereen die gelooft.5Want Mozes schrijft: 'De mens, die de gerechtigheid volgens de wet doet, zal daardoor leven'.6Maar de gerechtigheid uit het geloof spreekt op deze manier: Zeg niet in uw hart: ''Wie zal naar de hemel opklimmen om Christus te laten afdalen?'´7of: Wie zal in de afgrond neerdalen? namelijk om Christus uit de doden te doen opkomen".8Maar wat zegt zij? Dichtbij jullie is het woord, in jullie mond en in jullie hart, namelijk het woord van het geloof, dat wij prediken.9Want als je met je mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met je hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zal je gered worden; 10want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men om gered te worden.11De Schrift zegt namelijk: 'Hij geeft overvloedig aan iedereen die Hem aanroept'12Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen;13want iedereen die de naam van de Heer aanroept, zal gered worden.14Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in wie zij niet geloofd hebben? Hoe zullen zij in Hem geloven, als zij niet van Hem gehoord hebben? Hoe kunnen zij van Hem horen als niemand het vertelt?15En hoe zal men over Hem vertellen zonder gezonden te zijn? Zoals geschreven staat: "Hoe aangenaam zijn de voeten van hen, die een goede boodschap brengen". 16Maar niet iedereen heeft naar het evangelie geluisterd. Want Jesaja zegt: ''Here, wie heeft geloofd wat hij van ons hoorde?''17Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus.18Maar ik vraag: "Hebben zij het dan niet gehoord? Zeer zeker: Over de hele aarde is hun geluid uitgegaan en tot het einde van de wereld hun woorden´´.19Maar ik vraag: "Heeft Israël het dan niet verstaan?´´ Mozes zegt als eerste: "Ik zal jullie jaloers maken op een natie dat geen natie is, met mensen zonder begrip, zal ik jullie woede opwekken."20En Jesaja durft het te zeggen: "Ik heb mij laten zien aan wie niet naar Mij zochten, Ik ben verschenen aan wie naar Mij niet vroegen".21Maar van Israël zegt hij: "De hele dag heb Ik mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en koppig volk."
1Ik vraag dan: God heeft zijn volk toch niet afgewezen? Zeker niet! Ik ben immers zelf een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin.2God heeft zijn volk niet afgewezen, dat Hij tevoren gekend heeft. Of weten jullie niet, wat het schriftwoord zegt in de geschiedenis van Elia, hoe hij Israël bij God aanklaagt:3Here, uw profeten hebben zij gedood, uw altaren hebben zij omvergehaald; ik ben alleen overgebleven en mij staan zij naar het leven.4Maar wat is Gods antwoord tot hem? Ik heb voor Mijzelf zevenduizend man overgehouden, die niet voor Baäl hebben gebogen.5Zo zijn er dan nu ook mensen overgebleven want dat is de Gods keuze van genade.6Als het nu door genade is, dan is het niet meer door je dadent; anders is de genade geen genade meer.7Wat dan? Wat Israël probeert te krijgen, is nog niet gelukt. Maar het uitgekozen deel heeft het verkregen. De overigen zijn verhard,8zoals geschreven staat: God gaf hun een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot de dag van vandaag.9David zegt: laat hun tafel tot een strik en een net worden en tot een struikelblok en vergelding voor hen.10Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien. En blijf hun ruggen steeds weer krommen.11Ik vraag dan: zijn zij gevallen om nooit meer op te staan? Zeer zeker niet! Door hun val is het heil naar de heidenen gekomen, om Israël jaloers te maken.12Als nu hun val al rijkdom betekent voor de wereld en hun tekort rijkdom voor de heidenen, hoeveel meer betekent dan de volbrenging van Israël!13Ik spreek tot jullie heidenen. Juist omdat ik apostel voor de heidenen ben, zie ik dit als de heerlijkheid van mijn bediening,14dat ik door hen jaloers te maken, misschien sommigen uit mijn eigen volk zou behouden.15Want, indien hun tijdelijke verwerping de verzoening van de wereld is, wat zal hun aanneming dan anders zijn dan leven uit de doden?16Als dan het offer van de eerste vruchten heilig is, dan ook het deeg. En is de wortel heilig, dan ook de takken.17Maar nu enkele van de takken weggebroken zijn en jullie als wilde loot daartussen geënt zijn en op die manier op de saprijke wortel van de olijf zit,18wees dan niet arrogant tegen de takken! Als je roemt, besef dan – niet jullie dragen de wortel, maar de wortel jullie.19Jullie zeggen dan: er zijn takken weggebroken, zodat ik als loot geënt zou worden.20Goed! Zij zijn om hun ongeloof weggebroken en jullie staan door het geloof. Wees dus niet arrogant, maar heb juist ontzag!21Want als God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, zal Hij ook jullie niet sparen.22Let dan op de goedheid van God en op Zijn strengheid: over wie viel kwam strengheid, maar over jullie de goedheid van God. Blijf nu bij die goedheid; anders zullen jullie ook nog weggekapt worden.23Maar ook zij zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven, weer geënt worden; God is immers bij machte hen opnieuw te enten.24Want als jullie, uit de wilde olijf, waar jullie van nature bij horen, weggekapt zijn en tegen jullie natuur op de edele olijf geënt zijn, hoeveel meer zullen deze die de natuurlijke takken zijn op hun eigen olijf geënt worden? 25Want, broeders en zusters, ik wil jullie goed geïnformeerd hebben over dit mysterie, zodat jullie niet eigenwijs zouden worden: een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat het volledige aantal ongelovigen binnengaat,26en heel Israël zal behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal de goddeloosheid van Jacob wegdoen.27En dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem.28Zij zijn volgens het evangelie vijanden vanwege jullie, maar naar Gods keuze zijn zij geliefden vanwege de Abraham, Izak en Jacob.29Want de genadegaven en de roeping van God zijn onherroepelijk.30Want net zoals jullie eerst aan God ongehoorzaam waren, maar nu ontferming hebben gevonden door hun ongehoorzaamheid,31zo zijn ook zij nu ongehoorzaam geworden, zodat door de ontferming aan jullie ook zij nu ontferming zouden vinden.32Want God heeft iedereen in ongehoorzaamheid gesloten, om Zich over hen allen te ontfermen.33Oh, de diepte van de rijkdom, van de wijsheid en van de kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn manieren van doen!34Want: wie heeft de gedachten van de Heer gekend? Of wie was Hem een adviseur?35Of wie heeft Hem eerst iets gegeven, waarvoor hij vergoeding ontvangen moet?36Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen.
1Daarom smeek ik jullie, broeders, met een beroep op de barmhartigheden van God, om jullie lichamen te stellen als een levend, heilig en welgevallig offer aan God: dit is jullie echte eredienst.2En wees niet zoals deze wereld, maar hervorm jezelf door de vernieuwing van jullie denken, zodat jullie kunnen erkennen wat de goede, aanvaardbare en perfecte wil van God is.3Want door de genade, die aan mij gegeven is, zeg ik een ieder onder jullie: wees niet hoogmoedig in je denken, maar oordeel nuchter over jezelf, volgens de maat van het geloof, die God jullie gegeven heeft.4Want, net zoals wij in één lichaam vele leden hebben, maar de leden niet allen dezelfde functies hebben,5zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden van elkaar.6Wij hebben diverse gaven, onderscheiden naar de genade die ons gegeven is: heb je de gave van profetie, doe dit naar de maat van je geloof;7wie dient, in het dienen, wie onderwijst, in het onderwijzen; 8als iemand de gave van bemoediging heeft, laat hem dan aanmoedigen. Als iemand de gave van geven heeft, laat hem het dan ruimhartig doen. Als iemand de gave van leiderschap heeft, laat het dan met ijver gebeuren. Als iemand de gave van barmhartigheid heeft, doe het dan met blijmoed.9Liefde moet oprecht zijn. Verafschuw het kwade, houd vast aan het goede.10Wees als eerste degene om de andere lief te hebben en te eren met respect.11Volhard in ijver. Vurig van geest, dien de Heer12Verheug u in hoop, verdraag beproevingen, wees getrouw in gebed.13Draag bij in de noden van Gods heilige volk. Vind vele manieren om gastvrijheid te tonen.14Zegen wie u vervolgen, zegen en vervloek niet.15Wees blij met degenen die blij zijn, toon je verdriet met degenen die verdrietig zijn.16Wees onderling eensgezind, wees niet hooghartig van gedachten, maar ga om met eenvoudige mensen. Wees niet eigenwijs.17Vergeldt niemand kwaad met kwaad; heb het goede voor met alle mensen.18Indien mogelijk, voor zover het van jullie afhangt, leef in vrede met alle mensen.19Wreek jezelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn van God, want er staat geschreven: "'Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden', spreekt de Heer."20"Maar, indien je vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem te drinken, want zo zul je vurige kolen op zijn hoofd hopen."21Laat je niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.
1Laat iedereen zich onderwerpen aan hogere autoriteiten; omdat er geen gezag is behalve van God, en de bestaande zijn door GOD vastgesteld.2Dus wie zich tegen het gezag verzet, verzet zich tegen wat door God is ingesteld; en degenen die zich verzetten, brengen oordeel over zichzelf.3Want, als je goed handelt, hoef je niet bang te zijn voor de overheidspersonen, maar wel, als je verkeerd handelt. Wil je zonder vrees voor de overheid zijn? Doe het goede, en je zult door haar geprezen worden.4Want hij is de dienaar van God voor jou welzijn. Maar als je kwaad doet, wees dan bang; want hij draagt het zwaard niet voor niets; want hij is de dienaar van God, die vergelding uitvoert over hen, die kwaad doen.5Daarom is het nodig om te onderwerpen aan het gezag, niet alleen uit angst voor de straf, maar ook vanwege het geweten.6Daarom betaal je ook belastingen; want zij zijn dienaren van God, die belast zijn met de inning daarvan.7Betaal je schuld aan wie je schuldig bent, belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eer aan wie eer toekomt.8Wees niemand iets verschuldigd, behalve elkaar lief te hebben; want wie zijn medemens liefheeft, heeft de wet vervuld.9Want de geboden: wees niet ontrouw aan je man of vrouw, vermoord een ander niet, steel niet, begeer niet en welk ander gebod dan ook, worden samengevat in dit woord: heb je naaste lief als jezelf.10De liefde doet de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling van de wet.11Daarom, vergeet niet in wat voor tijd we zijn, het is nu het moment om wakker te worden. Want onze redding is nu dichterbij, dan toen wij tot het geloof kwamen.12Het is diep in de nacht, bijna dag. Laten wij dan de werken van de duisternis aan de kant zetten en de wapens van het licht aan doen!13Laten we fatsoenlijk leven, zoals mensen overdag doen, niet in overdadig eten en dronken worden, ons niet inlaten met seksuele immoraliteit en ongecontroleerde lust, niet in strijd en afgunst!14Bekleed je in plaats daarvan met de Heer Jezus Christus en voed de zondige verlangens van je oude natuur niet.
1Aanvaardt de zwakke in het geloof, maar niet om hun overwegingen te beoordelen.2De een gelooft, dat hij alles mag eten, maar degene die zwak is in het geloof eet plantaardig voedsel.3Laat wie wel eet degene die niet eet niet minachten en laat degene die niet eet niet oordelen over degene die wel eet, want God heeft hem aanvaard.4Wie ben jij dat jij een knecht van een ander oordeelt? Of hij staat of valt, gaat zijn eigen heer aan. Maar hij zal blijven staan, want de Heer kan hem standvastig laten staan.5De een stelt een dag boven de andere, een andere stelt alle dagen gelijk. Accepteer een ieder met een besef van eigen overtuiging.6Wie aan een bepaalde dag hecht, doet het om de Heer, en wie eet, doet het om de Heer, want hij dankt God; en wie niet eet, doet het om de Heer en ook hij dankt God.7Want niemand onder ons leeft voor zichzelf, en niemand sterft voor zichzelf;8want als wij leven, is het voor de Heer, en als wij sterven, is het voor de Heer. Dus als wij dan leven, of als wij sterven, wij zijn van de Heer.9Want hiertoe is Christus gestorven en levend geworden, zodat Hij over doden en over de levenden zou regeren.10Maar jij, wat oordeel je over je broeder en zuster? Of ook jij, wat minacht jij je broeder en zuster? Want wij zullen allemaal voor de rechterstoel van God komen te staan.11Want er staat geschreven: "Zo waar als Ik leef", spreekt de Heer: "voor Mij zal elke knie zich buigen, en elke tong zal God loven".12Zo zal dan iedereen van ons voor zichzelf rekenschap moeten geven aan God. 13Laten wij dan niet langer elkaar oordelen, maar komt liever tot de overtuiging om jullie broeder of zuster geen aanstoot of ergernis te geven.14Ik weet en ben overtuigd in de Heer Jezus, dat niets uit zichzelf onrein is; alleen voor hem, die iets onrein vindt is het onrein.15Want als jou broeder en zuster door iets, dat jij eet, gekwetst wordt, dan wandel je niet meer overeenkomstig in de liefde. Breng hen voor wie Christus is gestorven, niet aan het twijfelen door jouw voedsel.16Laat van het goede, dat jij hebt, geen kwaad gezegd kunnen worden.17Want het Koninkrijk van God bestaat niet in eten en drinken, maar uit rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, door de heilige Geest.18Want wie door deze Geest een dienstknecht is van Christus, is welgevallig bij God, en bewonderd bij de mensen.19 Laten wij dan streven naar de vrede en wat opbouwend is voor elkaar.20Breek niet voor eten het werk van God af; alles is wel rein, maar het is verkeerd voor een mens, als hij door zijn eten een ander doet wankelen in zijn geloof.21Het is goed geen vlees te eten of wijn te drinken, noch iets, waaraan je broeder zich stoort.22Houd het geloof, dat je hebt voor jezelf voor het aangezicht van God. Gelukkig is hij, die zich geen verwijten maakt voor wat hij als goed erkent.23Maar wie twijfelt, wanneer hij eet, is veroordeeld, omdat hij het niet uit geloof doet. En al wat niet uit geloof is, is zonde.
1Wij, die sterk zijn, moeten de gevoeligheden van de zwakken verdragen en niet ons eigen belang zoeken.2Ieder van ons moet zich richten op het belang van zijn naaste, op het goede en wat opbouwend is,3want ook Christus zocht niet zijn eigen belang, juist niet, zoals geschreven staat: "De beledigingen van hen, die U beledigden, kwamen op Mij neer".4Alles wat vroeger geschreven is, werd tot onze onderwijzing geschreven, zodat wij door de volharding, die onderwezen wordt in de Bijbel, en de bemoediging waarin de Bijbel voorziet, de hoop vasthouden. 5Laat God jullie volharding en vertroosting geven en eensgezindheid naar het voorbeeld van Christus Jezus,6opdat jullie eensgezind uit één mond de God en Vader van onze Heer Jezus Christus zullen verheerlijken.7Daarom, accepteer elkaar, zoals ook Christus ons heeft aanvaard tot heerlijkheid van God.8Ik bedoel dit, dat Christus door de trouw van God, een dienaar van de besnedenen is geweest, om de beloften, aan de voorvaders gedaan, te bevestigen,9en dat de ongelovigen God door zijn barmhartigheid gaan verheerlijken, zoals geschreven staat: "Daarom zal ik U loven onder de ongelovigen en uw naam met muziek prijzen".10En verder zegt Hij: "Verheugt jullie, ongelovigen, samen met zijn volk".11En verder: "Looft de Heer alle ongelovigen en laten alle volken Hem prijzen".12En verder zegt Jesaja: "De wortel van Isaï zal komen, en Hij, die opstaat, om over de ongelovigen te regeren: op Hem zullen de ongelovigen hopen.13Laat God, die onze hoop is, jullie in je geloof geheel zal vervullen met vreugde en vrede, zodat jullie hoop overvloedig zal zijn door de kracht van de heilige Geest.14Broeders en zusters, ik ben er al van overtuigd, dat jullie ook nu al niets dan het goede willen, vervuld met de nodige kennis en in staat ook elkaar terecht te wijzen.15Toch heb ik jullie hier en daar bij wijze van herinnering wat vrijmoedig geschreven door genade die God mij gegeven heeft,16om een dienaar van Christus Jezus voor de ongelovigen te zijn in volledige toewijding aan het evangelie van God, zodat de ongelovigen een aangenaam offer kunnen worden voor God, geheiligd door de heilige Geest.17De resultaten die ik heb bereikt voor God, dank ik dan ook aan Christus Jezus. 18Want ik durf van niets anders te spreken dan van wat Christus door mij tot stand gebracht heeft om ongelovigen tot gehoorzaamheid te brengen door woord en daad,19door de kracht van tekenen en wonderen, door de kracht van Gods Geest. Zo heb ik vanuit Jeruzalem in de rondreis tot Illyrië toe, overal het Evangelie van Christus gepredikt.20Het was voor mij een eer om het Evangelie te verkondigen, maar niet waar de naam van Christus al was genoemd, om niet op het fundament van iemand anders te bouwen,21maar om te handelen naar wat geschreven staat: "Zij, aan wie Hij nog niet is verkondigd, zullen Hem zien en wie het nog niet hebben gehoord, zullen het begrijpen".22Daarom is het mij nog niet gelukt om naar jullie toe te komen.23Maar nu ik klaar ben met mijn taken in deze streken en ik al jaren verlang om naar jullie toe te komen,24hoop ik jullie op doorreis naar Spanje met eigen ogen te zien en door jullie verder geholpen te worden voor mijn tocht daarheen. Ik hoop daarvoor eerst van jullie gezelschap te genieten.25Maar nu ben ik op reis naar Jeruzalem om de heiligen aldaar te bedienen.26Want Macedonië en Achaje hebben voor de armen onder de heiligen van Jeruzalem een inzameling gehouden.27Zij deden dat immers graag, want als de ongelovigen nu deel hebben gekregen aan de geestelijke zegeningen van de Joden, moeten zij hen ook met hun materiële zaken bijstaan.28Wanneer ik deze taak heb gedaan en hun de inzameling heb overgedragen, zal ik via jullie stad naar Spanje reizen.29En ik weet, dat ik bij mijn komst bij jullie met de volle zegen van Christus zal komen.30Maar, broeders en zusters, ik dring er bij jullie op aan in de naam van onze Heer Jezus Christus en met een beroep op de liefde van de Geest, om samen met mij te strijden in de gebeden voor mij tot God,31zodat ik behoed wordt voor diegenen in Judea, die zich tegen het geloof verzetten en dat mijn hulp voor de heiligen in Jeruzalem wordt gewaardeerd.32Dan kan ik, als God het wil, met blijdschap naar jullie toekomen om in jullie gezelschap verfrist te worden.33De God van de vrede zal met jullie zijn! Amen.
1Ik beveel Febe, onze zuster, tevens dienares van de gemeente te Kenchreeën, bij jullie aan,2zodat jullie haar in de Heer zullen ontvangen. Doe dit op een manier die Gods heilige volk waardig is, en voorzie haar van alle hulp die ze van jullie nodig heeft, want zij is een grote hulp geweest voor velen en ook voor mijzelf.3Groet Prisca en Aquila, mijn medearbeiders in dienst van Christus Jezus,4die voor mij hun eigen leven riskeerden. Ik dank hen en niet alleen ik, maar ook alle gemeenten van de ongelovigen.5Groet de gemeente die in hun huis is. Groet Epaenetus, mijn geliefde, die de eersteling van Azië is voor Christus.6Groet Maria, die zich veel moeite voor jullie heeft getroost. 7Groet Andronicus en Junia, mijn verwanten en medegevangenen. Ze zijn in aanzien onder de apostelen en vóór mij in dienst van Christus geweest.8Groet Ampliatus, mijn geliefde in de Heer.9Groet Urbanus, onze medewerker in Christus, en mijn geliefde Stachys.10Groet Apelles, die in Christus beproefd gebleken is. Groet hen, die behoren tot het huisgezin van Aristobulus.11Groet Herodion, mijn bloedverwant. Groet degenen van het huisgezin van Narcissus die in de dienst van de Heer zijn.12Groet Tryphaena en Tryphosa, arbeiders in de dienst van de Heer. Groet Persis, de geliefde, die veel in de dienst van de Heer heeft gewerkt.13Groet Rufus, de uitverkorene in de Heer, met zijn moeder, die ook voor mij een moeder is.14Groet Asynkritus, Flegon, Hermes, Patrobas, Hermas, en de broeders die bij hen zijn.15Groet Filologus, en Julia, Nereus met zijn zuster, en Olympas, en al de heiligen, die bij hen zijn.16Groet elkander met een heilige kus. Alle gemeenten van Christus groeten jullie.17Nu dring ik er bij jullie op aan, broeders en zusters, om op te passen voor degenen die verdeeldheid en ergernissen veroorzaken tegen de leer die ik jullie heb geleerd. Blijf uit hun buurt.18Want zulke mensen dienen niet onze Heer Christus, maar hun eigen lusten. Door hun vlotte en vleiende spraak misleiden ze onschuldige mensen.19Want jullie gehoorzaamheid is tot kennis van allen gekomen. Ik verheug me daarom over jullie, maar ik wil dat jullie wijs zijn ten aanzien van wat goed is en onschuldig ten aanzien van wat slecht is.20De God van de vrede zal spoedig de satan onder jullie voeten verpletteren. De genade van onze Heer Jezus zij met jullie! Amen.21Mijn medewerker Timoteüs, mijn volksgenoten Lucius, Jason en Sosipater, groeten jullie..22Ik, Tertius, die deze brief schrijf, groet jullie in de Heer.23Gaius, de gastheer voor mij en voor de hele kerk, groet jullie. Erastus, de rentmeester van de stad, begroet jullie evenals Quartus de broer.24De genade van onze Heer Jezus Christus zij met jullie!. Amen.25Hem nu, die machtig is jullie te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring van de verborgenheid dat eeuwen verzwegen is geweest,26maar nu is geopenbaard en bekend gemaakt door de profetische geschriften aan alle naties, op bevel van de eeuwige God, om de gehoorzaamheid van het geloof tot stand te brengen27aan de enige wijze God, door Jezus Christus, zij glorie tot in eeuwigheid. Amen.
1Paulus, een geroepen apostel van Jezus Christus door de wil van God, en onze broeder Sostenes, 2aan de gemeente van God in Korinte, apart gezet door Jezus Christus, die geroepen zijn Zijn heiligen te zijn, samen met al diegenen, waar dan ook, die de naam van onze Heer Jezus Christus aanroepen, hun Heer en de onze,3genade voor jullie en vrede van God onze Vader, en van de Heer Jezus Christus. 4Iedere keer weer dank ik God voor jullie omdat Hij jullie genade gegeven heeft door Jezus Christus,5want jullie zijn in elk opzicht rijk geworden in Hem. Alles wat jullie zeggen en jullie kennis,6bevestigt de getuigenis van Christus onder jullie. 7Daarom ontbreekt het jullie in geen enkele gave van de Geest terwijl jullie uitkijken naar de openbaring van onze Heer Jezus Christus.8Hij zal jullie ook tot het einde toe bevestigen, zodat jullie feilloos zullen zijn op de dag van onze Heer Jezus Christus.9God is trouw. Jullie zijn door Hem geroepen tot eenheid met Zijn Zoon Jezus Christus onze Heer.10Toch waarschuw ik jullie, broeders en zusters, in de naam van onze Heer Jezus Christus, om allen eensgezind te zijn en scheuringen te vermijden. Wees in jullie verlangens en opvattingen volkomen één.11Ik ben namelijk door de huisgenoten van Chloë op de hoogte gebracht, mijn broeders en zusters, dat er onenigheid is onder jullie. 12Ik bedoel, de één zegt: 'Ik ben van Paulus', een ander: 'Ik ben van Apollos', weer een ander: 'Ik van Kefas', en; 'Ik van Christus!'13Is Christus gedeeld? Is Paulus dan voor jullie gekruisigd, of zijn jullie in de naam van Paulus gedoopt?14Ik ben dankbaar dat ik niemand van jullie gedoopt heb, behalve Crispus en Gajus,15zodat niemand kan zeggen, dat jullie in mijn naam gedoopt zijn.16Ook heb ik nog het gezin van Stefanas gedoopt, verder niemand geloof ik.17Want Christus heeft mij niet gestuurd om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, niet met wijze woorden, zodat het kruis van Christus niet zijn kracht verliest.18Want de boodschap van het kruis is voor hen die verloren gaan, dwaasheid, maar voor ons die gered zijn, is het de kracht van God.19Want er staat geschreven: 'Ik zal de wijsheid van de wijzen vernietigen en het verstand van de verstandigen verspillen.'20Waar blijft de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de discussievoerder van deze tijd? Heeft God niet de wijsheid van deze wereld naar dwaasheid omgezet?21Want God in Zijn wijsheid wist, dat zij met hun wereldse wijsheid Hem niet kennen. Het heeft God voldoening gegeven om diegenen die geloven, te redden door de onzinnigheid van de verkondiging. 22De Joden vragen om tekenen en de Grieken zoeken wijsheid,23maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor Joden een aanstoot, voor heidenen onzin,24maar voor hen die geroepen zijn, Joden zowel als Grieken, is Christus de kracht en de wijsheid van God.25Want het onzinnige van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen.26Kijk eens broeders en zusters, wat voor mensen jullie waren toen jullie geroepen werden. Niet veel van jullie waren wijs naar menselijk inzicht, of invloedrijk, of waren voorname personen.27Integendeel, God koos voor wat voor de wereld dwaas is, om de wijzen te vernederen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitgekozen om wat sterk is te vernederen.28En wat voor de wereld onbelangrijk is en veracht wordt, heeft God uitgekozen dat wat niets is, juist aan dat wat wèl iets is, zijn kracht te ontnemen,29zodat geen mens zich voor God over iets kan opscheppen.30Maar door Hem is het dat jullie in Jezus Christus zijn. Door God is Hij onze wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing geworden. Door Hem horen we nu bij God. 31Daardoor is het zoals het geschreven staat: 'Laat ieder die opschept, opscheppen in de HEER.'
1Broeders en zusters, toen ik tot jullie kwam om het getuigenis van God te verkondigen, was ik niet uitzonderlijk bespraakt of begaafd met wijsheid.2Want ik had besloten jullie geen andere kennis bij te brengen dan die over Jezus Christus, de gekruisigde.3Bovendien kwam ik in al mijn zwakheid tot jullie en was angstig en onzeker.4Mijn spreken en mijn verkondiging kwam ook niet met overtuiging van wijsheid, maar met bewijs van de kracht van de Geest,5zodat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op de kracht van God.6Toch spreken wij wijsheid voor hen, die daarvoor volwassen zijn, een wijsheid echter niet van deze tijd, noch van hun machthebbers van deze eeuw van wie hun macht eens zal verdwijnen.7Waar wij over spreken, is de geheime en verborgen wijsheid van God, die God reeds eeuwen lang heeft voorbestemd tot onze heerlijkheid.8En geen van de heersers van deze eeuw heeft deze wijsheid begrepen, want indien zij het wel begrepen hadden, zouden zij de Heer der heerlijkheid niet gekruisigd hebben.9Maar, zoals geschreven staat: "Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God voorbehouden voor wie Hem liefhebben".10God heeft óns dit geopenbaard door de Geest. Want de Geest onderzoekt alle dingen, zelfs de diepten van God.11Wie onder de mensen is in staat een mens te kennen, dan de geest van de mens zelf? Zo weet ook niemand, wat in God is, dan de Geest van God zelf.12Wij nu hebben niet de geest van de wereld ontvangen, maar de Geest uit God, zodat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is.13Hiervan spreken wij dan ook met woorden die niet door menselijke wijsheid zijn geleerd maar door de Geest, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken.14Maar een mens die de Geest niet bezit, aanvaardt niet wat van de Geest van God is, want hij vindt het dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is.15Maar de mens die de Geest wel bezit, beoordeelt alle dingen en zelf wordt hij door niemand beoordeeld.16Want wie kent de gedachten van de Heer, dat hij Hem zou voorlichten? Maar wij hebben de gedachten van Christus.
1En ik, broeders en zusters, kon niet tot jullie spreken als tot geestelijke mensen, maar slechts als natuurlijke mensen, nog onvolwassen in Christus.2Melk heb ik jullie gegeven, geen vast voedsel, want dat konden jullie nog niet verdragen. Ja, dat kunnen jullie ook nu niet,3want jullie zijn nog zo aan de wereld gebonden. Want als er onder jullie nijd en twist is, zijn jullie dan niet in die oude natuur, en leven jullie niet als onveranderde mensen?4Want wanneer de een zegt: "Ik ben van Paulus" en de ander "Ik van Apollos" zijn jullie dan niet onveranderde mensen?5Wat is dan Apollos? Of wat is Paulus? Dienaren, door wie jullie tot geloof zijn gekomen en wel in de bediening zoals de Heer dit aan een ieder gegeven heeft.6Ik heb geplant, Apollos heeft water gegeven, maar God gaf de groei.7Daarom, hij die plant of water geeft doet er niet toe, maar alleen God, die de groei geeft.8Wie plant en wie water geeft, staan gelijk; alleen zal elk zijn eigen loon krijgen naar zijn eigen werk.9Want Gods medewerkers zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijn jullie.10Met de genade die God mij gegeven heeft, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, waarop een ander voortbouwt, maar iedereen die daarop bouwt, is zelfverantwoordelijk hoe dat gebeurt.11Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen.12Is er iemand, die op dit fundament bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente, hout, hooi, of stro,13ieders werk zal aan het licht komen. Want de dag zal het doen blijken, het vuur zal de kwaliteit van ieders werk laten zien.14Indien het werk, dat hij erop gebouwd heeft, blijft staan, zal hij een beloning ontvangen,15maar indien iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden, net zoals iemand die net aan het vuur ontsnapt, maar hijzelf zal gered worden.16Weten jullie niet, dat jullie de tempel van God zijn en dat de Geest van God in jullie woont?17Als iemand de tempel van God vernietigt, zal God hem vernietigen. Want de tempel van God is heilig en jullie ook!18Laat niemand zichzelf misleiden! Indien iemand onder jullie wijs denkt te zijn in deze tijd, moet hij eerst dwaas worden om daarna wijs te kunnen worden.19Want de wijsheid van deze wereld is dwaasheid voor God. Want er staat geschreven: Hij vangt de wijzen in hun sluwheid;20en er staat ook: De Heer weet, dat de redeneringen van de wijzen vruchteloos zijn.21Daarom, laat niemand in de mens opscheppen, want alles is van jullie.22Of het nu Paulus, Apollos of Kefas is, wereld, leven of dood, heden of toekomst alles is van jullie.23En jullie zijn van Christus, en Christus is van God.
1Zo moet men ons zien: als dienaren van Christus, aan wie het beheer van de geheimenissen van God is toevertrouwd.2Voor zulke beheerders is dit tenslotte het vereiste: betrouwbaar te blijken.3Nu raakt het mij zeer weinig, of ik al door jullie of door enig menselijk gericht beoordeeld word. Ik beoordeel mezelf niet eens.4Want ik ben mij van niets bewust, maar daardoor ben ik niet gerechtvaardigd; Het is de Here die mij beoordeelt.5Oordeel daarom nergens over vóór de tijd, totdat de Heer komt. Hij zal de verborgen dingen van de duisternis aan het licht brengen en de motieven van het hart openbaren. Dan zal ieder zijn lof van God krijgen.6Welnu, broeders en zusters, ik heb deze principes op mijzelf en Apollos toegepast omwille van jullie, zodat jullie van ons de betekenis van het gezegde zou leren: "Ga niet verder dan wat er geschreven staat." Je mag jezelf niet belangrijk maken door de één te verheerlijken boven de ander.7Want wie maakt onderscheid tussen jou en anderen? En wat heb jij, dat jij niet ontvangen hebt? En als jij het dan ontvangen hebt, waarom schep jij je hierover op, alsof jij het niet ontvangen had?8Jullie hebben al alles wat je maar wilt! Jullie zijn al rijk geworden! Jullie zijn begonnen te regeren – en dat zonder ons! Wat zou ik willen dat jullie echt begonnen waren te regeren, zodat wij ook met jullie zouden regeren!9Want het lijkt mij dat God ons, apostelen, de laatste plaats heeft aangewezen en veroordeeld om te sterven, want wij zijn een schouwspel geworden voor de wereld, voor engelen en mensen.10Wij zijn dwaas om Christus’ wil, maar jullie zijn verstandig in Christus; wij zijn zwak, maar jullie zijn sterk; Jullie staan enorm in aanzien, terwijl wij worden veracht .11Tot op dit ogenblik verduren wij honger, dorst, naaktheid, vuistslagen en een zwervend leven;12wij verrichten zware handenarbeid; als wij worden gevloekt, dan zegenen wij; als wij worden vervolgd, dan doorstaan wij het.13worden wij gelasterd, wij blijven vriendelijk. Wij zijn als het uitschot van de wereld geworden, voor iedereen een een voetveeg, tot op dit ogenblik.14Dit schrijf ik niet om jullie beschaamd te maken, maar om jullie als mijn geliefde kinderen terecht te wijzen.15Want al hebben jullie duizenden opvoeders in Christus, jullie hebben maar één vader. Immers, door Christus Jezus ben ik jullie vader geworden omdat ik jullie het evangelie heb gebracht.16Ik dring er bij jullie op aan om mijn voorbeeld te volgen.17Juist hierom heb ik Timoteüs naar jullie gestuurd, die mij een geliefd en trouw kind is in de Here. Hij zal jullie aan mijn wegen in Christus [Jezus] herinneren, zoals ik die overal in elke gemeente heb onderwezen. 18Nu zijn sommigen van jullie arrogant en doen alsof ik niet naar jullie zou komen,19Maar ik zal spoedig naar jullie toekomen, als de Heer het wil. Dan zal ik niet alleen de woorden kennen van degenen die zo arrogant zijn, maar dan zal ik ook hun kracht zien.20Want het Koninkrijk van God bestaat niet in woorden, maar uit kracht.21Wat willen jullie? Moet ik met de stok naar jullie toekomen, of met liefde en in een geest van zachtmoedigheid?
1Er wordt gemeld dat onder jullie over hoererij gesproken wordt, een soort hoererij dat zelfs niet onder de ongelovigen voorkomt, dat iemand leeft met de vrouw van zijn vader.2En jullie zijn trots in plaats van bedroefd. Zouden jullie niet de bedrijver van die daad uit jullie midden verwijderen?3Hoewel ik niet lichamelijk maar wel in de geest reeds aanwezig ben, heb ik van mijn kant al vonnis geveld over hem, die op zo'n wijze iets heeft begaan.4Wanneer wij vergaderd zijn, jullie en ik in de geest, met de kracht van onze Here Jezus,5leveren wij in de naam van de Here Jezus die man aan satan over tot verderf van zijn vlees, zodat zijn geest gered kan worden op de dag van de Heer.6Jullie heerlijkheid deugt niet. Weten jullie niet, dat een beetje zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt?7Doe het oude zuurdeeg weg, zodat jullie een vers deeg mogen zijn; jullie zijn immers ongezuurd. Want ook ons paaslam is geslacht: Christus.8Laten wij daarom feest vieren, niet met oud zuurdeeg, noch met zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met het ongezuurde brood van reinheid en waarheid.9Ik schreef jullie eerder in mijn brief, dat jullie niet moesten omgaan met hoereerders;10ik bedoelde niet met de hoereerders uit deze wereld of met de geldgierigen of oplichters of afgodendienaars, want om van hen weg te blijven zou je de wereld moeten verlaten.11Nu schrijf ik jullie, dat jullie niet moeten omgaan met iemand die een broeder of zuster wordt genoemd, leeft als een hoereerder, geldgierige, afgodendienaar, kwaadspreker, dronkaard, of oplichter; met zo'n iemand moeten jullie zelfs niet samen eten.12Is het soms aan mij, hen te oordelen, die buiten de kerk zijn? Oordelen ook jullie niet alleen hen, die in jullie eigen kring zijn?13Hen, die buiten het geloof zijn, zal God oordelen. Haal de duistere persoon uit jullie midden weg.
1Hoe durft iemand onder jullie wanneer hij iets heeft met een ander, recht te zoeken bij de onrechtvaardigen en niet bij de heiligen?2Of weten jullie niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En indien bij jullie het oordeel over de wereld berust, zijn jullie dan niet in staat voor de meest onbenullige dingen recht te spreken?3Weten jullie niet, dat wij over engelen zullen oordelen? Hoeveel te meer dan over alledaagse dingen?4Als jullie dan het recht willen laten spreken over alledaagse geschillen, moet je dat dan laten doen door iemand die geen deel van de gemeente is?5Ik zeg het om jullie te beschamen. Is er dan bij jullie geen enkele wijze man, die uitspraak zal kunnen doen tussen broeders?6Zoekt nu de ene broeder zijn recht tegen de andere, en dat bij de ongelovigen?7Maar dan is de zaak voor jullie al helemaal verloren, dat jullie tegen elkaar rechtszaken hebben. Waarom lijden jullie niet liever onrecht? Waarom laten jullie je niet liever te kort doen?8Maar zelf doen jullie onrecht en doen jullie te kort, en dat aan broeders.9Of weten jullie niet, dat onrechtvaardigen het Koninkrijk van God niet zullen beërven?10Dwaal niet! Hoereerders, afgodendienaars, overspelers, schandjongens, knapenschenders, dieven, geldgierigen, dronkaards, lasteraars of oplichters, zullen het Koninkrijk van God niet erven.11En sommigen van jullie zijn dat geweest. Maar jullie hebben je laten reinigen, maar jullie zijn geheiligd, jullie zijn gerechtvaardigd door de naam van de Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God. 12Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij toegestaan maar ik zal mij door niets laten beheersen.13Het voedsel is voor de maag en de maag voor het voedsel, en God zal zowel het één als het ander teniet doen. Maar het lichaam is niet voor de hoererij, maar voor de Heer, en de Heer voor het lichaam.14God heeft niet alleen de Heer opgewekt, maar zal ook ons opwekken door Zijn kracht.15Weten jullie niet, dat jullie lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan leden van Christus wegnemen om er leden van een hoer van te maken? Zeker niet!16Of weten jullie niet, dat wie zich aan een hoer hecht, één lichaam (met haar) is? Want, zegt Hij, die twee zullen tot één vlees zijn.17Maar die zich aan de Heer hecht, is één geest (met Hem).18Vermijdt hoererij. Elke andere zonde, die een mens doet, gaat buiten zijn eigen lichaam om. Maar door hoererij zondigt men zich aan zijn eigen lichaam.19Of weten jullie niet, dat jullie lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in jullie woont, die jullie van God ontvangen hebben en dat jullie niet van jullie zelf zijn?20Want jullie zijn gekocht en betaald. Verheerlijk God daarom met jullie lichaam.
1Nu de punten, waarover jullie mij geschreven hebben. Het is goed voor een mens niet aan een vrouw verbonden te zijn,2maar met het oog op de gevallen van hoererij moet iedere man zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man.3De man moet zijn echtelijke verplichtingen aan zijn vrouw nakomen en de vrouw aan haar man.4De vrouw heeft niet zelf over haar lichaam te beschikken, maar haar man; en net zo heeft de man niet zelf over zijn lichaam te beschikken, maar zijn vrouw.5Onthoudt dat elkaar niet, tenzij met onderling goedvinden en voor een bepaalde tijd, om je te wijden aan het gebed, maar om daarna weder samen te komen. Zo kom je niet door satan in verleiding vanwege je gebrek aan zelfbeheersing.6Dit zeg ik om jullie tegemoet te komen, niet om jullie te bevelen.7Ik zou wel willen, dat alle mensen waren, zoals ikzelf. Maar iedereen heeft van God zijn bijzondere gave, de een deze, de ander die.8Maar tot de ongehuwden en de weduwen zeg ik: Het is goed voor hen, als zij blijven, zoals ik.9Maar als zij zich niet kunnen beheersen, laten zij dan trouwen. Want het is beter te trouwen dan van begeerte te branden. 10Maar die getrouwd zijn, beveel niet ik, maar de Here, dat een vrouw haar man niet mag verlaten –11is dit tóch gebeurd, dan moet zij ongehuwd blijven of zich met haar man verzoenen – en een man moet zijn vrouw niet verstoten.12Maar tot de rest zeg ik, niet de Here: heeft een broeder een ongelovige vrouw, die met hem samen wil wonen, dan moet hij haar niet verstoten.13En een vrouw moet, als zij een ongelovige man heeft, en deze met haar samen wil wonen, die man niet verstoten.14Want de ongelovige man is geheiligd door zijn vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd in de broeder. Anders zouden immers jullie kinderen onrein zijn, terwijl zij nu heilig zijn.15Maar als degene die ongelovig is weggaat of wil weggaan, laat hem of haar maar gaan. De broeder of zuster is in dit geval niet gebonden; tot vrede heeft God jullie geroepen.16Want hoe kun je weten, of je je man zult redden? Of hoe kun je weten of je je vrouw zult redden?17Alleen, laat ieder zo leven, als de Here hem toebedeeld heeft, zoals God hem geroepen heeft. Zo schrijf ik het in alle gemeenten voor.18Is iemand als besnedene geroepen, laat dat dan niet verhelpen; is iemand als onbesnedene geroepen, laat hij zich dan niet besnijden.19Want besneden zijn betekent niets, en onbesneden zijn betekent niets, maar wèl het houden van Gods geboden.20Dus laat ieder zo blijven als bij zijn roeping, waarin hij was, toen hij geroepen werd.21Ben je als slaaf geroepen, maak je daar niet druk over, maar als je vrij kunt worden, maak er dan des te meer gebruik van.22Want de slaaf, die in de Here geroepen werd, is een vrij persoon in de Heer; en net zo is hij, die als vrije geroepen werd, een slaaf van Christus. 23Je bent gekocht en betaald. Wees geen slaven van mensen.24Broeders, laat iedereen voor God in die toestand blijven, waarin hij werd geroepen. 25Voor de jongedochters heb ik geen bevel van de Here. Maar ik geef mijn mening, als iemand, die door genade van de Heer betrouwbaar is.26Ik vind dit dus vanwege de bestaande nood goed, dat het voor een mens goed is, zo te zijn.27Ben je aan een vrouw verbonden? Zoek geen scheiding. Heb je geen vrouw meer? Zoek er geen.28Maar ook wanneer jullie trouwen, doen jullie geen kwaad, en wanneer een jongedochter trouwt, dan doet ook zij daarmee geen kwaad. Maar wèl staat zulke mensen verdrukking voor het vlees te wachten, die ik jullie graag besparen zou.29Dit bedoel ik, broeders: de tijd is kort. Ten slotte, laten zij, die een vrouw hebben, zijn als zonder vrouw;30die verdriet hebben, als of zij die geen verdriet hebben; die blij zijn, als of zij die niet blij zijn; die kopen, als of zouden zij er niets van overhouden;31die van de wereld gebruik maken, als zouden zij haar niet tot aan het einde toe gebruiken. Want het uiterlijk van deze wereld is bezig te verdwijnen.32En ik wilde wel, dat jullie zonder zorgen waren. Wie niet getrouwd is, geeft zijn zorgen aan de zaak van de Heer, hoe hij de Here zal verblijden.33Maar hij, die getrouwd is, geeft zijn zorgen aan aardse zaken, hoe hij zijn vrouw zal verblijden en hij is verdeeld.34Zowel zij, die geen man meer heeft, als de jongedochter, geeft haar zorgen aan de zaak van de Heer, om heilig te zijn naar lichaam en geest. Maar zij, die getrouwd is, wijdt haar zorgen aan aardse zaken, om haar man te behagen.35Dit zeg ik in jullie eigen belang, niet om jullie te beperken, maar ik denk aan wat passend is en aan de onverdeelde toewijding aan de Here.36Vindt nu iemand, dat hij met zijn jongedochter niet passend handelt, als zij al wat ouder wordt, en het zo behoort te gaan, laat hij doen wat hij wil; het is geen zonde, laten zij trouwen.37Maar hij, die, in zijn hart vast overtuigd, niet genoodzaakt wordt en macht heeft over zijn wil en hiertoe bij zichzelf besloten heeft, zijn jongedochter maagdelijk te laten blijven, zal goed doen.38Wie dus zijn jongedochter uithuwelijkt, doet goed en wie haar niet uithuwelijkt, doet beter.39Een vrouw is gebonden, zolang haar man leeft; maar als haar man overleden is, is zij vrij om te trouwen, met wie zij wil, als het in de Heer is..40Toch is zij naar mijn mening gelukkiger, als zij blijft, zoals zij is; volgens mij is het ook in de Geest van God.
1Wat het offervlees aangaat, wij weten, dat wij allemaal kennis bezitten. De kennis maakt de mens hoogmoedig, maar de liefde bouwt op.2Als iemand denkt iets te weten, dan weet hij nog steeds niet zoals hij zou moeten weten.3Maar wie God liefheeft, is door Hem gekend.4Wat nu het eten van offervlees betreft, wij weten, dat er geen afgod in de wereld bestaat en dat er maar één God is.5Want al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde – er zijn inderdaad veel goden en heren –6voor ons is er maar één God, de Vader, uit Wie alle dingen zijn en tot Wie wij zijn, en één Heer, Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn ontstaan, en door Wie wij leven.7Maar niet iedereen heeft deze kennis. Want sommigen die nog zo gewend zijn aan afgoden, voelen zich bezwaard wanneer zij het vlees van een afgodenoffer eten omdat hun gedachten nog zwak is.. 8Maar wat wij eten, brengt ons niet bij God; eten wij niet, wij zijn er niet minder om; eten wij wèl, wij zijn er niet meer om.9Maar zorg ervoor dat als je in deze vrijheid gaat staan, het geen struikelblok wordt voor de zwakkeren.10Want indien iemand jou, die kennis heeft, ziet eten in een afgodentempel, zal hij met zijn zwak geweten dan niet aangemoedigd worden tot het eten van offervlees?11Dan gaat er immers iemand, die zwak is, vanwege jouw kennis verloren, een broeder of zuster, voor wie Christus gestorven is.12Door zó tegen je broeders en zusters te zondigen, en hun zwakke geweten te kwetsen, zondig je tegen Christus.13Daarom, als wat ik eet, mijn broeder en zuster laat struikelen, wil ik nooit meer vlees eten, zodat ik mijn broeder en zuster niet doe struikelen.
1Ben ik niet vrij? Ben ik geen apostel? Heb ik niet Jezus, onze Heer, gezien? Zijn jullie niet het resultaat van mijn werk in de Heer?2Misschien ben ik voor anderen geen apostel maar voor jullie toch zeker wèl, want jullie zijn door jullie geloof in de Heer het bewijs van mijn apostelschap.3Dit is mijn verdediging tegen hen, die zich een oordeel over mij uitspreken.4Hebben wij geen recht om te eten en te drinken?5Hebben wij geen recht om een gelovige vrouw mee te nemen zoals ook de andere apostelen en de broers van de Heer en Kefas doen?6Of hebben alleen ik en Barnabas geen recht om vrij te blijven van werk?7Wie doet ooit dienst in het leger en betaalt zijn eigen soldij? Wie plant een wijngaard zonder de vrucht daarvan te eten? Of wie weidt een kudde en geniet niet van de melk van de kudde?8Spreek ik hier dan vanuit een persoonlijk standpunt? Spreekt de wet niet ook over deze dingen? 9In de wet van Mozes staat geschreven: "Je zult een dorsende os niet muilkorven. Bekommert God Zich soms om de ossen?"10Of zegt Hij dit in elk geval om ons? Ja, om ons werd het geschreven, omdat de ploeger moet ploegen en wie dorst moet dorsen, in de hoop zijn deel van de oogst te ontvangen.11Als wij het zijn die voor jullie het geestelijke hebben gezaaid, is het dan te veel gevraagd dat wij van jullie materiële zaken zouden ontvangen?12Wanneer anderen al deel hebben aan het recht daarop, hoeveel te meer wij dan? Wij hebben van dit recht geen gebruik gemaakt, maar accepteren alles om het evangelie van Christus niet te belemmeren.13Weten jullie niet, dat degenen die in de tempel de dienst verrichten, van de tempel eten, en degenen die het altaar bedienen, hun deel ontvangen van het altaar?14Zo heeft de Heer ook voor de verkondigers van het evangelie de regel gesteld, dat zij van het evangelie leven.15Ik heb van deze rechten echter nooit gebruik gemaakt. Dit schrijf ik echter niet om ze nu op te eisen want ik zou liever sterven dan dat iemand mij deze roem zou ontnemen.16Want wanneer ik het evangelie verkondig kan ik mij daarop niet laten voorstaan. Immers, ik kan niet anders. Want het zou mij slecht vergaan wanneer ik het evangelie niet verkondig!17Want omdat ik dit vrijwillig doe, heb ik aanspraak op loon; maar ook wanneer ik het niet uit eigen beweging doe, blijft de taak aan mij toch opgedragen.18Wat is dan mijn loon? Dit: dat ik het evangelie verkondig zonder er iets voor terug te vragen en zo dus geen gebruik maak van mijn rechten die de evangelieprediker heeft.19Want hoewel ik vrij ben tegenover iedereen, heb ik mij voor iedereen dienstbaar gemaakt om zoveel mogelijk mensen te winnen;20Ik ben voor de Joden Jood geworden om hen te winnen; hoewel ik persoonlijk niet onder de wet sta, heb ik mij aan de wet onderworpen om hen die wel onder de wet staan, te winnen;21Voor hun, die zonder wet zijn, ben ik geworden als zonder wet – hoewel niet zonder de wet van God, want ik sta onder de wet van Christus – om hen, die zonder wet zijn, te winnen.22Ik ben voor de zwakken zwak geworden, om de zwakken te winnen; voor iedereen ben ik alles geweest, om in ieder geval iemand te redden.23Alles doe ik voor het evangelie, om ook zelf deel te verkrijgen aan de beloften ervan.24Weten jullie niet, dat zij, die in de renbaan lopen, allen wel lopen, maar dat slechts één de prijs kan ontvangen? Loopt dan zó, dat jullie die behalen!25En iedereen die aan een wedstrijd deelneemt, beheerst zich in alles; de atleten om een vergankelijke erekrans te verkrijgen, maar wij doen dat om een onvergankelijke.26Ik loop dan ook niet zo maar in het wilde weg als een vuistvechter, die zo maar in de lucht slaat.27Nee, ik oefen mijn lichaam in zelfbeheersing om niet zelf afgewezen te worden op grond van de prediking die ik aan anderen heb gedaan.
1Want ik wil niet, broeders, dat jullie onwetend zijn, dat onze voorouders allemaal door de zee waren getrokken onder de bescherming van de wolk van God.2dat allemaal zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee,3en dat allemaal hetzelfde geestelijke voedsel aten,4en allemaal dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke rots, die met hen meeging, en die rots was Christus.5En toch was God met de meesten van hen niet blij, want zij werden neergeveld in de woestijn.6Deze gebeurtenissen zijn een voorbeeld voor ons, zodat wij ons niet laten verleiden tot het kwade, zoals zij dat deden..7Dien geen afgoden zoals sommigen van hen deden en over wie staat geschreven: Het volk zette zich neer om te eten en te drinken, en stonden op om er een wild feest van te maken.8En laten wij geen ontucht plegen, zoals sommigen van hen deden, want daardoor stierven op één dag drieëntwintigduizend.9En laten wij de Heer niet verzoeken, zoals sommigen van hen deden, en zij werden door slangen doodgebeten.10En mopper niet, zoals sommigen van hen deden, want zij kwamen om door de doodsengel.11Dit is hun overkomen zodat het ons tot een voorbeeld strekt; het is opgeschreven om ons, mensen van nu, aan het einde van de tijd, te waarschuwen.12Daarom, wie meent te staan, let op, dat hij niet valt.13Jullie hebben geen verzoeking te doorstaan die niet menselijk is. En God is trouw, die niet zal toestaan, dat jullie boven vermogen verzocht worden, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat jullie ertegen bestand zijn.14Daarom dan, mijn geliefden, blijf ver bij de afgodendienst vandaan!15Ik spreek toch tot verstandige mensen; beoordeel dan zelf, wat ik zeg.16Door samen uit de wijnbeker te drinken waarvoor wij God danken, worden wij niet een met het bloed van Christus? En door samen te eten van het brood dat we breken, worden we niet een met het lichaam van Christus?17Omdat het één brood is, zijn wij, hoe velen ook, één lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood.18Kijk eens naar het volk van Israel; nemen tempeldienaars die van de offers eten, niet eveneens deel aan het altaar?19Wat wil ik hiermee dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets bijzonders is, of dat een afgod echt bestaat?20Integendeel, ik zeg dat heidenen aan boze geesten offeren en niet aan God en ik wil niet, dat jullie één worden met de boze geesten.21Jullie kunnen niet de beker van de Heer drinken èn de beker van de boze geesten, jullie kunnen niet aan de tafel van de Heer deel hebben èn aan de tafel van de boze geesten.22Of willen wij de Heer tergen? Zijn wij soms sterker dan Hij? 23Alles is toegestaan, maar niet alles is geoorloofd. Alles is geoorloofd, maar niet alles is opbouwend.24Wees niet op jezelf gericht, maar op anderen.25Alles wat in de vleeswinkel te koop is, mogen jullie eten, zonder navraag te doen uit gewetensbezwaar,26want de aarde en haar volheid is van de Heer.27Wanneer een van de ongelovigen jullie uitnodigt en jullie willen graag gaan, eet dan alles wat voorgezet wordt, zonder navraag uit gewetensbezwaar.28Maar als iemand jullie zegt: Dit is gewijd vlees, eet het dan niet, om hem, die jullie dat te kennen gaf, èn om het geweten.29Ik bedoel nu niet jullie eigen geweten, maar dat van die ander. Want waarom zou mijn vrijheid beoordeeld worden door een andermans geweten?30Wanneer ik onder dankzegging van iets gebruik maak, hoe kan men kwaad van mij spreken over iets, waarvoor ik dankzeg?31Dus, of jullie nu eten of drinken, of wat jullie ook doen, doe dan alles tot eer van God.32Niets van wat je doet, mag voor de Joden, of voor de grieken of voor de gemeente van God een belemmering zijn voor het geloof in Jezus.33Dat doe ik ook. Ik zoek altijd het beste voor anderen. Want het gaat niet om mij, maar om de ander. Want ik wil dat zij gered worden.
1Wordt mijn navolgers, net zoals ik ook Christus navolg.2Nu prijs ik jullie, dat jullie in alles aan mij denken en aan de tradities zó vasthoudt, zoals ik ze aan jullie doorgegeven heb.3Ik wil echter dat jullie dit weten: het hoofd van iedere man is Christus, het hoofd van de vrouw is de man en het hoofd van Christus is God.4Iedere man, die met gedekt hoofd bidt of profeteert, onteert zijn hoofd.5Maar iedere vrouw, die met onbedekt hoofd bidt of profeteert, onteert haar hoofd; want het is hetzelfde als wanneer haar hoofd kaalgeschoren zou zijn.6Want als een vrouw het hoofd niet bedekt, moet zij ook maar het haar laten afknippen. Maar als het een schande is voor een vrouw, als zij het haar laat afknippen of zich kaal laat scheren, dan moet zij haar hoofd bedekken.7Want een man moet het hoofd niet bedekken: hij is het beeld en de heerlijkheid van God, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man.8Want de man is niet uit de vrouw voortgekomen, maar de vrouw uit de man.9De man is immers niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man.10Daarom en omwille van de engelen, moet een vrouw zeggenschap over haar hoofd hebben.11Echter, in verbondenheid met de Heer, is de vrouw niet onafhankelijk van de man, en de man niet onafhankelijk van de vrouw.12Want zoals de vrouw uit de man is voortgekomen, zo is ook de man geboren uit de vrouw; maar alles komt van God.13Oordeel voor jullie zelf: is het passend, dat een vrouw met onbedekt hoofd tot God bidt?14Leert de natuur zelf jullie niet, dat als een man lang haar heeft, dit een schande voor hem is,15maar dat, als een vrouw lang haar heeft, dit een eer voor haar is? Want lang haar is haar als een sluier gegeven.16Maar, mocht iemand hierover willen discussieren, wij hebben die gewoonte niet, en ook de gemeenten van God niet. 17Nu ik dit voorschrijf, moet ik tevens mijn afkeuring uitspreken over, dat jullie samenkomsten niet tot zegen, maar tot schande zijn.18Om te beginnen hoor ik dat er verdeeldheid onder jullie is als jullie als gemeente samenkomen. Tot op zekere hoogte kan ik dat begrijpen.19Want het is onvermijdelijk dat er partijvorming is, zodat degenen die de goedkeuring van God hebben, duidelijk zullen zijn onder jullie.20Wanneer jullie dan samenkomen, is dat niet om het vieren van de maaltijd van de Heer;21want van wat jullie hebben meegebracht, eten jullie alleen zelf, zodat de één hongerig is en de ander dronken.22Hebben jullie dan geen huizen om daar te eten en te drinken? Of minachten jullie de gemeente van God, en vernederen de minder bedeelden? Wat zal ik jullie zeggen? Zal ik jullie prijzen? Hiervoor kan ik jullie niet prijzen.23Want wat ik van de Heer heb ontvangen heb ik ook aan jullie doorgegeven, dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd, een brood nam,24de dankzegging uitsprak, het brak en zei: "Dit is mijn lichaam voor jullie gebroken, doet dit tot Mijn gedachtenis."25Evenzo nam Hij ook de beker, nadat de maaltijd afgelopen was, en Hij zei: "Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, doet dit, zo vaak jullie die drinken, tot Mijn gedachtenis."26Want zo vaak jullie dit brood eten en de beker drinken, verkondigen jullie de dood van de Heer, totdat Hij komt.27Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker van de Heer drinkt, zal zich bezondigen aan het lichaam en bloed van de Heer.28Test jezelf of je echt deel kan nemen en eet dan van het brood en drink uit de beker.29Want wie eet en drinkt maar niet beseft dat het om het lichaam van de Heer gaat, roept zijn eigen veroordeling over zich af.30Daarom zijn er onder jullie velen zwak en ziekelijk en velen zijn gestorven.31Als wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet veroordeeld worden.32Maar onder het oordeel van de Heer worden wij terechtgewezen, zodat wij niet met de wereld veroordeeld worden.33Daarom, mijn broeders en zusters, als jullie samenkomen om te eten, wacht op elkaar.34Wie honger heeft kan beter thuis eten, zodat jullie samenkomsten niet leiden tot jullie veroordeling. Wanneer ik kom, geef ik instructies over de overige kwesties.
1Broeders en zusters, over de gaven van de Geest wil ik jullie niet onwetend laten.2Jullie weten dat toen jullie nog heidenen waren, jullie blindelings leefden met afgoden die niet kunnen spreken.3Daarom maak ik jullie bekend, dat niemand door de Geest van God kan zeggen: 'Vervloekt is Jezus'; en dat niemand kan zeggen: 'Jezus is Heer', dan door de heilige Geest.4Er zijn verschillende gaven, maar het is dezelfde Geest;5en er zijn verschillen in dienende taken maar het is dezelfde Heer;6en er zijn verschillende uitingen van werken maar het is dezelfde God, die alles in iedereen tot stand brengt.7Maar aan een ieder wordt de werking van de Geest zichtbaar tot welzijn van iedereen.8Want aan de één wordt door de Geest gegeven wijsheid om te spreken en aan de ander kennis om te spreken door dezelfde Geest;9aan de één wordt door dezelfde Geest een groot geloof gegeven en aan de ander gaven van genezingen door die éne Geest;10aan de één het vermogen om wonderen te doen, aan de ander de gave om te profeteren; aan de één het onderscheiden van geesten en aan de ander te spreken in allerlei talen en aan weer een ander de vertaling daarvan.11Maar dit alles werkt door één en dezelfde Geest, die aan iedereen afzonderlijk toedeelt, zoals Hij wil.12Want zoals het lichaam één geheel is met zoveel leden en al die leden van het lichaam één lichaam vormen, zo is het ook met Christus;13want wij zijn allemaal in één Geest gedoopt tot één lichaam, hetzij Jood of Griek of slaaf of vrij, allen zijn wij van één Geest doordrenkt.14Want het lichaam bestaat immers ook niet uit één lid, maar uit veel leden.15Indien de voet zou zeggen: omdat ik niet de hand ben, behoor ik niet tot het lichaam, behoort hij daarom niet tot het lichaam?16En indien het oor zou zeggen: omdat ik niet het oog ben, behoor ik niet tot het lichaam, behoort het daarom niet tot het lichaam?17Als het lichaam geheel en al oog was, waar bleef het gehoor? Als het geheel en al oor was, waar bleef de reuk?18Maar nu heeft God de leden, ieder afzonderlijk, hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij dat heeft gewild.19Indien zij alle één lid vormden, waar bleef dan het lichaam?20Nu zijn er wel vele leden, maar slechts één lichaam.21En het oog kan niet tegen de hand zeggen: ik heb je niet nodig, of ook het hoofd tegen de voeten: ik heb je niet nodig.22Integendeel, vaak zijn die leden van het lichaam, die het zwakst lijken, noodzakelijk,23en juist die delen van het lichaam, waaraan wij minder zorg besteden, geven we meer respect en onze minder belangrijke leden worden met groter respect behandeld,24maar onze belangrijke leden hebben dat niet nodig. God heeft echter het lichaam zó samengesteld, dat Hij meer aandacht gaf aan delen die dat ook nodig hebben,25zodat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden elkaar met dezelfde zorg zouden omringen.26Als één lid lijdt, lijden alle leden mee, als één lid respect ontvangt, delen alle leden in de vreugde.27Jullie zijn nu het lichaam van Christus en iedereen maakt daar deel van uit.28En God heeft in de gemeente allerlei mensen aangesteld: als eerste apostelen, als tweede profeten, als derde leraren, verder mensen met bijzondere krachten om wonderen te verrichten, daarna gaven om te genezen, de bekwaamheid om te helpen, om te besturen, en verscheidenheid van vele talen.29Zijn zij soms allemaal apostelen? Allemaal profeten? Allemaal leraren? Allemaal mensen met bijzondere krachten?30Heeft soms iedereen gaven om te genezen? Spreekt soms iedereen in verschillende talen? En kunnen zij die soms allemaal vertalen?31Streeft dan naar de hoogste gaven. En ik wijs jullie een weg, die nog veel voortreffelijker is.
1Al zou ik in andere talen van de mensen en van de engelen spreken, maar geen liefde toonde, dan klink ik als het ware een dreunende gong of een schelle cimbaal.2Al zou ik de gave van profetie hebben, en begreep alle verborgen waarheden en bezat alle kennis,en had het geloof, dat ik bergen kan verzetten, maar ik geen liefde toonde, dan ben ik niets.3Al zou ik alles wat ik aan voedsel heb uitgedeeld, en ik mijn lichaam gaf om verbrand te worden, maar zonder liefde, het zou mij geen enkel voordeel geven.4De liefde is geduldig, de liefde vergeeft, zij is niet jaloers, de liefde schept niet op, zij is niet arrogant,5zij doet niemands gevoel pijn, zij is niet egoïstisch, zij beledigt niet, zij neemt niet kwalijk.6Zij is niet blij met onrecht, maar is blij met de waarheid.7Liefde bedekt alles, gelooft alles, geeft hoop op alles, en verdraagt alles.8De liefde eindigt nooit; maar als er profetieën zijn, die zullen beëindigen; tongen, die zullen ophouden; kennis, dat zal verdwijnen.9Want onvoldoende is onze kennis en ons profeteren is beperkt.10Maar, als Hij die perfect is komt, dan zal het incomplete afgedaan zijn.11Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, overlegde ik als een kind. Nu ik volwassen ben geworden, heb ik opzij gezet wat kinderlijk was.12Want nu zien wij nog indirect in een spiegel, in mysterie, maar straks kijken wij elkaar direct in de ogen. Nu ken ik Hem nog niet helemaal, maar dan zal ik Hem volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben.13Zo blijven dan: geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde.
1Jaag de liefde na en streef naar de gaven van de Geest, maar vooral naar het profeteren.2Want wie in tongen spreekt, spreekt niet tegen mensen maar tegen God. Niemand verstaat het, maar hij spreekt mysteries in de Geest. 3Maar wie profeteert, spreekt voor de mensen opbouwend, vermanend en bemoedigend.4Wie in een tong spreekt, bouwt zichzelf op, maar wie profeteert, bouwt de gemeente op.5Ik verlang er naar dat jullie allemaal in tongen spreken, meer dan dat, dat jullie ook profeteren. Wie profeteert is meer dan wie in tongen spreekt, tenzij hij het ook uitlegt zodat de gemeente opgebouwd wordt.6En nu, broeders en zusters, als ik bij jullie kom en spreek in tongen, welk nut heeft het als ik mij niet tot jullie richt met een openbaring of met kennis of met profetie of met onderwijs?7Hoe dan zal men zelfs bij voorwerpen die geluid geven -zoals fluit of citer, als zij geen verschil in toon laten horen- te weten komen wat op de fluit of de citer gespeeld wordt?8Als de bazuin een onduidelijk geluid geeft, wie zal zich klaar maken voor de strijd?9Zo zullen jullie ook zijn, als jullie met jullie tong geen verstaanbare woorden spreken, hoe zal men begrijpen wat er gesproken wordt? Jullie woorden verdwijnen in het niets. 10Wie weet hoeveel soorten talen er in de wereld zijn, en geen enkele is zonder betekenis.11Als ik de betekenis van een taal niet ken, zal ik voor diegene die spreekt, een vreemde zijn en de spreker zal voor mij een vreemde zijn.12Zo moeten jullie ook, omdat jullie naar geestelijke gaven streven, proberen uit te blinken in bemoediging van de gemeente.13Daarom laat hij die in een tong spreekt, bidden dat hij het mag uitleggen.14Want als ik bid in een tong, bidt mijn geest wel, maar mijn verstand doet niet mee.15Wat zal ik dan doen? Ik zal bidden met mijn geest maar ook bidden met mijn verstand; ik zal lofzingen met mijn geest maar ook lofzingen met mijn verstand.16Want anders, als je een zegen uitspreekt in de geest, hoe zal iemand die als toehoorder aanwezig is, op je dankzegging zijn 'amen' spreken? Hij weet immers niet wat je zegt.17Want je dankt wel goed, maar de ander wordt er niet door bemoedigd.18Ik dank God dat ik meer dan jullie allen in tongen spreek;19maar in de gemeente wil ik liever vijf woorden met mijn verstand spreken om ook anderen te onderwijzen, dan duizenden woorden in een tong.20Broeders en zusters, wees geen kinderen in jullie denken; maar wees kinderen in het kwaad doen en wees volwassen in jullie denken.21In de wet staat geschreven: "Door mensen van een andere taal en door lippen van vreemden zal Ik tot dit volk spreken, en zelfs dan zullen zij niet naar Mij luisteren," zegt de Heer.22Daarom zijn tongen geen teken voor gelovigen, maar voor de ongelovigen; maar profetie is niet voor de ongelovigen, maar voor hen die geloven.23Als de hele gemeente bijeenkomt en allen in tongen spreken, en er komen toehoorders of ongelovigen binnen, zullen zij niet zeggen dat jullie wartaal spreken?24Maar als iedereen profetereert en er komt een ongelovige of toehoorder binnen, dan wordt hij door allen beoordeeld, wordt hij door allen terechtgewezen,25het verborgene van zijn hart komt aan het licht en hij zal knielen, God aanbidden en bekennen dat God inderdaad in jullie midden is.26Wat betekent dit dan broeders en zusters? Elke keer als jullie samenkomen, heeft iedereen iets: een psalm, een lering, een openbaring, een tong of een uitlegging. Dat alles moet tot bemoediging van de gemeente zijn.27Als er in tongen gesproken wordt, laten het er twee, ten hoogste drie zijn, ieder op zijn beurt en laat één uitleg geven.28Is er echter niemand die kan uitleggen, dan moet men zwijgen in de gemeente, maar tot zichzelf en tot God spreken.29Wat de profeten betreft, twee of drie mogen het woord voeren en de anderen moeten het beoordelen.30Maar als een openbaring aan een ander gegeven wordt, die ook daar zit, dan moet de eerste zwijgen.31Want jullie kunnen allemaal één voor één profeteren, zodat iedereen wordt onderwezen en bemoedigd.32En wie profeteert heeft macht over zijn geest,33want God is geen God van wanorde, maar van vrede.34Zoals in alle gemeenten van de heiligen, laat de vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is hun niet toegestaan te spreken, maar laat hen ondergeschikt blijven zoals ook de wet zegt.35En als zij iets te weten willen komen, moeten zij thuis hun eigen man om opheldering vragen; want het staat oneervol voor een vrouw te spreken in de gemeente.36Of is het woord van God bij jullie begonnen? Of heeft het alleen jullie bereikt?37Als iemand meent een profeet of geestelijk mens te zijn, laat hij dan erkennen dat wat ik jullie schrijf, een gebod van de Heer is.38Maar als iemand dit niet erkent, dan wordt hij ook niet erkend.39Zo dan, mijn broeders en zusters, streef ernaar te profeteren en belemmer het spreken in tongen niet.40Maar laat alles op gepaste wijze en in goede orde geschieden.
1Ik maak aan jullie bekend, broeders en zusters, het evangelie, dat ik aan jullie vekondigd heb, dat jullie aangenomen hebben, waarop jullie ook staan,2waardoor jullie ook worden gered, op voorwaarde dat jullie het zó vasthouden, zoals ik het aan jullie verkondigd heb. Anders zouden jullie voor niks tot geloof gekomen zijn.3Want het belangrijkste heb ik jullie doorgegeven, wat ik zelf ook ontvangen heb: dat Christus is gestorven voor onze zonden, overeenkomstig wat het Oude Testament zegt,4dat Hij was begraven en op de derde dag opgestaan, volgens het Oude Testament.5Hij werd gezien door Kefas (Petrus), en daarna door de twaalf.6Vervolgens werd Hij door meer dan vijfhonderd broeders en zusters in één keer gezien, van wie het merendeel nog leeft, maar sommigen zijn gestorven.7Vervolgens werd Hij door Jakobus gezien, daarna door alle apostelen.8Maar als laatste heb ik Hem ook gezien, als iemand die niet op de juiste tijd geboren was.9Want ik ben de minste van de apostelen, niet waard een apostel te worden genoemd, omdat ik de gemeente van God vervolgd heb.10Maar door de genade van God ben ik, wat ik ben, en zijn genade is niet voor niets geweest, want ik heb harder gewerkt dan zij allemaal, echter niet ik, maar de genade van God, die met mij is.11Hoe dan ook, of zij het zijn of ik, dit is wat wij verkondigen, en zó zijn jullie tot het geloof gekomen.12Als nu van Christus verkondigd wordt, dat Hij uit de dood is opgestaan, hoe kunnen sommigen onder jullie zeggen, dat er geen opstanding van de doden is?13Maar als er geen opstanding van de doden is, dan is ook Christus niet opgestaan.14En, als Christus niet is opgestaan, dan is onze prediking waardeloos, en jullie geloof ook.15Dan blijken wij ook valse getuigen van God te zijn, want wij hebben getuigd van God dat Hij Christus heeft opgewekt, maar Hij heeft Hem niet opgewekt als de doden niet opgewekt worden.16Immers, als er geen doden opgewekt worden, dan is Christus ook niet opgestaan;17en als Christus niet is opgestaan, dan is jullie geloof waardeloos, dan zijn jullie nog in jullie zonden.18Dan zijn ook degenen, die in Christus ingeslapen zijn, verloren. 19Als wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij het meest miserabel van alle mensen.20Maar Christus is nu opgestaan uit de dood, als eerste oogst van hen die ingeslapen zijn.21Want, zoals de dood kwam door een mens, zo is ook de opstanding van de doden door een mens gekomen.22Want net zoals in Adam iedereen sterft, zo zal ook in Christus iedereen levend gemaakt worden.23Maar iedereen in zijn eigen voldorde: Christus als eerste oogst en dan degene die bij Christus horen bij zijn wederkomst.24Dan komt het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij een eind gemaakt heeft aan alle heerschappij, alle autoriteit en alle macht.25Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al Zijn vijanden onder Zijn voeten gelegd heeft.26De laatste vijand, die vernietigd wordt, is de dood.27Want Hij heeft alles aan Zijn voeten onderworpen. Maar wanneer het zegt: ‘Hij heeft alles,’ dan is het duidelijk exclusief de Vader die alles onder Hem heeft geplaatst.28Wanneer alles aan Hem is onderworpen, zal ook de Zoon zelf aan Hem onderworpen worden, die aan Hem alles onderworpen heeft, zodat God alles is in alles.29Als dit niet zo is, wat zullen zij doen die zich laten dopen voor de doden? Als de doden helemaal niet worden opgewekt, waarom laten zij zich dan nog voor hen dopen?30Waarom zijn wij ook van uur tot uur zelf in gevaar?31‘Ik sterf elke dag!’ Dat is zo zeker als dat ik opschep over jullie broeders zusters, in Christus Jezus onze Heer. 32Wat win ik, van een menselijk oogpunt gezien, als ik met wilde dieren in Efeze gevochten heb? Als de doden niet worden opgewekt, laten wij dan maar eten en drinken, want morgen sterven wij.33Laten jullie je niet misleiden; “slecht gezelschap bederft goede gewoontes.”34Kom tot bezinning zoals jullie horen te doen en zondig niet langer. Want sommigen onder jullie hebben geen besef van God. Ik zeg dit tegen jullie, dat jullie je moeten schamen.35Maar, zal iemand vragen, hoe worden de doden opgewekt? En met wat voor soort lichaam zullen zij komen?36Dwaas die jullie zijn! Wat jullie zelf zaaien, komt niet tot leven tenzij het eerst gestorven is,37en wat jullie zaaien heeft nog niet de vorm die het later krijgt, maar slechts de kale graankorrel van tarwe of iets anders.38Maar God geeft er een lichaam aan, zoals Hij het van plan is, en voor elk zaadje zijn eigen lichaam.39Niet elk vlees is het zelfde, mensen hebben het ene soort vlees en dieren een ander en vogels een ander en vissen weer een ander soort vlees.40Er zijn ook hemelse en aardse lichamen, maar de glorie van de hemelse lichamen is van één soort en de glorie van de aardse is een andere.41De glans van de zon is anders dan die van de maan en van de sterren, want de ene ster verschilt van de andere ster in glans.42Zo is het ook met de opstanding van de doden. Wat gezaaid wordt, is bederfelijk en wat opgewekt wordt, is onsterfelijk.43Wat gezaaid wordt, is onaanzienlijk en wat opgewekt wordt, is heerlijk; wat gezaaid wordt is zwak, wat opgewekt wordt, is krachtig.44Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid en een geestelijk lichaam opgewekt. Is er een natuurlijk lichaam, dan bestaat er ook een geestelijk lichaam.45Aldus staat er ook geschreven: ‘de eerste mens, Adam, werd een levende ziel;’ de laatste Adam een levendmakende geest.46Maar het geestelijke komt niet eerst, maar het natuulijke en daarna het geestelijke.47De eerste mens is uit de aarde, van het stof van de aarde gemaakt, de tweede Mens is van de hemel.48Ieder stoffelijk mens is als de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede.49En zoals wij het beeld van de stoffelijke mens zijn, zo zullen wij straks het beeld van de hemelse mens zijn.50Broeders en zusters, ik zeg dit tegen jullie: vlees en bloed kunnen het Koninkrijk van God niet erven en het sterfelijke erft het onsterfelijke niet.51Kijk! Ik zal jullie een geheim onthullen. Niet iedereen zal overlijden, maar wij zullen allemaal veranderd worden,52wij zullen veranderd worden in een ogenblik, bij de laatste trompet. Want de trompet zal klinken, en de doden zullen worden opgewekt, en wij zullen veranderd worden.53Daarom moet bederfelijk, onbederfelijk worden en sterfelijk, onsterfelijk worden.54Want wanneer dit bederfelijke zich gekleed heeft in onvergankelijkheid en dit sterfelijke in onsterfelijkheid, dan zal in vervulling gaan wat geschreven is, ‘De dood is verzwolgen in victorie.’55Hel, waar is jouw overwinning?O dood waar is jouw angel?56De angel van de dood is de zonde en de kracht van de zonde is de wet.57Maar dank zij God, die ons de overwinning geeft door onze Heer Jezus Christus.58Daarom, mijn geliefde broeders en zusters, wees standvastig en onwankelbaar, altijd overvloedig in het werk van de Heer, wetende dat jullie arbeid in de Heer niet tevergeefs is.
1Wat de collecte voor de heiligen betreft, vraag ik jullie hetzelfde te doen als dat ik het in de gemeenten van Galatië heb geregeld:2laat iedereen elke eerste dag van de week naar vermogen thuis iets opzij leggen en spaar dit op zodat er niet na mijn komst pas inzamelingen moeten worden gehouden.3Wanneer ik dan aangekomen ben, zal ik hen, die jullie daarvoor geschikt achten, met begeleidende brieven naar Jeruzalem sturen om uw geschenk daar af te dragen.4Mocht het echter van belang zijn, dat ik ook die reis maak, dan zullen zij met mij reizen.5En ik zal tot jullie komen, wanneer ik Macedonië ben doorgereisd, want ik wil de reis via Macedonië doen,6maar dan zal ik mogelijk langer bij jullie blijven, misschien wel tot na de winter zodat jullie mij kunnen voorbereiden op mijn verdere reis.7Want ik wil jullie niet op doorreis bezoeken, maar ik hoop enige tijd bij jullie te blijven, als de Heer het toestaat.8Maar ik zal nog tot Pinksteren in Efeze blijven;9want er is mij een grote en machtige deur geopend voor mijn werk maar er zijn ook vele tegenstanders.10Als Timoteüs komt, zorgt er dan voor, dat hij bij jullie niet wordt afgeschrikt, want hij doet het werk van de Heer evenals ik;11niemand mag op hem neerkijken, maar help hem verder in vrede, zodat hij tot mij komen kan, want ik zie naar hem uit evenals de andere broeders.12En wat broeder Apollos aangaat, hem heb ik herhaaldelijk verzocht samen met de broeders naar jullie toe te gaan, maar hij wilde beslist niet. Hij zal gaan, zodra het hem gelegen komt.13Blijft waakzaam, volhard in het geloof, weest moedig en sterk!14Laat alles wat jullie doen uit liefde gebeuren.15Nog een verzoek, broeders: jullie weten dat Stefanas en zijn huisgenoten als eersten in Achaje tot geloof kwamen en zich in dienst van de heiligen hebben gesteld.16Aanvaarden jullie dan ook deze mensen en iedereen, die zich moeite getroost om mee te werken.17Ik verblijd mij over de komst van Stefanas, Fortunatus en Achaïkus, want wat van jullie kant nog ontbrak, hebben dezen aangevuld;18Zij hebben mijn geest en die van jullie verkwikt. Erken dan zulke mensen.19De gemeenten van Asia groeten jullie. Vele groeten in de Heer van Aquila en Prisca en van de gemeente bij hen aan huis.20Alle broeders groeten jullie. Groet elkander met een heilige kus.21Een eigenhandige groet van mij, Paulus.22Als iemand de Heer niet liefheeft, hij zij vervloekt. Maranata!23De genade van de Heer Jezus zij met jullie.24Mijn liefde is met jullie allen in Christus Jezus. Amen
1Paulus, door God's wil een apostel van Christus Jezus, en Timoteüs de broeder, aan de gemeente van God in Korinte, samen met alle heiligen in heel Achaje:2genade voor jullie en vrede van God, onze Vader, en van de Heer Jezus Christus.3Alle eer voor de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader van genade en de God van alle bemoediging.4Hij troost ons in al onze moeilijkheden, zodat wij hen, die in allerlei moeilijkheden zijn, troosten kunnen met de troost waarmee wijzelf door God bemoedigd worden.5Want zoals het lijden van Christus ons overvloedig treft, zo ontvangen wij ook overvloedig bemoediging door Christus.6Als wij in de ellende zitten, dan is het voor jullie troost en redding. Als wij worden getroost, dan is het voor jullie een troost, die zijn kracht in jullie laat zien wanneer jullie geduldig hetzelfde lijden doorstaan als wij ervaren.7En onze hoop voor jullie is standvastig, want wij weten, dat als jullie delen in het lijden dat jullie ook delen in de bemoediging.8Want wij willen jullie niet onwetend laten, broeders en zusters, van de ellende die ons in Asia overkomen is. We hebben een zware last te dragen gehad, meer en zwaarder dan we aan konden, zodanig dat wij zelfs vreesden voor ons leven.9Ja, wij hadden het gevoel dat we ter dood veroordeeld waren, zodat wij niet op onszelf zouden vertrouwen, maar op God die de doden opwekt.10En Hij heeft ons uit zo'n groot doodsgevaar verlost en zal ons opnieuw verlossen: op Hem hebben wij onze hoop gevestigd, dat Hij ons ook verder verlossen zal,11terwijl ook jullie ons helpen met jullie voorbede. Dan zullen velen dankbaarheid uiten voor de genade die ons gegeven is.12Want dit is onze roem; het getuigenis van ons geweten, dat wij in de heiligheid en puurheid van God, niet in wereldse wijsheid, maar in de genade van God in de wereld geleid zijn en in het bijzonder voor jullie.13Want wij schrijven jullie niets wat jullie niet kunnen lezen en begrijpen. Ja, ik hoop, dat jullie het helemaal zullen begrijpen,14zoals jullie al gedeeltelijk van ons hebben begrepen: dat wij jullie roem zijn, net zoals jullie onze roem zijn op de dag van onze Heer Jezus.15Omdat ik hier op vertrouwde, had ik mij voorgenomen eerst jullie te bezoeken, zodat jullie een dubbele zegen zouden krijgen.16Ik had via jullie stad naar Macedonië willen gaan, om van Macedonië weer bij jullie te komen en door jullie verder geholpen te worden voor mijn reis naar Judea.17Heb ik dan met dit voornemen onnadenkend gehandeld? Of, als ik plannen maak, doe ik dit dan op een wereldse manier, zodat ik zeg: "Ja, ja" en "Nee, nee" in één adem?18Zo zeker als God trouw is; we zeggen niet tegelijk "Ja" en "Nee."19Immers, de Zoon van God, Christus Jezus, die in jullie midden verkondigd is door ons, door mij, door Silvanus en door Timoteüs, was niet: "Ja" en "Nee", maar in Hem was het: "Ja."20Want hoeveel beloften van God er ook zijn, in Christus is het: "Ja." Daarom is ook ons "Amen" tot eer van God.21In feite is het God, die ons en jullie in de Christus bevestigt en ons heeft gezalfd,22die ook Zijn zegel op ons drukt en de Geest tot zekerheid in onze harten gegeven heeft.23Ik roep God als getuige over mijn ziel, dat ik om jullie te sparen niet meer naar Korinte ben teruggekeerd.24Niet dat wij heersen over jullie geloof. Nee, wij werken met jullie samen tot jullie vreugde, want door het geloof staan jullie standvastig.
1Dit heb ik mij echter stellig voorgenomen: niet weer in droefheid bij jullie te komen.2Want als ik jullie bedroefd maak, wie anders kan mij blij maken dan degene die door mij bedroefd werd?3En dit was juist de bedoeling van mijn schrijven, dat ik bij mijn komst niet droevig gestemd wordt door hen over wie ik mij moest verblijden. Ik vertrouw op jullie allen, dat mijn blijdschap ook jullie blijdschap is.4Want in zware beproeving en angst in het hart heb ik jullie onder veel tranen geschreven, niet om jullie verdrietig te maken, maar zodat jullie de liefde zou kennen die ik in overvloed voor jullie koester. 5Maar als iemand droefheid veroorzaakt heeft, heeft hij mij niet bedroefd, maar enigszins – om niet te overdrijven – jullie allemaal.6Voor zo'n iemand is het al genoeg, dat het merendeel hem berispt heeft,7maar jullie moeten hem vergeven en hem bemoedigen zodat hij niet alle hoop verliest door teveel verdriet.8Daarom moedig ik jullie aan hem liefde te tonen.9Want dit was het doel van mijn schrijven, om jullie op de proef te stellen en te weten of jullie in alles gehoorzaam zijn.10Wie jullie nu iets vergeven, die vergeef ik ook; want als ik iets te vergeven heb, doe ik dat omwille van jullie, voor het aangezicht van Christus, 11zodat de satan ons niet gebruikt; want zijn plannen zijn niet onbekend voor ons. 12Toen ik in Troas was gekomen om het evangelie van Christus te prediken, en de Heer mij daartoe goede mogelijkheden gaf,13heb ik geen rust gehad voor mijn geest omdat ik mijn broeder Titus niet aantrof; dus nam ik afscheid van hen en vertrok naar Macedonië.14Maar wij danken God, Die ons altijd meevoert in de overwinning van Christus, dat Hij overal door ons de kennis over Hem verspreiden als een aangename geur.15want wij zijn voor God een aangename geur van Christus onder hen die gered worden, en onder hen die verloren gaan;16voor de ene een doods lucht die tot de dood leidt, voor de andere een levensgeur die leven schenkt. Wie is bekwaam hiervoor?17Want wij zijn niet zoals velen die willen verdienen aan het woord van God. Integendeel, in Christus spreken wij uit zuivere bedoelingen, ja, op gezag van God en voor Gods aangezicht.
1Gaan wij weer beginnen onszelf aan te prijzen? Of hebben wij soms, zoals sommigen, aanbevelingsbrieven bij jullie of van jullie nodig?2Jullie zijn onze brief, geschreven in onze harten, te herkennen en leesbaar voor alle mensen.3Het is duidelijk dat jullie een brief van Christus zijn, het resultaat van onze dienst, niet met inkt geschreven, maar met de Geest van de levende God, niet op stenen maar in de harten van mensen.4Dat is het vertrouwen dat wij hebben door Christus in God.5Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn en iets als óns werk beschouwen, maar onze bekwaamheid is het werk van God,6die ons bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet van de letter, maar van de Geest, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.7Als nu de dienst van de dood, die met letters in stenen stond gegrift, samen ging met zulke heerlijkheid, dat de Israëlieten niet de blik op het gezicht van Mozes konden houden vanwege de voorbijgaande heerlijkheid,8zal de dienst van de Geest zelfs niet nog heerlijker zijn?9Want als de dienst die veroordeling brengt, heerlijk was, hoe veel heerlijker is de dienst die rechtvaardigheid brengt!10Immers, wat ooit heerlijk was, heeft nu geen heerlijkheid in vergelijking met de heerlijkheid die het te boven gaat. 11Want als wat verdween met heerlijkheid samen ging, hoeveel groter is de heerlijkheid van datgene wat blijft bestaan! 12Nu wij zo'n verwachting hebben, treden wij met volle vrijmoedigheid op,13heel anders als Mozes, die zijn gezicht met een sluier bedekte, zodat de Israëlieten geen blik zouden slaan op het einde van dat wat moest verdwijnen.14Maar hun gedachten werden verhard. Want tot vandaag aan toe blijft dezelfde sluier bij de voorlezing van het oude verbond zonder weggenomen te worden, omdat zij alleen in Christus weggenomen kan worden.15Ja, tot vandaag aan toe ligt, telkens wanneer Mozes voorgelezen wordt, een sluier over hun hart,16maar telkens wanneer iemand zich tot de Heer bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen.17De Heer nu is de Geest; en waar de Geest van de Heer is, is vrijheid.18En wij allen, die met een ongesluierd gezicht, de heerlijkheid van de Heer weerspiegelen, veranderen naar Zijn beeld met versterkende heerlijkheid, die komt van de Heer, die de Geest is.
1Daarom, nu wij deze bediening hebben, die ons door genade is toevertrouwd, verliezen wij de moed niet.2In plaats daarvan hebben wij afstand gedaan van alle geheime en onfatsoenlijke praktijken. Wij misleiden of vervalsen het woord van God niet. Integendeel, door de waarheid aan het licht te brengen, bevelen wij onszelf aan bij ieders geweten, voor het oog van God.3Als dan ons evangelie nog bedekt is, is het bedekt bij hen, die verloren gaan,4ongelovigen, van wie de overwegingen door de god van deze wereld zijn verblind, waardoor zij de glinstering niet zien van het goede nieuws van de heerlijkheid van Christus, die het beeld van God is.5Want wij verkondigen niet onszelf, maar Christus Jezus als Heer en onszelf als jullie dienaren om Jezus’ wil.6Want de God, die gesproken heeft: "Laat er licht schijnen uit de duisternis", heeft het laten schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis van de heerlijkheid van God die straalt van het gezicht van Christus.7Maar wij hebben deze schat in potten van klei, zodat de kracht, die alles te boven gaat, van God is en niet van ons:8in alles staan wij onder druk, maar we gaan er niet aan onderdoor; om raad verlegen, maar niet radeloos;9vervolgd, maar niet verlaten; ontmoedigd, maar niet verloren;10altijd dragen wij het sterven van Jezus in ons lichaam mee, zodat ook het leven van Jezus in ons lichaam onthuld wordt.11Want wij die leven, worden altijd voor Jezus aan de dood overgegeven, zodat Zijn leven zich ook in ons sterfelijk lichaam openbaart.12Zo werkt de dood in ons, maar het leven werkt in jullie.13En aangezien wij dezelfde Geest van geloof hebben, zoals geschreven staat: "Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken", geloven en spreken wij ook.14Want wij weten, dat Hij, die de Here Jezus opgewekt heeft, ons ook met Jezus zal opwekken en ons met jullie aan Zich zal aanbieden.15Dit alles is voor jullie welzijn, zodat de genade die steeds meer mensen bereikt, ervoor zorgt dat de dankzegging overvloeit tot eer van God.16Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, toch wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd.17Want de lichte last van de verdrukking van een moment werkt voor ons een eeuwig gewicht van heerlijkheid uit. Die gaat alles ver te boven,18omdat wij niet uitkijken naar het zichtbare, maar naar het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig.
1Want wij weten dat als de aardse tent waarin wij wonen wordt afgebroken, wij een gebouw van God krijgen, die niet met handen gemaakt is, maar een eeuwig huis in de hemel.2Want wij zuchten in onze aardse tent en verlangen ernaar bekleed te zijn met onze hemelse woning, 3bij bekleed te zijn zullen wij niet naakt gevonden worden.4Want wij die nog in een tent wonen, zuchten onder een zware last. Wij willen niet ontkleed maar bekleed worden, zodat het sterfelijke door het leven wordt verslonden.5God is het, die ons juist dáártoe gereed gemaakt heeft en die ons de Geest tot onderpand heeft gegeven.6Daarom zijn wij altijd vol goede moed, ook al weten wij dat zolang wij in het lichaam ons verblijf hebben, ver van de Heer zijn7– want wij wandelen door geloof, niet door wat wij zien –8maar wij zijn vol goede moed, ook al zouden wij liever ons lichaam verlaten en bij de Heer zijn.9Daarom streven wij te doen wat God wil, zowel in dit bestaan als in het bestaan bij Hem. 10Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus verschijnen, zodat ieder beloond wordt voor zijn daden die hij in zijn leven heeft gedaan, zowel voor de goede en de slechte.11Omdat wij weten in welke mate de Heer te vrezen, overtuigen wij anderen. Onze bedoelingen zijn voor God openbaar en naar ik hoop, is het ook in jullie geweten openbaar.12Wij prijzen ons niet opnieuw bij jullie aan, maar wij geven jullie gelegenheid om trots op ons te zijn, zodat jullie niet verlegen staan tegenover hen die zich laten voorstaan op uiterlijke zaken in plaats van innerlijke.13Zijn wij in extase, dan is het voor God en als wij bij zinnen zijn, dan is het voor jullie.14Want de liefde van Christus dwingt ons, omdat wij tot het inzicht gekomen zijn, dat één voor allen gestorven is en daardoor allen gestorven zijn. 15En voor allen is Hij gestorven, zodat zij die leven niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt.16Daarom beoordelen wij vanaf nu, niemand meer naar de maatstaven van deze wereld; ook Christus niet, die we vroeger ook volgens die maatstaven beoordeelden.17Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen.18En dit alles is het werk van God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft en ons de verkondiging daarover toevertrouwd.19Het is God die door Christus de wereld met Zichzelf verzoende, door hen hun overtredingen niet toe te rekenen, en dat Hij ons het woord van verzoening heeft toevertrouwd.20Wij zijn dus afgevaardigden van Christus, alsof God door ons vermaande; in de naam van Christus smeken wij jullie: laat jullie je met God verzoenen.21God heeft Hem die de zonde niet kende, voor ons tot zonde gemaakt, zodat wij door Hem gerechtvaardigd voor God konden worden.
1Maar als medewerkers (van God) sporen wij jullie aan de genade van God niet voor niets te ontvangen,2want Hij zegt: 'In een gunstige tijd heb ik naar je geluisterd en op de dag van redding ben Ik jullie te hulp gekomen, zie, nú is het de gunstige tijd, zie, nú is het de dag van redding.'3In geen enkel opzicht geven wij enige aanstoot, zodat onze bediening niet onteerd wordt,4maar wij laten onszelf in alles zien als dienaren van God: in veel verdraagzaamheid, in tegenspoed, nood en ellende,5onder lijfstraffen, in gevangenschappen, in oproeren, in hard werken, in nachten zonder slaap, in honger,6in reinheid, in kennis, in geduld, in vriendelijkheid, in de Heilige Geest, in oprechte liefde,7in verkondiging van de waarheid, in de kracht van God; met de wapens van de gerechtigheid in de rechterhand en in de linkerhand;8onder eer en ontering, in kwaad gerucht en goed gerucht; als bedriegers en toch betrouwbaar;9als niet bekend en toch wel bekend; als stervende en zie, wij leven; als gestraft, maar niet gedood;10als bedroefd, maar altijd blij; als arm, maar maken velen rijk; we bezitten niets toch hebben we alles.11Onze mond heeft vrijuit tot jullie gesproken, Korintiërs, ons hart staat wijd open.12Jullie worden niet door ons beperkt, maar jullie worden door jullie eigen gevoelens terug gehouden.13Maar in gelijke wijze, – ik spreek als tegen mijn kinderen – open je harten ook wijd voor ons.14Vorm geen ongelijk span met ongelovigen, want wat heeft gerechtigheid gemeen met wetteloosheid, of welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis?15Welke overeenstemming is er tussen Christus en Belial, of wat deelt een gelovige samen met een ongelovige?16Of welke gemeenschappelijke grondslag heeft de tempel van God met afgoden? Wij zijn de tempel van de levende God, zoals God gesproken heeft: "Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn."17Daarom zegt de Heer: "Ga weg bij de ongelovigen, zonder jullie af van hen en raak niets aan dat onrein is,18 en Ik zal jullie aannemen en jullie Vader zijn, en jullie zullen Mijn zonen en dochters zijn," zegt de Heer, de Almachtige.
1Omdat wij nu deze beloften bezitten, geliefden, laten wij ons reinigen van alle verontreiniging van het lichaam en de geest, en zo onze heiligheid volmaakt maken in het ontzag voor God.2Maak plaats voor ons in jullie harten: wij hebben niemand onrecht aangedaan, niemand te gronde gericht, niemand uitgebuit.3Ik zeg dit niet om jullie te veroordelen; ik heb immers al gezegd dat jullie zó na aan ons hart liggen, dat wij met jullie zouden willen sterven en leven.4Groot is mijn vertrouwen in jullie en groot ook mijn trots op jullie; ik ben vervuld van die troost, overladen met blijdschap bij al onze beproevingen.5Want toen wij in Macedonië kwamen hadden wij geen rust, wij waren van alle kanten belaagd: van buitenaf door vijanden, van binnenuit door angsten.6Maar God, die de nederigen bemoedigt, heeft ons getroost door de komst van Titus,7en niet alleen door zijn komst, maar ook door de manier waarop hij door jullie bemoedigd werd. Want hij deed ons verslag van jullie verlangen, jullie treuren, jullie ijveren voor mij, zodat ik mij nog meer verblijdde.8Want al heb ik jullie door mijn brief verdriet gedaan, ik heb er geen spijt van. Maar het speet me wel - toen ik zag dat die brief jullie bedroefd heeft, al was het slechts voor een korte tijd -.9Nu ben ik blij, niet omdat jullie verdrietig waren, maar omdat jullie daardoor tot inkeer zijn gekomen; want jullie zijn verdrietig geworden op de manier die God wilde, dus jullie hebben geen nadeel door ons geleden.10Want verdriet dat God geeft, leidt tot inkeer waar je nooit spijt van krijgt en tot redding; verdriet dat de wereld geeft, leidt alleen maar tot de dood. 11Want kijk nu, wat juist deze ervaring van verdriet op de manier die God wilde, in jullie gebracht heeft: hoe groot is jullie inzet niet geworden, meer nog, verontschuldiging, verontwaardiging, vrees, verlangen, ijver, bestraffing. Jullie hebben in alles laten blijken dat jullie zuiver stonden in deze zaak. 12Ik heb jullie niet geschreven vanwege de dader en ook niet de slachtoffer maar omwille van jullie zelf. Door deze zaak werd jullie ernst, eerlijkheid en zorg voor ons in de Heer zichtbaar.13Daarom zijn wij vertroost. Bovendien zijn wij erg verheugd dat Titus zo blij is, omdat jullie allen hem nieuwe kracht hebben gegeven.14Want als ik bij hem enigszins hoog van jullie had opgegeven, ben ik niet teleurgesteld, maar zoals wij ook jullie in alles de waarheid gezegd hebben, zo sprak ik ook de waarheid toen ik tegenover Titus zo hoog van jullie opgaf.15En zijn genegenheid gaat des te meer naar jullie uit wanneer hij zich jullie gehoorzaamheid herinnert, hoe jullie hem met zoveel ontzag hebben ontvangen.16Het verheugt mij dat ik in elk opzicht over jullie gerust kan zijn.
1Broeders en zusters, wij willen jullie vertellen over de genade die God gegeven heeft aan de gemeenten van Macedonië.2Zij werden op de proef gesteld en hebben veel ellende doorstaan. Hun overvloedige blijdschap en diepe armoede bevorderden hun vrijgevigheid;3want (zij deden) wat zij konden, ja meer dan dat. Daarvan getuig ik.4Zij smeekten ons om deel te mogen nemen aan het dienstbetoon voor de heiligen,5en zij gaven zich – zoals wij niet hadden durven verwachten – eerst aan de Heer en door de wil van God ook aan ons.6Het gevolg was, dat wij bij Titus erop aandrongen om, zoals hij vroeger begonnen was, nu ook dit liefdewerk bij jullie tot een goed einde te brengen.7Nu, zoals jullie in alles uitblinken, in geloof, in spreken, in kennis, in volkomen toewijding en in de liefde, die van ons naar jullie is uitgegaan, blink ook in dit liefdewerk uit.8Ik geef dit niet als een bevel, maar ik probeer de echtheid van jullie liefde te toetsen aan de toewijding van anderen.9Jullie kennen toch de genade van onze Heer Jezus [Christus], dat Hij om jullie arm is geworden, terwijl Hij rijk was, zodat jullie door zijn armoede rijk zouden worden?10En ik geef op dit punt mijn mening over wat volgens mij nuttig is voor jullie; vorig jaar hebben jullie een begin gemaakt, niet alleen met de uitvoering, maar ook met het verlangen;11maak af waarmee jullie begonnen zijn, zodat de afronding net zo gretig is als de start, en klopt met wat jullie hebben.12Want als de bereidvaardigheid aanwezig is, is zij welkom naar wat zij heeft, niet naar wat zij niet heeft.13Want niet om anderen verlichting te geven, wordt het jullie zwaar gemaakt,14maar op het moment komt jullie overvloed hun tekort ten goede, zodat hun overvloed andersom jullie gebrek ten goede zou komen. Dan zal er gelijkheid zijn.15Zoals er geschreven staat: 'Die veel (verzameld had), had niet over en die weinig (verzameld had), had niet te kort.'16Dank aan God, die dezelfde toewijding voor jullie in het hart van Titus heeft gelegd, als die ik heb voor jullie,17omdat hij wel een verzoek van mij kreeg, maar in zijn grote toewijding uit eigen beweging naar jullie is vertrokken.18Wij stuurden de broeder met hem mee, die geprezen wordt om zijn evangeliewerk in alle gemeenten.19En dat niet alleen; hij is ook door de gemeenten als onze reisgenoot gekozen bij dit liefdewerk, dat door ons tot eer van de Heer zelf en tot bewijs van onze bereidvaardigheid wordt gedaan.20Hierdoor voorkomen wij kritiek op hoe wij deze overvloedige gift hanteren,21want wij letten er goed op dat we doen wat klopt, niet alleen voor het oog van de Heer, maar ook voor dat van de mensen.22Wij sturen met hen onze broeder mee. Zijn toewijding is vaak en in veel zaken bewezen, en nu nog meer door zijn groot vertrouwen in jullie.23Wat Titus betreft, aan de ene kant is hij mijn partner en collega bij jullie. Aan de andere kant zijn onze broeders vertegenwoordigers van de gemeenten tot eer van Christus.24Geef hun dus voor de ogen van de gemeenten het bewijs van jullie liefde en de reden waarom wij trots op jullie zijn.
1Eigenlijk hoef ik jullie niets te schrijven over de collecte voor de heiligen in Jeruzalem,2want ik weet dat jullie bereid zijn mee te doen. Daarom kon ik vol trots tegen de Macedoiniërs zeggen dat Achaje klaar stond sinds afgelopen jaar. Jullie geestdrift heeft de meesten tot actie geprikkeld.3Ik stuur deze broeders naar jullie toe om te zorgen dat we inderdaad trots kunnen zijn. Ik wil dat jullie ook werkelijk gereed zijn, zoals ik heb gezegd.4Het mag niet zo zijn dat wanneer een aantal Macedoniërs met mij zouden meekomen, blijkt dat jullie nog niets hebben ingezameld. Die schande wil ik ons, beter gezegd jullie, besparen.5Daarom dus vond ik het nodig de broeders te vragen vooruit te gaan. Dan kunnen ze de gift die jullie al hebben toegezegd, nog voor mijn komst inzamelen, zodat deze niet hoeft te worden bijeengebracht als ik aankom maar reeds als gulle gift klaarligt.6Bedenk dit: wie spaarzaam zaait, zal ook spaarzaam oogsten, en wie zegenrijk zaait, zal ook rijkelijk oogsten.7Laat iedereen geven, zoals hij in zijn hart heeft gepland, niet met tegenzin of uit verplichting, want God houdt van een blijmoedige gever.8God heeft de macht alle genade aan jullie overvloedig te geven, zodat jullie in alle opzichten altijd genoeg van alles hebben en ook nog ruimschoots kunnen bijdragen aan allerlei goed werk.9Zo staat er geschreven:'Gul deelt Hij uit aan de armen, Zijn gerechtigheid duurt eeuwig.'10Hij, die zaad geeft aan de zaaier en brood om te eten, zal ook jullie zaad geven en het laten ontkiemen zodat jullie vrijgevigheid een rijke oogst oplevert.11Jullie zijn er in alle opzichten rijker van worden om in alles vrijgevig te kunnen zijn die door onze bemiddeling leidt tot dankzegging aan God.12Uw bijdrage aan de collecte heft niet alleen het gebrek van de heiligen op maar leidt ook tot uitbundige dankbetuigingen aan God.13Ze prijzen God omdat jullie er blijk van geven gehoorzaam te zijn aan het evangelie van Christus, wat jullie bewijzen door de ruimhartigheid waarmee jullie met hen en alle anderen willen delen.14In hun gebeden voor jullie verlangen zij naar jullie vanwege de alles overtreffende genade van God, die op jullie rust..15Laten wij God danken voor zijn onbeschrijvelijke gave!
1Maar ik, Paulus, doe een beroep op jullie, bij de zachtmoedigheid en de vriendelijkheid van Christus. Ik ben nederig wanneer ik bij jullie ben, maar vrijmoedig wanneer ik niet bij jullie ben. 2Maar ik vraag jullie dringend, dat wanneer ik aanwezig ben bij jullie, niet vrijmoedig hoef te zijn met dat vertrouwen waarmee ik van plan ben vrijmoedig te zijn tegen sommigen, die van ons denken dat we volgens deze wereld leven.3Want al leven wij in deze wereld, wij vechten niet zoals de wereld doet.4Want de wapens van onze oorlogvoering zijn niet van deze wereld, maar in plaats daarvan hebben ze Goddelijke kracht voor de vernietiging van bolwerken,5zodat wij de verbeeldingen en iedere hoogte die zichzelf verheft tegen het kennen van God neerhalen, en we nemen elke gedachte gevangen en maken het gehoorzaam aan Christus.6We staan klaar om alle ongehoorzaamheid te straffen zodra jullie gehoorzaamheid volkomen is.7Jullie kijken naar het uiterlijk voorkomen. Als iemand zelf de overtuiging heeft dat hij bij Christus hoort, laat hem dan bij zichzelf bedenken dat net als hij, ook wij bij Christus horen.8Want zelfs als ik wat veel zou opscheppen over onze autoriteit die de Heer ons gegeven heeft om jullie op te bouwen en niet om af te breken, zal ik me niet schamen.9Ik wil niet dat het erop lijkt dat ik jullie probeer bang te maken door mijn brieven.10Want sommigen zeggen: "Zijn brieven zijn zwaar en krachtig, maar zijn persoonlijke verschijning is zwak en zijn spreken is verachtelijk."11Die mensen moeten bedenken dat er geen verschil is tussen wat we schrijven in onze brieven en wat we doen als wij er zijn.12Want wij durven ons niet goed te keuren of te vergelijken met sommigen van hen, die zichzelf aanprijzen. Maar zij meten zich af onder elkaar en vergelijken zich met elkaar, zonder het zelf te begrijpen.13Wij zullen echter beperkt opscheppen volgens de beperking die God aan ons heeft gegeven, om ook jullie te bereiken.14Want wij stappen niet over onze grenzen heen, alsof we jullie niet kunnen bereiken. Wij waren de eersten die jullie bereikten met het evangelie van Christus,15We scheppen niet op buiten onze grenzen, over het harde werk dat anderen hebben gedaan, maar wij hebben hoop dat jullie geloof groeit en onze geloofsstandaard uitgebreid wordt bij jullie,16zodat wij nog verder dan bij jullie het evangelie kunnen brengen, zonder op te scheppen over werk dat al gedaan is in andermans gebied.17Maar degene die opschept, laat hem over de Heer opscheppen.18Want niet wie zichzelf aanbeveelt, wordt goedgekeurd, maar degene die door de Heer wordt aanbevolen.
1Och, kunnen jullie niet tegen een beetje onverstand van mij! Maar jullie kunnen er wel tegen.2Ẁant ik ben jaloers voor jullie met een goddelijke jaloersheid. Ik heb jullie verloofd aan één man want zo komen jullie als een maagd puur voor Christus te staan.3Maar ik vrees, dat misschien, zoals de slang met haar sluwheid Eva heeft verleid, jullie ook van de zuivere en eenvoudige toewijding aan Christus zullen worden afgetrokken.4Want als de eerste de beste een andere Jezus predikt, die wij niet hebben gepredikt, of jullie een andere geest ontvangen, die jullie niet hebben ontvangen, of een ander evangelie, dat jullie niet hebben aangenomen, hebben jullie daar geen enkel bezwaar tegen.5Ik denk helemaal niet te hebben ondergedaan voor die geweldige apostelen.6Ben ik dan al onervaren in het spreken, in kennis ben ik het niet. Dat hebben wij jullie meer dan eens op allerlei manieren bewezen.7Of heb ik er verkeerd aan gedaan, dat ik, om jullie te verhogen, mijzelf vernederde door jullie zonder vergoeding te vragen het goede nieuws van God te vertellen?8Andere gemeenten heb ik geplunderd door vergoeding aan te nemen om jullie van dienst te kunnen zijn, en toen ik bij jullie was en gebrek kreeg, heb ik jullie nergens om gevraagd,9want wat mij ontbrak, hebben de broeders uit Macedonië aangevuld. en ik heb ervoor gezorgd jullie in geen enkel opzicht tot last te zijn, en dit zal ik blijven doen.10Zo zeker als de waarheid van Christus in mij is: dit opscheppen zal niet stoppen in alle streken van Achaje.11Waarom niet? Omdat ik jullie niet liefheb? God weet dat ik het doe.12Maar wat ik doe, zal ik blijven doen, om te voorkomen dat ze opscheppen over hun werk, alsof ze hetzelfde doen wat wij doen.13Want zulke mensen zijn schijn-apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus.14Geen wonder ook! Immers, de satan zelf doet zich voor als een engel van het licht.15Het is dus niets bijzonders, als ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren van de gerechtigheid; maar hun einde zal zijn, zoals hun werken zijn.16Nog eens: niemand houdt mij voor onverstandig; of anders: aanvaardt mij als een onverstandige; dan kan ik ook een beetje opscheppen.17Wat ik zeg, zeg ik niet naar de Heer, maar als in onverstand, aangenomen, dat wij mogen opscheppen.18Omdat velen opscheppen over aardse zaken, zal ook ik eens opscheppen.19Jullie zijn zeer geduldig met onverstandigen, omdat jullie zo verstandig zijn:20Jullie verdragen het immers, als iemand jullie als slaven gebruikt, als iemand jullie opeet, als iemand beslag op jullie legt, als iemand groot doet, als iemand jullie in het gezicht slaat.21Tot mijn schande moet ik erkennen, dat wij te zwak geweest zijn. En toch, wanneer iemand iets durft – ik spreek in onverstand – dan durf ik ook.22Hebreeën zijn zij? Ik ook. Israëlieten zijn zij? Ik ook. Nageslacht van Abraham zijn zij? Ik ook.23Dienaren van Christus zijn zij? – ik spreek tegen mijn verstand in – ik nog meer :ik heb harder gezwoegd, heb vaker gevangen gezeten, heb vaker lijfstraffen ondergaan, ben vaker in doodsgevaar geweest.24Van de Joden heb ik vijfmaal de veertig-min-één-slagen ontvangen,25driemaal ben ik met de zweep mishandeld, eens ben ik met stenen bekogeld, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een etmaal heb ik doorgebracht in volle zee;26telkens op reis, in gevaar door rivieren, in gevaar door rovers, in gevaar door volksgenoten, in gevaar door heidenen, in gevaar in de stad, in gevaar in de woestijn, in gevaar op zee, in gevaar onder valse broeders;27in moeite en inspanning, veel nachten zonder slaap, in honger en dorst, tal van dagen zonder eten, verkleumd en zonder kleren;28(en dan), afgezien van de dingen, die er verder nog zijn, mijn dagelijkse beslommeringen en de zorg voor alle gemeenten.29Als iemand zwak is, zou ik het dan niet zijn? Wanneer iemand aanstoot neemt, zou ik dan niet in brand staan? 30Moet er geroemd worden, dan zal ik van mijn zwakheid opscheppen.31De God en Vader van onze Heer Jezus, geprezen zij Hij in eeuwigheid, weet, dat ik niet lieg.32In Damascus liet de stadhouder van koning Aretas de stad bewaken, om mij te grijpen,33maar door een venster in de muur werd ik in een mand neergelaten en ik ontkwam aan zijn handen.
1Er is reden om op te scheppen, maar het dient tot niets. Ik kom nu op visioenen en openbaringen van de Heer.2Ik weet van iemand in Christus, veertien jaar is het geleden – of het in het lichaam was, weet ik niet, of dat het buiten het lichaam was, weet ik niet, God weet het – dat die persoon weggevoerd werd tot in de derde hemel.3En ik weet van die persoon – of het in het lichaam of buiten het lichaam was, weet ik niet, God weet het –4dat hij weggevoerd werd naar het paradijs en onuitsprekelijke woorden gehoord heeft, die een mens niet onder woorden kan en mag brengen. 5Over die persoon zal ik opscheppen, maar over mijzelf zal ik niet opscheppen, behalve dan over mijn zwakke kanten.6Want als ik wil opscheppen, doe ik niks onverstandigs, want ik zou de waarheid zeggen; maar ik schep niet op zodat mensen mij niet belangrijker vinden, maar mij slechts inschatten op wat zij zelf van mij zien en horen,7Daarom, zodat ik niet verwaand zou worden om het buitengewone van de openbaringen, is mij een doorn in het vlees gegeven, een engel van satan, om mij met vuisten te slaan. 8Driemaal heb ik de Heer hierover gebeden, dat Hij het van mij weg zou nemen.9En Hij heeft tegen mij gezegd: "Mijn genade is jou genoeg, want Mijn kracht is het beste te zien in je zwakke kanten." Ik zal dus nog meer opscheppen in zwakke kanten, om de kracht van Christus op mij te zien.10Daarom heb ik voldoening in zwakheden, smaad en nood, vervolgingen, benauwdheden vanwege Christus, want als ik zwak ben, dan ben ik sterk.11Ik ben onverstandig geworden; jullie hebben mij ertoe gedwongen, want ik had door jullie aanbevolen moeten worden. Immers, in geen enkel opzicht heb ik ondergedaan voor die meest aanzienlijke apostelen, ook al ben ik niets.12De tekenen van een apostel zijn met alle vastberadenheid bij jullie verricht. De ware tekenen, de wonderen en de krachten.13Want waarin zijn jullie achtergesteld bij de overige gemeenten, dan alleen hierin, dat ik jullie niet persoonlijk een last op heb gelegd? Vergeef mij dit onrecht.14Kijk, het is nu de derde keer dat ik klaar sta om naar jullie toe te komen, en ik zal jullie geen last opleggen; want het is mij niet te doen om wat jullie hebben, maar het gaat mij om jullie zelf. Want kinderen horen niet voor hun ouders te sparen, maar ouders voor hun kinderen.15Zelf zou ik zeer graag offers voor jullie brengen, ja, mijzelf opofferen voor jullie zielen. Ben ik soms zelf minder geliefd, naarmate ik jullie meer liefheb?16Het zij zo; ik heb jullie nooit een last opgelegd, maar ik ben nu eenmaal sluw, met list heb ik jullie gevangen.17Heb ik mij dan ten koste van jullie bevoordeeld door iemand van de mensen, die ik tot jullie zond?18Ik heb Titus gevraagd (te gaan) en die broeder met hem meegestuurd. Heeft Titus zich dan ten koste van jullie bevoordeeld? Hebben wij niet in dezelfde geest, in hetzelfde spoor gewandeld?19Jullie denken al heel lang dat wij ons bij jullie willen verontschuldigen. Maar wij spreken voor het aangezicht van God in Christus, en dat alles, geliefden, tot jullie opbouw.20Want ik ben bang dat ik misschien bij mijn komst jullie niet zó zal vinden, als ik wens, en zelf door jullie zó zal gevonden worden, als jullie niet wensen. Ik ben bang voor gekonkel, kwaadsprekerij, geroddel, arrogantie en wanorde.21Ik ben bang, dat als ik weer kom, mijn God mij bij jullie verootmoedigen zal en dat ik verdriet zal hebben om vele broeders en zusters die zijn blijven zondigen en zich niet hebben afgekeerd van zedeloosheid, ontucht en losbandigheid.
1Dit is nu de derde keer dat ik naar jullie kom: op de verklaring van twee of drie getuigen is iedere aanklacht rechtsgeldig.2Ik heb hen, die vroeger in zonde hebben geleefd, en anderen vooraf gewaarschuwd en waarschuw ik hen nog eens, net als de tweede keer toen ik bij jullie was, maar nu op afstand. Als ik nog eens kom, zal ik jullie niet ontzien;3jullie zoeken nu eenmaal het bewijs dat Christus door mij spreekt. Hij is naar jullie toe niet zwak maar Hij is sterk bij jullie. 4Welnu, Hij is gekruisigd vanuit zijn zwakheid, maar Hij leeft door de kracht van God. Want wij zijn zwak net als Hij, maar wij zullen met Hem leven voor jullie uit de kracht van God.5Onderzoek bij jezelf of je wel vast op God vertrouwt, stel jezelf op de proef. Of zijn jullie er niet zo zeker van dat Jezus Christus in jullie is? Want anders hebben jullie de proef niet doorstaan.6Ik hoop echter, dat jullie zullen inzien, dat wij daardoor de proef hebben doorstaan.7Ja, wij bidden tot God dat jullie geen enkel kwaad zullen doen, niet om te bewijzen dat wij de proef hebben doorstaan, maar dat jullie het goede zullen doen, ook al zouden wij de proef niet hebben doorstaan. 8Want wij kunnen ons niet tegen de waarheid verzetten, maar wel voor de waarheid inzetten.9Want wij zijn blij als jullie sterk zijn, ook als wij zwak zijn; wij bidden dat jullie helemaal aangesterkt zullen zijn. 10Hierom schrijf ik dit op afstand zodat ik bij mijn komst niet streng hoef op te treden, want het gezag dat de Heer mij heeft gegeven, is bedoeld om op te bouwen en niet om af te breken.11Tot slot, broeders en zusters, wees blij. Laat jullie terecht wijzen en laat jullie vermanen. Wees eensgezind en leef in vrede met elkaar en de God van de liefde en van de vrede zal met jullie zijn.12Groet elkaar met een heilige kus. Alle heiligen die hier zijn, groeten jullie.13De genade van de Heer Jezus Christus, en de liefde van God, en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met jullie allen. Amen.
1Paulus, een apostel niet vanwege de mensen en ook niet door mensen aangesteld, maar door Jezus Christus en God de Vader, die Hem opgewekt heeft uit de doden2en alle broeders en zusters die bij mij zijn, aan de gemeenten in Galatië.3Genade voor jullie en vrede van God onze Vader, en de Here Jezus Christus,4die Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden zodat Hij ons zou verlossen van deze boze wereld, volgens de wil van God de Vader,5Aan Hem alle heerlijkheid, in alle eeuwigheid. Amen.6Het verbaast me dat jullie je zo snel van degene, die jullie door de genade van Christus geroepen heeft, hebben laten afbrengen tot een ander evangelie,7dat geen evangelie is. Er zijn echter sommige mensen die jullie in de war brengen en die het goede nieuws van Christus willen verdraaien.8Maar zelfs als wij, of een engel uit de hemel, aan jullie het goede nieuws zouden verkondigen, dat afwijkend is aan wat wij aan jullie verkondigd hebben, laat hem vervloekt zijn! 9Zoals we al eerder gezegd hebben, nu nog een keer: "Als er iemand een andere boodschap predikt, afwijkend van wat jullie hebben ontvangen, laat hem vervloekt zijn."10Probeer ik nu de goedkeuring van mensen te verkrijgen, of van God? Streef ik er naar om mensen tevreden te stellen? Als ik nog probeer mensen tevreden te stellen, zou ik geen dienaar van Christus zijn.11Want ik wil dat jullie weten, broeders en zusters, dat het goede nieuws dat ik onderwijs niet van mensen komt.12Want ik heb het ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door een openbaring van Jezus Christus.13Jullie hebben gehoord van mijn vroegere leven in het Jodendom, hoe ik de gemeente van God vervolgd heb en geprobeerd haar uit te roeien. 14In het Jodendom heb ik het verder gebracht dan velen van mijn leeftijdgenoten, uit ons eigen volk. Ik was buitengewoon fanatiek in de tradities van mijn voorvaders.15Maar toen het Hem beviel, die mij apart gezet heeft vanaf mijn geboorte, door Zijn genade mij te roepen,16deed het Hem een genoegen om Zijn Zoon in mij te openbaren, zodat ik Hem aan de ongelovigen zou verkondigen, heb ik niet gelijk overleg gepleegd met vlees en bloed.17Ook ben ik niet naar Jeruzalem gereisd naar degenen die al vóór mij apostelen waren, maar ik ben naar Arabië vertrokken en vandaar naar Damascus terug gegaan.18Daarna ging ik drie jaar later naar Jeruzalem om Kefas te bezoeken, en ik bleef vijftien dagen bij hem.19Ik zag niemand van de apostelen, behalve Jakobus, de broer van de Heer.20Wat ik aan jullie schrijf, verzeker ik je voor het aangezicht van God, ik lieg niet.21Daarna ben ik naar de omgevingen van Syrie en Celicie gegaan.22Ik stond nog niet bekend bij de Christelijke gemeenten in Judea.23Alleen hoorden zij telkens: "Hij die ons vroeger vervolgde, onderwijst nu het geloof dat hij eerder probeerde uit te roeien!"24Dus prezen ze God vanwege mij.
1Daarna ging ik na veertien jaar weer naar Jeruzalem met Barnabas en nam Titus ook mee.2Ik ging op grond van een openbaring en ik legde hun het goede nieuws voor, dat ik onder de heidenen verkondig. Ik sprak privé met degenen die belangrijk leken te zijn, om er zeker van te zijn dat ik niet voor niks rende of gerend had. 3Maar zelfs Titus, die bij mij was en een Griek was, werd niet gedwongenzich te laten besnijden.4De valse broeders kwamen in het geheim om onze vrijheid die we in Jezus Christus hebben verkregen, te bespioneren. Ze wilden ons weer slaven maken.5We zijn voor hen geen ogenblik onderdanig uit de weg gegaan, zodat de waarheid van het goede nieuws bij jullie zou blijven.6Maar wat degenen betreft, die belangrijk leken – wat zij vroeger geweest mogen zijn, doet er voor mij niet toe: God toont geen partijdigheid – aan mij hebben zij, die belangrijk leken, verder niets toegevoegd.7Integendeel, ze zagen dat de prediking van het goede nieuws aan de onbesnedenen aan mij was toevertrouwd, net zoals Petrus was toevertrouwd met de prediking van het goede nieuws aan de besnedenen.8Want God, die Petrus kracht gaf om apostel te zijn voor de besnedenen, gaf mij die kracht voor de heidenen.9Toen Jakobus, Kefas en Johannes, die als steunpilaren golden, ons erkenden en Barnabas en mij de broederhand reikten, was het besloten dat wij naar de heidenen zouden gaan en zij naar de besnedenen zouden gaan.10Ze vroegen ons alleen om aan de armen te blijven denken, en ik heb mij dan ook ingespannen om dat vooral te doen.11Maar toen Kefas naar Antiochië kwam, heb ik mij openlijk tegen hem verzet, omdat hij ongelijk had.12Want voordat sommigen uit de kring van Jakobus gekomen waren, at Kefas met de heidenen aan één tafel, maar toen deze mensen kwamen, trok hij zich terug en zonderde zich af, want hij was bang voor de besnedenen.13Ook de rest van de Joden heeft meegedaan aan deze schijnheiligheid. Zelfs Barnabas liet zich meeslepen door deze hypocrisie.14Maar toen ik zag dat ze in hun gedrag de waarheid van het evangelie niet volgden, zei ik tegen Kefas terwijl iedereen het kon horen: "Als je als Jood als een heiden leeft en niet als een Jood, hoe kun je dan heidenen dwingen zich als Jood te gedragen?15Wijzelf zijn Joden van geboorte en geen heidense zondaars.16We weten dat niemand gerechtvaardigd wordt door de wet na te leven, maar door geloof in Christus Jezus. Wij zijn ook tot geloof in Christus Jezus gekomen, zodat we gerechtvaardigd zouden worden door geloof in Christus en niet door de wet na te leven. Want door de wet na te leven zal geen vlees gerechtvaardigd worden.17Maar als wij, die proberen om in Christus gerechtvaardigd te worden, ook zondaars blijken te zijn, betekent dat, dat Christus zonde aanmoedigt? Absoluut niet!18Want als ik de dingen die ik afgebroken heb weer opbouw, bewijs ik daardoor dat ik zelf een overtreder ben.19Want ik ben door de wet voor de wet gestorven om voor God te leven.20Ik ben met Christus gekruisigd. Ik leef niet langer zelf, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft lief gehad en Zich voor mij heeft gegeven.21Ik zet de genade van God niet aan de kant, want als je gerechtigheid zou kunnen krijgen door de wet, dan is Christus voor niets gestorven!
1O dwaze Galaten! Wie heeft jullie betoverd? Jezus Christus is jullie toch duidelijk voor de ogen als gekruisigde gepresenteerd?2Alleen dit zou ik van jullie willen weten: Hebben jullie de Geest ontvangen door de wet na te leven, of door jullie geloof in Hem?3Zijn jullie zó onverstandig? Jullie zijn begonnen met de Geest, gaan jullie nu in eigen kracht eindigen?4Is alles wat jullie hebben meegemaakt dan voor niets geweest? Was het slechts voor niets!5Hij die jullie de Geest geeft en wonderen onder jullie doet, doet Hij dat omdat jullie de wet naleven of door jullie geloof in Hem?6Op dezelfde manier heeft ook Abraham God geloofd en het is hem tot gerechtigheid gerekend.7Jullie merken dus, dat zij die geloven, kinderen van Abraham zijn.8De Schrift, die voorzag dat God de heidenen door hun geloof rechtvaardigen zou, heeft van tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: 'In jou zullen alle volken gezegend worden.'9Dus, degenen die geloven, worden gezegend samen met de gelovige Abraham.10Allen die op het naleven van de wet vertrouwen, liggen onder een vloek, want er staat geschreven: 'Vervloekt is iedereen die zich niet houdt aan alles wat er geschreven staat in het wetboek.'11Nu is het duidelijk dat niemand gerechtvaardigd wordt voor God door de wet, want: 'de rechtvaardige zal door geloof leven.'12Maar bij de wet gaat het niet om geloof. Het is eerder: 'wie de wet doet, zal daardoor leven.'13Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet, door voor ons een vloek te worden, want er staat geschreven: 'Vervloekt is iedereen die aan het hout hangt.'14Zo is de zegen van Abraham naar de heidenen gekomen door Jezus Christus, zodat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof.15Broeders en zusters, ik gebruik een voorbeeld dat we allemaal kunnen begrijpen. Zelfs het testament van iemand, dat rechtskracht gekregen heeft, kan niemand ongeldig maken of er iets aan toevoegen.16Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Er staat niet 'zaden', in het meervoud, maar in het enkelvoud: en aan jouw 'zaad'. En dat betekent één, en dat is Christus.17Ik bedoel dit: de wet, die 430 jaar na de belofte is gekomen, maakt het testament, waaraan door God van tevoren rechtskracht verleend was, niet ongeldig. De belofte blijft bestaan en kan door de wet haar kracht niet verliezen.18Want als de erfenis van de wet afhangt, dan komt het niet door de belofte. Maar God gaf juist door een belofte Zijn gunst aan Abraham.19Waar dient de wet dan voor? Het was toegevoegd om de overtredingen te laten zien, totdat de nakomeling van Abraham zou komen op wie de belofte sloeg. God gaf de wet door engelen aan een middelaar.20Een middelaar vertegenwoordigt meer dan één persoon, maar God is één.21Is de wet dan in strijd met de beloften van God? Absoluut niet! Want als er een wet gegeven was die leven kon geven, dan zou inderdaad uit een wet gerechtigheid voortgekomen zijn.22Nee, de Schrift heeft alles gevangen gehouden onder de zonde, zodat door geloof in Jezus Christus de belofte gegeven zou worden aan hen die geloven.23Maar voordat dit geloof kwam, werden wij door de wet bewaakt. We waren gevangenen totdat het geloof aan ons geopenbaard zou worden.24Dus de wet is voor ons een toezichthouder geweest tot Christus kwam, zodat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden.25Maar nu het geloof is gekomen, staan we niet langer onder een toezichthouder.26Want jullie zijn allemaal kinderen van God, door het geloof in Jezus Christus.27Want iedereen, die in Christus gedoopt is, is met Christus bekleed.28Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk of vrouwelijk: jullie zijn immers één in Christus Jezus.29Als jullie nu van Christus zijn, dan zijn jullie afstammelingen van Abraham en volgens de belofte erfgenamen.
1Ik bedoel dit: zolang de erfgenaam minderjarig is, verschilt hij in niets van een slaaf, ook al is hij eigenaar van alles,2maar hij staat onder voogdij en toezicht tot het tijdstip dat door zijn vader van tevoren bepaald was.3Zo bleven ook wij, zolang wij minderjarig waren, slaven van de machten van de wereld.4Maar toen de tijd rijp was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet,5om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, zodat wij als kinderen geadopteerd kunnen worden.6En omdat jullie zonen zijn, heeft God de Geest van Zijn Zoon uitgestort in onze harten, die roept: "Abba, Vader!"7Je bent dus niet langer een slaaf, maar een zoon en dan ben je ook een erfgenaam van God.8Maar in de tijd, dat jullie God niet kenden, zijn jullie tot slaaf gemaakt aan hen die eigenlijk helemaal geen goden zijn.9Nu je echter God hebt leren kennen, ja meer nog, dat je door God gekend bent, hoe kan het dat je weer terugkeert naar die zwakke en waardelozen machten van de wereld? Wil je weer tot slaaf gemaakt worden?10Je bestudeerd nauwkeurig de dagen en nieuwe manen, seizoenen en jaren!11Ik ben bang dat ik me voor jullie misschien voor niets heb ingespannen. 12Ik smeek jullie, broeders en zusters, wees zoals ik want ik ben ook zoals jullie. Jullie hebben mij in geen enkel opzicht verkeerd behandeld.13Want jullie weten toch hoe ik jullie de eerste keer in lichaamelijke zwakte het Evangelie verkondigd heb.14Hoewel mijn lichamelijke toestand jullie heeft getest, hebben jullie mij niet veracht of afgewezen, maar jullie hebben mij verwelkomd als een boodschapper van God, alsof ik Jezus Christus zelf was. 15Toen waren jullie heel blij. Wat is daar nu nog van over? Want ik kan over jullie getuigen, dat als het mogelijk was, jullie je ogen zouden uitrukken en aan mij gegeven hebben.16Ben ik dan nu een vijand van jullie geworden, nu ik jullie de waarheid vertel?17Zij zijn fanatiek om jullie voor zich te winnen, maar niet op de juiste manier, want ze willen jullie buitensluiten, zodat jullie fanatiek worden voor hen.18Nu is het goed om fanatiek te zijn voor het goede doel, als het maar onophoudelijk is en niet alleen wanneer ik bij jullie ben.19Mijn kinderen, het is net alsof ik weer de weeën van een geboorte moet doorstaan, totdat Christus in jullie gevormd is. 20Ik zou graag willen dat ik bij jullie aanwezig zou kunnen zijn, en een andere toon kon gebruiken, want ik ben echt bezorgd over jullie.21Zeg eens, jullie die onder de wet willen staan, luisteren jullie niet naar de wet?22Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en één bij zijn vrije vrouw.23Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, maar de andere was geboren van de vrije vrouw door de belofte.24Dit is iets waarin een diepere betekenis ligt, want deze vrouwen vertegenwoordigen twee verbonden: de één van de berg Sinai, die slaven baart, dit is Hagar.25Hagar vertegenwoordigt de berg Sinai in Arabië en zij staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want zij is met haar kinderen in slavernij.26Maar het hemelse Jeruzalem is vrij, en dat is onze moeder.27Want er staat geschreven: "Verheug je, jij die onvruchtbaar bent en die niet baart; schreeuw van vreugde, jij die geen weeën kent; want zij die eenzaam is heeft veel meer kinderen dan zij die een echtgenoot heeft." 28Maar jullie, broeders, zijn net als Isaak, kinderen van de belofte.29Zoals toen degene die volgens het vlees verwekt was, vervolgde degene die door de Geest verwekt was, zo is dat nu ook.30Maar wat zegt de Schrift? "Stuur de slavin weg met haar zoon, want de zoon van de slavin zal zeker de erfenis niet delen met de zoon van de vrije vrouw."31Daarom, broeders en zusters, zijn wij geen kinderen van een slavin, maar van de vrije vrouw.
1Zodat we echt vrij kunnen zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand, en laat jullie niet opnieuw bezwaard worden door de druk van slavernij.2Kijk, ik, Paulus, zeg tegen jullie: als je jezelf laat besnijden, zal Christus je niet tot voordeel zijn.3Ik getuig nogmaals tegen iedereen, dat als jullie je laten besnijden, ben je verplicht om heel de wet te gehoorzamen.4Je bent afgesneden van Christus, als je door de wet gerechtigheid verwacht. Je zal dan de genade niet ervaren.5Want door de Geest, uit geloof, verwachten wij de hoop van gerechtigheid.6In Jezus Christus heeft besnijdenis of onbesnijdenis geen waarde, alleen geloof dat in liefde werkt heeft waarde.7Jullie liepen zo goed. Wie heeft jullie gehinderd, dat jullie de waarheid niet meer gehoorzamen?8Die overtuiging kwam niet van Hem die jullie geroepen heeft!9Een klein beetje zuurdeeg maakt het hele deeg zuur.10Ik heb vertrouwen in de Here dat jullie geen andere mening zullen hebben. Maar wie jullie in verwarring brengt, zal zijn straf dragen, wie hij ook is.11Broeders, als ik nog steeds de besnijdenis preek, waarom word ik dan nog vervolgd? Dan is het struikelblok van het kruis van kracht beroofd.12Ze moesten zichzelf maar besnijden, zij die jullie dwars zitten!13Want jullie zijn geroepen broeders, om in vrijheid te leven. Gebruik die vrijheid alleen niet voor de behoefte van het vlees, maar dien elkaar met liefde.14Want de hele wet is in één woord vervuld, in het gebod: "Je moet je naaste liefhebben als jezelf."15Maar als jullie elkaar bijten en verslinden, wees dan voorzichtig dat jullie elkaar niet afmaken.16Dit bedoel ik: wandel in de Geest en geeft niet toe aan de verlangens van je zondelijke natuur.17Want de verlangens van de zondige natuur gaan in tegen de Geest, en dat van de Geest tegen het vlees - want deze staan tegenover elkaar, zodat jullie niet doen wat jullie maar willen.18Indien jullie je door de Geest laten leiden, zijn jullie niet onder de wet.19Het is duidelijk wat de werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid, losbandigheid,20afgoderij, tovenarij, conflicten, jaloersheid, woede-uitbarstingen, onenigheid, verdeeldheid, 21afgunst, dronken feesten, orgies en dergelijke, waarvoor ik jullie waarschuw en jullie al eens meer voor gewaarschuwd heb, dat wie deze dingen doen het Koninkrijk van God niet zullen erven.22Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing, 23tegen zulke eigenschappen is er geen wet.24Want wie bij Christus Jezus hoort heeft het vlees met zijn passies en verlangens gekruisigd.25Als wij door de Geest leven, laten we dan ook door de Geest het pad houden.26Laten we niet hoogmoedig worden, elkaar bespotten, of elkaar misgunnen.
1Broeders en zusters, zelfs als iemand op een overtreding betrapt wordt, jullie die geestelijk zijn, moeten hem dan terechtwijzen in een geest van zachtmoedigheid. Waak dat je niet ook in verleiding komt. 2Verdraag elkaars moeilijkheden; zó zullen jullie de wet van Christus vervullen.3Want als iemand zich verbeeldt dat hij belangrijk is en is het niet, dan vergist hij zich erg.4Iedereen moet zijn eigen werk toetsen, dan zal hij slechts redenen voor zichzelf hebben om op te scheppen en niet voor een ander.5Want iedereen zal zijn eigen last dragen.6En hij die les krijgt in het woord moet alle goede dingen delen met degene die les geeft.7Dwaal niet af, God laat niet met Zich spotten, want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten.8Want wie op de akker van zijn zondige natuur zaait, zal verwoesting oogsten. Maar wie op de akker van de Geest zaait, zal uit de Geest het eeuwige leven oogsten.9Laten wij niet moe worden om goed te doen, want als wij niet verslappen zullen wij oogsten wanneer de tijd aanbreekt.10Laten we dus, wanneer wij de gelegenheid hebben, goed doen voor de mensen, maar in het bijzonder aan de mensen die onze geloofsgenoten zijn.11Kijk eens, met hoe grote letters ik jullie schrijf in mijn eigen handschrift!12Iedereen die zich uiterlijk goed willen voordoen, proberen jullie te dwingen tot de besnijdenis, alleen maar om vervolging te vermijden vanwege het kruis van Christus.13Want zij die zich laten besnijden houden zich zelf niet eens aan de wet, maar zij willen dat jullie je laten besnijden, zodat ze over jullie vlees zich kunnen beroemen.14Maar laat mij nooit opscheppen behalve in het kruis van onze Heer Jezus Christus, waardoor de wereld voor mij is gekruisigd, en ik voor de wereld. 15Want besneden zijn of niet besneden zijn betekent niets, maar wat telt is of je een nieuwe schepping bent.16Vrede en genade voor iedereen die volgens deze regel leven en ook voor het Israël van God.17Van nu af aan laat niemand mij lastig vallen, want ik draag in mijn lichaam de littekens van Jezus.18De genade van onze Heer Jezus Chistus is met jullie geest, broeders en zusters! Amen
1Paulus, door de wil van God een apostel van Jezus Christus, aan de heiligen en gelovigen die trouw zijn in Jezus Christus , die in Efeze zijn; 2genade zij jullie en vrede van God, onze Vader, en van de Heer Jezus Christus. 3Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemel gezegend heeft in Christus.4Hij heeft ons immers in Hem uitgekozen vóór de fundering van de wereld zodat wij heilig en onbesproken zouden zijn voor zijn aangezicht. 5In liefde was het zijn bedoeling om ons als zonen van Hem aan te nemen door Jezus Christus zoals Hij dat graag wilde,6tot lof van de grootheid van God's genade, ons geschonken in Jezus Christus.7En in Hem hebben wij de verlossing door zijn bloed, de vergeving van de overtredingen, naar de rijkdom van zijn genade,8welke Hij ons in overvloed heeft bewezen in alle wijsheid en inzicht9door ons het verborgen plan van zijn wil te doen kennen, in overeenstemming met het genoegen dat Hij Zich in Hem had voorgenomen,10om, voor de voorbereiding van de volheid van de tijd, al wat in de hemel en op de aarde is onder één hoofd, dat is Christus, samen te vatten,11In Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren volgens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil,12God heeft ons tot erfgenamen aangesteld, zodat wij, die de eersten zijn die op Christus hopen, tot lof van zijn heerlijkheid zouden zijn.13 Toen ook u in Christus het woord der waarheid, het evangelie van uw redding had gehoord, geloofde u in Hem en werd verzegeld met de beloofde Heilige Geest,14die een garantie is voor onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat wij bij God horen. 15 die de waarborg is van onze erfenis tot de verlossing van het bezit, tot lof van Zijn heerlijkheid.16ben ik niet gestopt God te danken voor jullie in mijn gebeden,17zodat de God van onze Here Jesus Christus jullie wijsheid en inzicht zal geven om Hem recht te kennen.18Ik bid, dat jullie ogen geopend zullen worden zodat jullie begrijpen welk hoop zijn roeping wekt en de rijkdom van zijn glorieuze erfenis onder heel het heilige volk van God.19In mijn gebeden vraag ik dat jullie zijn overweldigende en onvergelijkbare grote kracht kunnen kennen die in de gelovigen werkt in overeenstemming met de werking van zijn macht.20Deze macht heeft gewerkt in Christus, door Hem uit de doden op te wekken en te zetten aan zijn rechterhand in de hemel,21boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw.22God onderwierp alle dingen onder de voeten van Christus en gaf hem aan de kerk als hoofd over alle dingen.23De kerk is zijn lichaam, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt.
11. Wat jullie betreft, Hij heeft jullie levend gemaakt, waar jullie de dood verdienden door jullie misdaden en zonden 22. waarin jullie vroeger gewandeld hebben naar de denkwijze van deze wereld, jullie leefden volgens de heerser van de autoriteiten van de lucht, de geest die nu werkzaam is in de kinderen van ongehoorzaamheid. 33. Wij allen hebben vroeger tussen deze mensen geleefd, en wij waren van nature hetzelfde als de kinderen in het vlees, handelden naar de begeerte van ons vlees, toen wij de wil deden van het vlees en van de gedachten; en wij waren van nature kinderen die GODS straf verdienen.4v4. God, maar die rijk is aan barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmee Hij jullie heeft liefgehad, 5 5. toen wij dood waren door de misdaden heeft Hij jullie levend gemaakt met Christus uit genade zijn wij zalig geworden,6 v.6. en Hij heeft ons levend gemaakt, en ons gelijkwaardig een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus, 7v.7. om op deze manier de komende eeuwen de overweldigende rijkdom van Zijn genade te laten zien door Zijn goedertierenheid naar ons in Jezus Christus.8v.8 Want door genade zijn jullie gespaard, door het geloof, en dit kwam niet van jullie zelf, maar door de gave van God; 9v.9. niet uit werken, zodat niemand erover kan opscheppen 10v.10. God is degene die ons heeft gemaakt, in Christus Jezus om goede daden te doen, die God voorbereid heeft, zodat jullie daarin zouden wandelen. 11v.11. Houd rekening dat jullie die vroeger ongelovigen waren in het vlees, onbesnedenen genoemd werden, door de zogenaamde besnijdenis die door de mensenhanden was voltrokken12v.12. dat jullie toen in die tijd zonder Christus waren, uitgesloten van het burgerrecht van Israël, en vreemdelingen waren aan de geboden van de belofte, zonder verwachting en zonder God in de wereld.13v.13. Maar nu in Jezus Christus zijn jullie die vroeger veraf waren, dichterbij gekomen door het bloed van Christus.14 v.14. Want Hij is onze vrede, die met Zijn dood de twee werelden heeft verenigd en de muur van de vijandschap heeft afgebroken.,15v.15. Doordat Hij de wet met de geboden en regeringsbesluiten buiten werking heeft gesteld, om in Zichzelf vanuit twee mensen een nieuw mens te maken die naar vrede leidt.16v.16. doordat Hij de ongelovigen met God in een lichaam vriendschap zou herstellen door het kruis, aangezien Hij op deze manier de vijandschap heeft gedood.17v.17. En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan jullie, die veraf waren, en vrede aan hen, die dichtbij waren; 18v.18. Want door Hem hebben wij samen met de ongelovigen toegang door in één Geest tot de Vader.19v.19. Zo zijn jullie niet meer onbekenden en bijwoners, maar medeburgers van de heiligen en gezinslid van God.20v.20 gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is.21v.21. In Hem groeit de hele geestelijke samenstelling, volmaakt aaneengevoegd, tot een heilige tempel in de Heer.22v.22. In wie ook jullie samen worden opgebouwd tot een plaats waar God woont door Zijn Geest.
1Om jullie die ongelovigen zijn te kunnen dienen ben ik, Paulus, gevangene van Jezus Christus.2Ik neem aan dat jullie gehoord hebben over de taak die ik uit genade van God voor jullie heb gekregen.3Ik heb kort geschreven over het plan dat verborgen was, en aan mij bekendgemaakt is. 4Als je dit leest zal je een beeld krijgen en begrijpen welk inzicht ik heb gekregen over het verborgen plan van Jezus. 5In andere tijden was het plan niet bekendgemaakt aan de kinderen van de mens. Maar nu is het bekendgemaakt door de Heilige Geest aan zijn heilige apostelen en de profeten. 6Deze verborgen waarheid is dat de ongelovigen mede-erfgenamen zijn, medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie,7Ik ben een dienaar van dit evangelie geworden door de genade van God die met Zijn kracht door mij werkt. 8Aan mij, die de minste van alle gelovigen is, was deze genade gegeven, om bij de ongelovigen de diepe rijkdommen van Christus te prediken9en in het licht te stellen wat de bediening van het verborgen plan inhoudt, dat heel lang verborgen is gebleven in God, die de Schepper van alle dingen is.10Dit plan is nu bekendgemaakt door de kerk zodat aan de regeerders en de machten in de hemel, de veelkleurige wijsheid van God bekend zou worden,11Dit is volbracht aan de hand van het eeuwige voornemen, dat Hij in Christus Jezus, onze Heer, heeft uitgevoerd.12In Christus hebben wij vrije toegang met vertrouwen door ons geloof in Hem.13Daarom vraag ik jullie de moed niet op te geven, wegens mijn verdrukkingen voor jullie, die jullie tot eer zijn. 14Om die reden buig ik mij voor de Vader,15naar wie iedereen zowel op aarde als in de hemel is vernoemd. 16Ik bid dat Hij jullie vanuit Zijn rijdom geeft, zodat jullie met Zijn kracht in je geest gesterkt zullen worden. 17Ik bid dat Christus in jullie harten zal wonen door geloof en dat Zijn liefde het fundament is waarop jullie geloof is gebouwd.18zodat jullie dan samen met alle gelovigen, in staat zijn om te begrijpen, hoe breed, lang, hoog en diep,19de liefde van Christus is, die alle kennis te boven gaat, zodat jullie vol zullen zijn van God.20Aan hem nu, die door de kracht, welke in ons werkt, de macht heeft veel meer te doen, dan wij bidden of kunnen begrijpen,21aan hem zij de eer in de kerk en in Christus Jezus voor alle generaties voor altijd en eeuwig! Amen.
1Als gevangene van de Heer, wil ik er bij je aandringen, om een leven te leiden dat waardig is voor de roeping die je hebt ontvangen.2Wees volkomen nederig, zachtmoedig, geduldig en verdraag elkaar in liefde.3Doe je best om de eenheid van de Geest te behouden die verbonden is in vrede.4Er is één lichaam en één Geest, net zoals de roeping van één hoop waarin je werd geroepen. 5En zo ook is er één Heer, één geloof, één doop,6 en één God en Vader voor iedereen, die boven iedereen is en door iedereen en in iedereen.7Aan ons allemaal is genade geschonken naar de maat waarmee Christus het geeft.8Daarom staat er: "Toen Hij opsteeg in de hoogte voerde hij gevangenen mee en gaf Hij geschenken aan zijn volk. 9Wat betekent dit: "Hij is opgestegen", behalve dat Hij neergedaald is naar de lagere, aardse gewesten?10Hij die is afgedaald is dezelfde als Hij die opsteeg, tot boven de hemelsferen, om alles met zijn aanwezigheid te vullen. 11En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als predikers en leraars,12om het heilige volk toe te rusten tot bediening, om uiteindelijk het lichaam van Christus sterk te maken, 13totdat we allemaal de eenheid van geloof en kennis van de Zoon van God bereiken, zodat we volwassen worden en de maat van de volheid van Christus bereiken.14Christus bouwt ons op en dus zijn wij niet meer kinderen die heen en weer worden geslingerd door de golven, die meegevoerd worden door elke wind van geloofsleer en door het bedrog van mensen in hun bedrieglijke plannen.15 In plaats daarvan moeten we de waarheid in liefde spreken, in alle opzichten opgroeien in Hem die het hoofd is, dat wil zeggen Christus.16Christus bouwt het hele lichaam en is ondersteund en bijeengehouden door alle delen van het lichaam. Ieder deel draagt op eigen wijze bij tot de groei van het lichaam dat zo zichzelf opbouwt door de liefde.17Op gezag van de Heer zeg ik je dus met nadruk: ga niet langer de weg van de ongelovigen met hun loze denkbeelden. 18Ze zijn verward en verblind, doordat ze niets weten van het leven met God,omdat ze Hem niet kennen en hun hart gesloten houden.19Zij hebben zich namelijk in hun verdoving overgegeven aan de losbandigheid, om gretig winst te slaan uit allerlei onreinheid.20Maar op deze manier heb jij Christus niet leren kennen.21Je hebt over Hem gehoord en je bent in Hem onderwezen volgens de waarheid die Jezus is.22Je heb geleerd niet meer te doen wat bij je vroegere manier van leven hoort, omdat de oude mens te gronde gaat aan bedrieglijke verlangens.23Laat je voortdurend vernieuwen in je denken en in je geest,24om de nieuwe mens aan te trekken die geschapen is naar het beeld van God – in ware rechtvaardigheid en heiligheid.25Leg daarom de leugen af en spreek de waarheid, ieder met zijn naaste, omdat wij leden zijn van elkaar.26Als je boos wordt, zondig dan niet: laat de zon niet ondergaan over je boosheid,27en geef de duivel geen kans.28Wie een dief was, steel niet meer, maar in plaats daarvan moet hij goed werk met zijn handen verrichten. Op deze manier heeft hij iets om te delen met anderen die niets hebben.29Spreek geen schadelijke taal, maar alleen goede en waar nodig opbouwende woorden, die goed doen aan wie ze horen.30En bedroef de Heilige Geest niet, want het is door hem met wie je gemerkt bent voor de dag van verlossing.31Laat alle bitterheid en drift en boosheid varen, alle geschreeuw en gevloek, en alle kwaadaardigheid.32Wees goed voor elkaar en vol medeleven; vergeef elkaar zoals God jou in Christus vergeven heeft.
1Volg daarom Gods voorbeeld als Zijn geliefde kinderen .2En wandelt in de liefde, zoals ook Christus ons heeft liefgehad. Hij heeft Zichzelf voor ons opgeofferd als offer en slachtoffer. Dit was voor God een heerlijke geur.3Maar onder jullie mogen er geen spoor zijn van seksuele zedeloosheid, of enige vorm van onreinheid of hebzucht, omdat deze ongepast zijn voor Gods kinderen.4Er mag ook geen sprake zijn van onreinheid, dwaas gepraat of grove grappen die niet op hun plaats zijn maar eerder dankzegging. 5Want hiervan kan je wel zeker zijn: zedeloos, onreine of een hebzuchtige persoon-zo ook niet iemand die een dienaar is van afgoden, heeft enige erfenis in het koninkrijk van Christus en van God.6Laat niemand u misleiden met bedrieglijke redeneringen, want door zulke dingen komt de furie van God over de kinderen die ongehoorzaam zijn.7Dus ga niet mee in met wat ze doen.8Ooit wandelde je in de duisternis, maar nu ben je in het licht. Leef daarom als kinderen van het licht.9(want de vrucht van het licht bestaat in alle goedheid, rechtvaardigheid en waarheid),10en is getoetst naar wat de Here behaagt.11En neemt geen deel aan de onvruchtbare werken van de duisternis, maar belicht ze,12want het is zelfs schandelijk om te noemen, wat heimelijk wordt verricht;13Wanneer dingen door het licht wordt bloot gelegd, wordt het dan zichtbaar. En alles wat aangeraakt is door het licht, wordt licht.14Daarom wordt er gezegd: " Word wakker slapers, sta op uit de dood en Christus zal over je schijnen.15Wees dus heel voorzichtig hoe je leeft- niet als onverstandige, maar als iemand die wijs is.16Benut elke kans want de dagen zijn slecht.17Weest daarom niet onverstandig, maar wordt bewust van wat de wil van de Here is.18Word niet dronken van wijn dat leidt tot losbandigheid. Wees in plaats daarvan vervuld met de Heilige Geest,19en spreekt onder elkaar in psalmen, aanbidding en geestelijke liederen. Zing en maakt muziek vanuit je hart voor de Heer,20dankt te allen tijde in de naam van onze Heer Jezus Christus God, de Vader, voor alles,21Onderwerp je aan elkaar uit eerbied voor Christus.22Vrouwen, weest aan uw man onderdanig als aan de Here,23want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is van zijn kerk; Hij is het, die zijn lichaam in stand houdt.24Zoals de kerk zich onderwerpt aan Christus, zo moeten ook vrouwen zich in alles aan hun man onderwerpen.25Mannen, heb je vrouw lief, zoals Christus de kerk liefhad en zichzelf voor haar opgaf26om haar heilig te maken, door het wassen met water door het woord haar heeft gereinigd,27zodat hij haar aan zichzelf kan presenteren als een stralende kerk zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, heilig en onbesmet.28Op dezelfde manier zouden mannen hun vrouw moeten liefhebben als hun eigen lichaam. Wie van zijn vrouw houdt, houdt van zichzelf.29Want niemand haat ooit zijn eigen lichaam, maar hij voedt het en koestert het, zoals Christus met de kerk doet,30omdat wij leden zijn van zijn lichaam.31Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en verenigd worden met zijn vrouw, en die twee zullen tot één vlees worden.32Dit is een diep mysterie, maar ik heb het over Christus en de kerk.33Niettemin moet ieder van jullie van je eigen vrouw houden, zoals je van jezelf houdt. En de vrouw moet haar man respecteren.
1Kinderen, gehoorzaam je ouders in de Heer, want zo hoort het. 2Eer uw vader en uw moeder, want dit is het eerste gebod met een belofte, 3zodat het jullie goed gaat en jullie lang zullen leven op aarde.4Vaders, verbittert je kinderen niet, voedt hen op in de leer en vermaning van de Heer.5Slaven, gehoorzaam uw aardse meesters, met eerbied en eerlijk hart. Wees gehoorzaam aan hen zoals jullie Christus gehoorzamen. 6Wees gehoorzaam, niet alleen als je meester op je let om gezien te worden, maar als dienstknechten van Christus, die de wil van God van harte doen,7en bereidwillig dienstbaar te zijn als aan de Heer en niet aan mensen.8Dan zullen jullie, slaaf of vrij, die het goede heeft gedaan, door de Heer beloond worden.9En jullie meesters, behandel je slaven net zo, maakt geen onderscheid. Jullie weten namelijk, dat Hij die boven ons allebei staat, Heer in de Hemel is, en geen onderscheid maakt.10Uiteindelijk, wees sterk in de Heer door de kracht van Zijn macht. 11Trek de wapenrusting van God aan, om te kunnen standhouden tegen de verleiding van de duivel.12Want wij worstelen niet tegen mensen, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldheersers van de duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse sferen.13Trek daarom de wapenuitrusting van God aan, om weerstand te kunnen bieden in de kwade dag, nadat je je taak vervuld hebt, stand te houden.14Stel je dan op. Bind uw heupen met de riem van de waarheid, bekleed met het borstplaat van gerechtigheid,15 Wees bereid om het goede nieuws van vrede met God aan de mensen te vertellen, dat zijn je schoenen16Je geloof is de schild waarmee je in alle omstandigheden de brandende pijlen van de duivel kunt doven17en neemt de helm van de redding aan en het zwaard van de Geest, dat is het woord van God.18En bid daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest. Daartoe wakende met alle volharding en smekingen voor alle gelovigen.19Bid, dat wanneer ik mijn mond open doe, het woord mij gegeven wordt, om vrijmoedig het geheim van het evangelie bekend te maken,20 waarvoor ik een vertegenwoordiger ben, hoewel gevangen, toch vrijmoedig kan spreken zoals ik behoor.21Zodat jullie ook van mij mogen weten hoe het mij gaat, zal Tychikus, mijn geliefde broeder en trouwe dienaar in de Heer jullie alles vertellen.22Met dit doel heb ik hem naar jullie gestuurd, dat jullie onze omstandigheden kennen en jullie moed in te spreken.23Vrede aan de broeders, liefde en geloof van God, de Vader, en van Heer Jezus Christus.24Genade aan jullie allen die onze Heer Jezus Christus liefhebben.
1Paulus en Timoteüs, dienstknechten van Christus Jezus, aan al de heiligen in Christus Jezus, die in Filippi zijn, samen met hun leiders en diakenen;2Laat Gods genade en vrede, van onze Vader en de Here Jezus Christus met jullie zijn. 3Ik dank mijn God voor jullie, elke keer wanneer ik aan jullie denk;4altijd, in al mijn gebeden bid ik voor jullie met blijdschap,5omdat jullie deel nemen aan de prediking van het evangelie, vanaf de eerste dag tot nu.6Hiervan ben ik volledig overtuigd; dat Hij, die in jullie een goed werk is begonnen, dit tot het einde toe zal volbrengen, tot de dag van Christus Jezus.7Om zo over jullie te denken spreekt dan ook voor zich, omdat ik jullie op mijn hart draag. Jullie zijn mijn deelgenoten in genade zowel in mijn gevangenschap als in mijn verdediging en bevestiging van het evangelie.8God is mijn getuige, dat ik naar jullie verlang met dezelfde compassie als die van Jezus Christus. 9En dit bid ik, dat jullie liefde nog meer overvloedig zal zijn in helder inzicht en fijngevoeligheid,10zodat jullie onderscheid kunnen maken waar het op aankomt. Dan zullen jullie rein en foutloos zijn tegen de dag van Christus,11gevuld met de vrucht van gerechtigheid dat door Jezus Christus komt, om eer en prijs aan God te geven. 12Ik wil dat jullie weten, broeders, dat wat mij is overkomen, de verspreiding van het evangelie heeft gestimuleerd.13Daardoor is aan het hele paleis en aan alle anderen duidelijk geworden, dat ik in gevangenschap ben om Christus zijn wil14en de meeste van de broeders en zusters in de Here hebben door mijn gevangenschap vertrouwen gekregen om met meer moed, onbevreesd het woord van God te spreken.15Sommigen prediken over Christus uit jaloersheid en ruzie, maar anderen doen het met goede bedoeling.16Zij verkondigen Christus uit liefde. Zij weten dat ik tot verdediging van het evangelie gesteld ben,17maar degenen uit eigenbelang, met de onzuivere bedoeling, denken dat zij mij onder druk kunnen zetten terwijl ik in gevangenschap ben.18Wat doet het ertoe? Dat in elk geval, al is het voor false of eerlijke bedoelingen, Christus wordt verkondigd; en daarin verblijd ik mij. Ja ik zal mij verblijden.19Want ik weet, dat ik bevrijd zal worden door jullie gebeden en de hulp van de Geest van Jezus Christus.20Het is mijn vurige verlangen en hoop, dat ik in geen enkel opzicht beschaamd zal staan, maar dat met alle vrijmoedigheid, zoals steeds, ook nú Christus zal worden grootgemaakt in mijn lichaam, door mijn leven of door mijn dood.21Want het leven is voor mij Christus en het sterven is winst.22Als ik in het vlees blijf leven, betekent dat voor mij werken met vrucht. Maar wat ik moet kiezen, weet ik niet.23Van beide kanten word ik aangedrongen: ik verlang heen te gaan en met Christus te zijn, want dit is verreweg het beste;24maar nog in het vlees te blijven is nodig voor jullie bestwil.25En ik weet dat ik hiervan overtuigd zal blijven, en voortdurend bij jullie zal zijn, zodat jullie verder mogen groeien en vreugde hebben in het geloof.26Dan zullen jullie meer redenen hebben om Christus Jezus te verheerlijken wanneer ik weer bij jullie ben. 27Alleen, gedraag jezelf waardig naar het evangelie van Christus, zodat, als ik kom en jullie zie, of als ik afwezig blijf, dat ik van jullie mag horen, dat jullie standvastig zijn in één geest, één van ziel die samen streeft naar het geloof van het evangelie. 28Laten jullie je in geen enkel opzicht door de tegenstanders beangstigen. Dit is voor hun een teken van hun verderf, maar voor jullie een teken van jullie redding door God.29Want aan jullie is de genade gegeven, voor Christus, niet alleen om in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden,30in dezelfde strijd, die jullie eens van mij hebben gezien en nu van mij hoort.
1Als er bemoediging is in Christus, ondersteuning in liefde, gemeenschap in de Heilige Geest, als er ontferming en barmhartigheid is, 2maak mij dan volkomen gelukkig door eensgezind te zijn, één in liefde, in geest, en in streven,3zonder egoïstisch of arrogant te zijn. In plaats daarvan, beschouw anderen belangrijker dan jezelf. Let niet alleen op je eigen belang, 4maar ook op dat van anderen.5Laat je innerlijke houding zijn, zoals die ook in Christus Jezus was6die, God was, en die de goddelijke gedaante niet wilde vasthouden,7maar Zichzelf leeggemaakt heeft, en de gedaante van een dienstknecht heeft aangenomen, en gelijk geworden is aan de mensen.8In Zijn gedaante als mens, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geweest tot de dood, ja, tot de dood aan het kruis.9Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam gegeven,10zodat in de naam van Jezus, elke knie zich buigen zou, van hen die in de hemel en op aarde en onder de aarde zijn,11en elke tong zou bekennen: Jezus Christus is de Here, tot eer van God, de Vader!12Daarom, mijn geliefden, zoals jullie altijd gehoorzaam zijn geweest, niet alleen toen ik bij jullie was, maar nu nog meer bij mijn afwezigheid, blijf jullie redding uitwerken met eerbied en gehoorzaamheid,13want het is God, die tot zijn genoegen, zowel het willen als het werken in jullie tot stand brengt.14Doe alles zonder klagen of bezwaren,15zodat je zonder fouten en puur zult zijn, ongeschonden kinderen van God die schijnen als sterren in de wereld in het midden van een bedorven en verkeerde generatie.16Houd het woord des levens vast, zodat ik op de dag van Christus trots zal kunnen zijn, dat ik niet voor niks mijn wedloop gelopen heb en mij vruchtloos heb ingespannen.17Maar ook als ik uitgegoten word bij het offer en de eredienst van jullie geloof, zal ik opgewekt zijn en blij zijn met jullie allemaal.18Wees blij op dezelfde manier en wees blij met mij.19Ik hoop in de Here Jezus om Timoteüs snel naar jullie te sturen, zodat ik ook bemoedigd kan zijn als ik hoor hoe het met jullie gaat.20Want ik heb niemand die zó één van geest is met jullie, om trouw voor jullie belangen op te komen;21want ze zoeken allemaal hun eigen belang en niet de zaak van Christus Jezus. 22Jullie kennen zijn trouw, die getest is, en dat hij mij heeft geholpen in de dienst van het evangelie, net zoals een kind zijn vader helpt. 23Ik hoop dat ik hem snel kan sturen, als ik zie hoe het gaat met mijn zaak;24ik vertrouw niettemin in de Here, dat ik ook zelf snel zal komen.25Maar ik vond het noodzakelijk Epafroditus naar jullie te sturen, mijn broer, collega en medestrijder, die als jullie afgevaardigde mij hielp in hetgeen ik nodig had. 26Hij verlangde namelijk naar jullie en maakte zich zorgen omdat jullie gehoord hadden dat hij ziek was.27Hij is ook ziek geweest, en ging bijna dood, maar God heeft naar hem omgekeken, en niet alleen naar hem, maar ook naar mij, zodat ik niet het ene na het andere verdriet zou hebben.28Ik stuur hem haastig, zodat jullie, als jullie hem zien, blij kunnen zijn en ik minder zorg heb.29Ontvang hem dan in de Here, met alle vreugde en houd mannen zoals hij in ere.30Want vanwege het werk van Christus is hij vlakbij de dood geweest en hij heeft zijn leven gewaagd om aan te vullen wat nog ontbrak in jullie dienst aan mij.
1Nu dan mijn broeders en zusters, wees blij in de Heer! Het is niet verdrietig voor mij om dit nog een keer aan jullie te schrijven. Het houdt jullie veilig.2Pas op voor de honden. Pas op voor wie kwaad doet. Pas op voor de besnijdenis!3Want wij zijn de besnijdenis, wij, die Hem dienen door de Heilige Geest , die in Christus Jezus roemen en dus niet op eigen kracht vertrouwen.4Hoewel ik voor mijzelf wel reden zou hebben om op eigen kracht te vertrouwen, meer nog dan een ander:5ik ben besneden op de achtste dag, ik kom uit het volk Israël en van de stam Benjamin. Ik ben een echte Hebreeër,6volgens de wet van de Farizeeërs, een ijverig vervolger van de gemeente en ik volg de wet onberispelijk.7Maar alles wat voor mij winst was, heb ik om Christus’ wil als verlies beschouwd.8Ik beschouw het zelfs als waardeloos, omdat de kennis van Christus Jezus mij altijd meer waard zal zijn. Voor Hem heb ik dit alles prijsgegeven en houd het voor vuilnis, zodat ik Christus zou winnen.9Ik wil in Hem zijn en niet op mijn eigen gerechtigheid die van de wet komt vertrouwen, maar de gerechtigheid door het geloof in Christus, die bij God vandaan komt door het geloof.10Daarom wil ik Hem dus kennen en de kracht van zijn opstanding en delen in zijn lijden om meer op Hem te gaan lijken in zijn dood,11om zo de opstanding uit de doden te mogen ervaren.12Niet, dat ik het al heb of al volmaakt zou zijn, maar ik streef ernaar om het te grijpen, omdat ik ook door Christus Jezus gegrepen ben.13Broeders en zusters, ik denk echt niet dat ik het al gegrepen heb,14maar ik kies om te vergeten wat achter mij ligt en ik strek mij uit naar wat vóór mij ligt. Ik streef naar het doel van mijn roeping van boven en heb zicht op de prijs ervan in Jezus Christus.15Laten wij dan allen, die volwassen zijn, zo denken. En indien je op enig punt anders denkt, dan zal God je dat ook openbaren;16Laten wij daarom verder gaan in wat wij al bereikt hebben. 17Volg mij broeders en kijk ook naar hen die net zo wandelen als wij.18Want velen wandelen – ik heb het jullie vaak gezegd, maar nu zeg ik het ook met tranen in mijn ogen – als vijanden van het kruis van Christus.19Hun einde is de ondergang, hun god is hun maag, hun schande is hun eer. Zij denken alleen aan aardse dingen.20Maar wij zijn burgers van een rijk in de hemel. Daarvandaan verwachten wij vol spanning de Here Jezus Christus als Verlosser.21Hij zal ons sterfelijk lichaam veranderen, zodat het als Zijn verheerlijkt lichaam zal zijn met de kracht waarmee Hij ook alle dingen aan Zich kan onderwerpen.
1Zorg er daarom voor, lieve broeders, dat jullie één blijven met de Heer. Ik ben blij met jullie en verlang ernaar jullie weer te zien. 2Tegen Euodia en Syntyche zeg ik dat ze één moeten zijn in de Heer.3Ja, ik vraag je, mijn trouwe medewerker, om deze vrouwen verder te helpen. Zij hebben mij samen met Clement en de rest van de medewerkers geholpen de evangelie te preken, daardoor staan hun namen in het Boek des levens.4Wees altijd blij in de Heer! Ik zeg het nóg een keer: wees blij!5Laat alle mensen zien dat jullie vriendelijk zijn. De Heer is dicht bij jullie.6 Maak je nergens zorgen over, maar, bid tot God en vraag in gebed aan God wat je nodig hebt. Dank Hem ook voor alles.7En de vrede van God, die wij met geen mogelijkheid kunnen begrijpen, zal jullie hart en jullie gedachten beschermen in Jezus Christus.8En, broeders, denk aan alles wat waar is, alles wat eerlijk is, alles wat heilig is, alles wat rein is, alles wat liefdevol is, alles wat goed is, alles wat mooi is en lof verdient.9Doe alles wat jullie van mij geleerd, gezien en gehoord hebben, en de vrede van God zal met jullie zijn.10Ik ben blij in de Heer, dat jullie nu eindelijk jullie bezorgdheid voor mij tonen. Jullie waren daarvoor bezorgd, maar hadden niet de mogelijkheid om mij te helpen. 11Dat zeg ik niet omdat ik iets nodig heb want ik heb geleerd om blij te zijn in de omstandigheden waarin ik ben. 12Ik weet wat armoede is, en ik weet wat het is om veel te hebben. Ik heb echt alles meegemaakt. Ik heb geleerd wat het is om genoeg te eten te hebben en ik heb geleerd wat het is om honger te hebben. 13Ik kan alles doen dankzij Christus die mij kracht geeft.14Toch was het goed dat jullie mij hebben geholpen toen ik het moeilijk had.15Toen ik nog maar pas begonnen was met evangelie te prediken, heeft na mijn vertrek uit Macedonië geen één gemeente mij geld gegeven. Alleen jullie. Dat weten jullie wel. 16Want ook te Tessalonica hebben jullie mij meer dan een keer jullie steun gestuurd.17Toch gaat het mij niet om de financiële steun. Maar, het gaat mij er om dat jullie er een grote hemelse beloning voor zullen krijgen.18Ik heb alles rijkelijk ontvangen. Ik heb meer dan genoeg nu ik van Epafroditus het geld heb gekregen dat jullie hebben gestuurd. De geur voor God is zoet en God ontvangt dit offer met vreugde.19Mijn God zal jullie alles in overvloed geven. Hij geeft ons in Jezus Christus van zijn rijkdom. 20Alle eer en glorie is voor onze God en Vader, voor eeuwig! Amen! 21Doe de groeten aan alle mensen die in Jezus Christus geloven. Jullie krijgen de groeten van de broeders die bij mij zijn.22Jullie krijgen ook de groeten van alle gelovigen hier. Vooral van de gelovigen die bij het hof van de keizer horen.23De genade van de Heer Jezus Christus is met jullie.
1Paulus, een apostel van Jezus Christus door de wil van God, en Timoteüs onze broer,2aan de heilige en gelovige broeders en zusters in Christus te Kolosse: wij wensen jullie genade en vrede van God onze Vader. 3Wij danken God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, en we bidden altijd voor jullie.4Vanaf het moment dat wij gehoord hebben van uw geloof in Jezus Christus en van uw liefde voor de heiligen,5door de hoop, die voor jullie bewaard is in de hemel. Die jullie vanaf het begin hebben gehoord, de prediking van de waarheid, het goede nieuws,6dat tot jullie gekomen is. Op dezelfde manier draagt het goede nieuws vrucht en groeit in de hele wereld, net zoals bij jullie vanaf de dag, jullie het gehoord hebben en de genade van God in waarheid hebben leren kennen;7zoals jullie het ontvangen hebben van Epafras, onze geliefde mede dienaar, die voor u een trouwe dienaar van Christus is,8hij heeft ons laten weten over uw liefde in de Geest.9Vanaf de dag, dat wij dit hebben gehoord, zijn wij voor jullie aan het bidden. Dat jullie gevuld zullen worden met de kennis van zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht,10tot eer van de Heer leven, doen wat Hij graag wilt, in alle goed werk vrucht te dragen en op te groeien in de kennis van God.11Zo worden jullie bekrachtigd volgens de macht van Zijn heerlijkheid tot doorzettingsvermogen, geduld, en blijdschap12en daarbij danken wij de Vader, die jullie geschikt hebben gemaakt voor het erfenis van de heiligen.13Hij heeft ons gered uit de macht van de duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van Zijn geliefde Zoon,14in Hem hebben wij redding, Hij vergeeft onze zonden. 15Hij is de afbeelding van God, die we niet kunnen zien, de eerstgeborene van de hele schepping,16want alles is door Hem en voor Hem gemaakt, die in de hemel en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, tronen, heerschappijen, overheden, machten; alle dingen zijn door Hem en voor Hem geschapen;17en Hij was vóór alles en alle dingen bestaan door Hem;18en Hij is het hoofd van het lichaam, de kerk. Hij is de eerste die uit de dood is opgestaan, zo is hij dus de eerste van alles, 19Want God was zeer tevreden om in Zijn Zoon Zelf te komen wonen,20en door de Zoon alle dingen met Zichzelf zou verzoenen door vrede te maken door het bloed van Zijn kruis, zowel dingen die op aarde zijn maar ook die in de hemel zijn.21Ook jullie, die vroeger ver van God verwijderd waren en die slechte gedachten hadden en boze werken.22Maar nu heeft Hij vrede gebracht door de dood van Zijn aardse lichaam aan het kruis, om jullie heilig, rein en zuiver vóór Zich te stellen,23als jullie sterk en krachtig blijven in het geloof en je niet laat afleiden van de hoop van het evangelie, dat jullie gehoord hebben dat bekend werd in de hele wereld, waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben. 24Ik ben blij dat ik nu voor jullie mag lijden, zo kan ik een beetje voelen hoe Christus voor het lichaam, de kerk heeft geleden.25God heeft mij gevraagd de gemeente te dienen en alles over het Woord te vertellen26Dit is het verborgen plan, dat eeuwen en generaties lang verborgen is geweest, maar nu bekend is gemaakt aan zijn heiligen.27Aan hen heeft God willen bekendmaken, hoe rijk de heerlijkheid van dit verborgen plan is onder de ongelovigen: Christus onder jullie, de hoop van de heerlijkheid.28Wij vertellen overal over Hem, als wij anderen waarschuwen en onderwijzen in alle wijsheid, zodat ieder mens perfect wordt in christus.29Daarom werk en strijd ik door de kracht van God die Hij mij geeft, die volop in mij werkzaam is.
1Want ik stel het op prijs dat jullie weten, wat een zware strijd ik heb gevoerd voor jullie, en voor hen, die in Laodicea zijn en voor ieder, die mij persoonlijk heeft leren kennen,2zodat zij troost kunnen vinden in hun hart en met liefde samen komen om volledig de rijkdom en het geheim van God te leren begrijpen, dat is Christus,3in Wie al de schatten van wijsheid en kennis verborgen zijn. 4Dit zeg ik, opdat niemand jullie kan bedriegen door mooie praatjes. 5Want al ben ik niet persoonlijk aanwezig, in gedachten ben ik bij jullie en ben ik blij te zien hoe veel orde er bij jullie is, en hoe standvastig jullie geloof in Christus is.6Nu jullie Christus Jezus, de Here, aanvaard hebben, wandelt met Hem,7geworteld en dan opgebouwd worden in Hem, bevestigd worden in het geloof, zoals u geleerd is, overvloeiende in dankzegging.8Pas op dat niemand jullie meesleept met mooie praatjes en door ijdel bedrog, zoals opgelegde menselijke traditie in de wereld. En die niet in overeenstemming met Christus zijn.9Want in Hem woont al de volheid van God.10En jullie zijn vol van Hem, die het hoofd is van alle overheid en macht.11Door Hem zijn jullie ook besneden, maar niet met een besnijdenis uitgevoerd door mensenhanden, maar door een besnijdenis van Christus door het afleggen van het aardse lichaam.12Omdat door de doop wordt jullie oude leven begraven, en worden jullie opgewekt in Hem door het geloof in God, die Hem uit de doden heeft opgewekt.13Toen jullie nog dood en onbesneden waren door de zonden hebben jullie overtredingen begaan, maar zijn jullie weer levend gemaakt toen Hij al jullie zonden heeft kwijt gescholden.14Door aan het kruis te sterven voor jullie zonden heeft Hij alle bewijs dat tegen jullie getuigde en bedreigde uitgewist.15Hij heeft de heersers en autoriteiten ontwapend en publiekelijk vernederd, zegevierend over hen door het kruis. 16Laat dan niemand jullie blijven oordelen over dingen als eten en drinken of een feestdag, nieuwe maan of sabbat.17Al deze dingen, zijn slechts een schaduw van wat moest komen, terwijl waar het werkelijk om gaat is Christus.18Laat niemand u de prijs doen missen door opgelegde nederigheid en engelenverering, Die persoon handelt uit wat hij heeft gezien en door zijn wereldse manier van denken.19Terwijl hij zich niet houdt aan het hoofd, waaruit het gehele lichaam, door pezen en banden ondersteund en samengehouden wordt, om goddelijke ontwikkeling door te maken. 20Indien jullie met Christus gestorven zijn voor de basis principes van de wereld, waarom laten jullie geboden opleggen alsof jullie nog onder de basis principes van de wereld leven: 21"Raak niet aan, proeft niet, roer niet aan"?22Al deze dingen zullen verloren gaan door het te gebruiken, zoals het gaat met voorschriften en leringen van mensen. 23Deze regels hebben het uiterlijk van wijsheid, van zelfgemaakte godsdienst met nederigheid en het straffen van je lichaam, zonder waarde en dient slechts tot bevrediging van het vlees.
1Indien jullie dan met Christus zijn opgestaan, zoek de dingen die boven zijn, waar Christus zit aan de rechterhand van God.2Bedenk de dingen die boven zijn, niet de dingen die op aarde zijn.3Want jullie zijn gestorven en jullie leven is verborgen met Christus in God. 4Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zullen jullie ook met Hem verschijnen in heerlijkheid. 5Beschouw dan de leden die op de aarde zijn als dood: hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerte en hebzucht, want dat is afgoderij,6om deze dingen zal de woede van God op de ongehoorzamen komen.7Daarin hebben jullie ook vroeger gewandeld, toen jullie erin leefden.8Maar nu moeten jullie ook dit alles wegdoen: woede, heftigheid, kwaadaardigheid, boosaardigheid en vuile taal uit jullie mond.9Lieg niet meer tegen elkaar, omdat jullie de oude mens met zijn praktijken hebben afgelegd,10en de nieuwe mens hebt aangetrokken, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper,11waarbij geen onderscheid is tussen Griek en Jood, besneden of onbesneden, barbaar en Skyth, slaaf en vrije, maar Christus is alles en in allen.12En zo, als door God uitgekozen heiligen en geliefden, trek dan het volgende aan: innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld.13Verdraag elkaar en vergeef elkaar, indien de één een klacht tegen de ander heeft; vergeef hen zoals de Here jullie vergeven heeft.14Boven alles, heb lief, dat is de band van volmaaktheid.15En laat de vrede van Christus in jullie harten regeren, tot welke jullie tenslotte in één lichaam geroepen zijn; en wees dankbaar.16Laat het woord van Christus rijkelijk in jullie leven, zodat jullie elkaar in alle wijsheid leert en terechtwijst met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen en zing tot God met dankbaarheid in jullie harten.17En alles wat jullie doen met woord of daad, doe alles in de naam van de Heer Jezus, dank God de Vader door Hem! 18Vrouwen, erken de autoriteit van je man, zoals het past in de Heer. 19Mannen, hou van jullie vrouw, en wees niet bitter tegen haar.20Kinderen, gehoorzaam jullie ouders in alles, want dit is de wil van de Heer.21Vaders, irriteer je kinderen niet, zodat zij niet moedeloos worden.22Slaven, gehoorzaam jullie meesters altijd, probeer het hun niet allleen naar de zin te maken als zij op jullie letten, maar voordurend met een oprecht hart en ontzag voor God. 23Wat jullie ook doen, doe jullie werk van harte, als voor de Heer en niet voor mensen;24jullie weten toch, dat de Heer jullie zal belonen met Zijn erfenis. Jullie dienen Christus als de Heer.25Want wie onrecht doet, zal de consequentie van zijn onrecht terugontvangen, en God maakt daarbij geen onderscheid.
1Meesters, behandel jullie slaven juist en op een eerlijke manier, want jullie weten dat jullie ook een Meester in de hemel hebben.2Blijf trouw bidden, wees waakzaam en dankbaar. 3En bid ook voor ons dat God een deur mag openen voor onze boodschap, zodat wij het mysterie van Christus, waarvoor ik een gevange ben, mogen verkondigen. 4Bid dat ik het duidelijk kan maken, zoals ik het zou moeten spreken.5Wees wijs tegenover degene die buiten staan, en gebruik de tijd optimaal.6 Laat jullie gesprek altijd vol genade zijn, gekruid met zout, zodat jullie weten hoe je elk persoon het juist antwoord moet geven.7Over mijn volledige omstandigheden zal Tychikus jullie, op de hoogte brengen. Hij is een dierbare broeder, een trouwe dienaar en mededienaar in de Heer.8Om die redenen heb ik hem naar jullie gestuurd, dat jullie zouden horen, hoe het met ons gaat, en op die manier jullie van harte aanmoedigen.9Samen met Onesimus, mijn getrouwe en geliefde broeder, die een van jullie is. Zij zullen jullie van alle omstandigheden hier op de hoogte brengen.10Aristarchus, mijn medegevangene, groet jullie, en ook Marcus, de neef van Barnabas, over hem hebben jullie instructies gekregen; ontvangt hem, indien hij langskomt.11Jezus, die Justus heet, stuurt ook de groeten. Deze zijn de enige Joden onder mijn medewerkers voor het koninkrijk van God, en ze zijn altijd een troost voor mij geweest. 12Epafras begroet jullie. Hij is een van jullie en een slaaf van Jezus Christus. Hij houdt jullie altijd in gebed, zodat jullie volmaakt en volledig verzekerd kunnen zijn in God.13Want ik kan van hem getuigen, dat hij zich veel moeite heeft gegeven voor jullie en voor hen die in Laodicea en te Hiërapolis wonen.14De geliefde arts Lucas en ook Demas groeten jullie.15Groet de broeders in Laodicea, en Nympha, en de kerk die in haar huis is.16Wanneer deze brief onder jullie gelezen is, laat hem dan ook lezen in de kerk van Laodicea, en zie dat jullie ook de brief van Laodicea aan jullie laten voorlezen.17Zeg tegen Archippus: "Zorg dat jij de bediening die je in de Heer hebt ontvangen, dat je die vervult."18Deze brief heb ik met mijn eigen hand geschreven— Paulus. Denk aan mijn gevangenschap. Moge genade met jullie zijn.
1Paulus, Silvanus en Timoteüs aan de gemeente van Tessalonicenzen in God, de Vader en de Heer Jezus Christus: Wij wensen jullie genade en vrede toe.2Wij danken God altijd voor jullie allemaal, als wij aan jullie denken in onze gebeden,3en denken altijd aan het werk van jullie geloof, de inspanning met jullie liefde en de volharding van jullie hoop op onze Heer Jezus Christus voor het oog van onze God en Vader.4Omdat jullie door God, geliefde broeders, gekozen zijn, dat weten wij,5omdat onze prediking van de evangelie niet alleen in woorden tot jullie gekomen is, maar ook in kracht en in de Heilige Geest en in grote volheid; jullie weten trouwens, hoe wij bij jullie geweest waren om goed voor jullie te doen.6En jullie zijn volgelingen geworden van ons en van de Heer en jullie hebben het woord onder zware verdrukking met blijdschap van de Heilige Geest aangenomen,7zodat jullie een voorbeeld zijn geworden voor alle gelovigen in Macedonië en in Achaje.8Want in jullie midden was het woord van de Heer gehoord, niet alleen in Macedonië en Achaje, maar overal is jullie geloof, dat zich op God richt, bekend geworden, zodat wij daarvan niets hoeven te zeggen.9Want zelfs anderen vertellen aan ons, hoe wij bij jullie ontvangen zijn en hoe jullie van de afgoden tot God bekeerd zijn, om de levende en waarachtige God te dienen,10en uit de hemelen zijn Zoon te verwachten, die Hij uit de dood opgewekt heeft, Jezus, die ons verlost van de komende straf.
1Want jullie weten zelf, broeders en zusters, toen wij bij jullie gekomen waren, was dat niet zonder resultaat.2Integendeel, en zoals jullie weten, ondanks de mishandelingen en beledigingen, die wij eerder in Filippi hadden ervaren, en onder hevige oppositie, was het God die ons de moed en kracht gaf jullie het evangelie van God te brengen.3Want ons waarschuwen komt niet voort uit misvattingen of onzuivere bedoeling. En gaat ook niet samen met bedrog.4Integendeel, door God ons waardig heeft gevonden om aan ons het goede nieuws toe te vertrouwen, spreken wij niet om de mensen een plezier te doen, maar God. Hij is degene die onze harten onderzoekt.5Zoals jullie weten hebben wij nooit met vleiende woorden gesproken, of met egoïstische bedoelingen. God is onze getuige!6Ook zochten wij geen eer van de mensen, niet van jullie en ook niet van anderen, hoewel wij als apostelen van Christus ons hadden kunnen laten gelden; 7hebben wij ons onder jullie vriendelijk gedragen, zoals een moeder haar eigen kinderen koestert.8Zo waren wij, in onze grote liefde voor jullie, bereid om jullie niet alleen het evangelie van God te brengen, maar ook ons eigen leven met jullie te delen. Zo dierbaar waren jullie voor ons geworden.9Broeders en zusters, jullie herinneren je onze moeite en inspanningen. Terwijl wij dag en nacht werkten, om niemand van jullie lastig te vallen, hebben wij jullie het evangelie van God geproclameerd.10Jullie zijn getuigen, en ook God, hoe gelovig, betrouwbaar en volmaakt wij ons bij jullie, die geloven, gedragen hebben.11Jullie weten trouwens, hoe wij jullie, als een vader zijn eigen kinderen, één voor één corrigeerden en aanmoedigden, 12en aanspoorden om te blijven wandelen, eerbiedig voor God, die jullie roept tot zijn eigen Koninkrijk en heerlijkheid.13En daarom blijven wij God voortdurend danken, dat jullie, toen jullie het verkondigde woord van God hadden ontvangen van ons, het hebben aangenomen niet als een woord van mensen, maar dat het inderdaad is, als het woord van God, dat nu in jullie werkt, die geloven.14Want jullie broeders en zusters, zijn volgelingen van de gemeenten van God in Christus Jezus, die in Judea zijn, omdat jullie ook hetzelfde te verduren hebben gehad van jullie eigen medemensen als zij van de Joden15die zelfs de Heer Jezus en de profeten hadden gedood en ons tot het uiterste vervolgd hebben. Die dienen God niet en zijn alle mensen vijandig gezindt.16Zij houden ons tegen om tot de niet Joodse volken te spreken over hoe ze kunnen worden gered. Daardoor zullen zij voor altijd de maat van hun zonden vol maken. De allergrootste woede van God komt dan uiteindelijk over hen.17Maar wij, broeders en zusters, zijn een tijdlang niet bij jullie geweest, maar jullie waren wel in ons hart, en hebben met veel verlangen en toewijding geprobeerd om naar jullie te komen.18Wij, of liever: ik, Paulus heb namelijk geprobeerd om een paar keer naar jullie toe te kome maar helaas heeft satan het ons verhinderd.19Want wie is onze hoop of blijdschap onze erekrans voor onze Heer Jezus bij zijn wederkomst, wie anders dan jullie?20Ja, jullie zijn onze glorie en blijdschap.
1Daarom hebben wij, – want wij konden het niet langer uithouden, – besloten alleen in Athene achter te blijven,2en wij hebben Timoteüs, onze broeder, een medewerker van God in het evangelie van Christus, gezonden om jullie te helpen groeien en aan te sporen in geloof,3zodat niemand zou twijfelen onder deze vervolgingen. Jullie weten immers zelf, dat wij die moeten ondergaan;.4Inderdaad toen wij bij jullie waren, zeiden wij al van tevoren, dat wij zouden worden vervolgd en inderdaad is dat ook gebeurd, zoals jullie ook weten.5Daarom, toen ik het niet langer vol kon houden, heb ik geïnformeerd naar jullie geloof. Misschien had de duivel jullie misleid, en dan was ons werk vruchteloos geweest.6Maar Timoteüs kwam van jullie naar ons toe en bracht goed nieuws over jullie geloof en liefde. Hij heeft ons verteld dat jullie altijd goede herinnringen aan ons hebben en er naar verlangen ons te zien zoals wij ook jullie.7Daarom zijn wij ook, broeders en zusters, in al onze nood en vervolgingen, bemoedigt door jullie geloof,8en leven wij nu op als blijkt dat de Heer jullie fundament is.9Inderdaad hoe kunnen wij God genoeg danken voor jullie, voor al de vreugde die wij hebben tegenover God over jullie?10Dag en nacht bidden wij vurig, dat wij jullie weer zullen zien zodat wij kunnen geven wat ontbreekt in jullie geloof.11Moge, onze God en Vader, en onze Heer Jezus, de weg vrijmaken om naar jullie te komen;12En moge de Heer jullie doen toenemen en overvloedig maken in de liefde voor elkaar en naar iedereen zoals wij dat voor jullie doen,13Moge Hij jullie hart versterken, zodat jullie in heiligheid en onschuld voor onze God en Vader kunnen zijn bij de komst van onze Heer Jezus met Zijn heilige volk.
1Tot slot, broeders en zusters, vragen wij en waarschuwen wij jullie in de naam van de Here Jezus. Zoals jullie dat van ons hebben gehoord, hoe jullie moeten leven en God daarmee dienen, zodat jullie dat inderdaad ook doen en dat nog steeds meer zullen doen.2Want jullie weten, welke geboden wij aan jullie hebben gegeven namens de Here Jezus.3Want dit is de wil van God, jullie heiligheid, dat jullie seksuele losbandigheid vermijden,4dat iedereen controle over zijn eigen lichaam heeft in heiligheid en zuiverheid,5niet in hartstochtelijke lust, zoals de ongelovigen, die God niet kennen6en dat men zijn broer of zuster niet slecht behandelt of bedriegt in deze kwestie, want de Here neemt wraak in dit alles, zoals wij ook jullie vroeger voor gewaarschuwd hadden en nadrukkelijk te kennen hebben gegeven.7Want God heeft ons niet geroepen tot zedeloosheid, maar tot een heilig leven.8Daarom, wie dit afwijst, wijst niet de mens af, maar God, die aan julliezijn Heilige Geest geeft.9Over de broederliefde en zusterliefde is het niet nodig jullie te schrijven; jullie hebben zelf van God geleerd elkaar lief te hebben.10Jullie doen dat dan ook met betrekking tot alle broeders en zusters in heel Macedonie. Maar wij sporen jullie aan om dit nog veel meer te doen,11en er naar te streven een rustig leven te leiden en jullie je zorgen voor je eigen verantwoordelijkheden en met jullie handen te werken, zoals wij jullie hebben gezegd,12zodat jullie je fatsoenlijk gedragen tegenover degenen, die buiten staan, zonder iets van hen nodig te hebben.13Wij willen jullie niet in het onwetende laten, broeders en zusters, wat betreft degenen, die gestorven zijn, zodat jullie niet bedroefd hoeven te zijn, zoals andere mensen, die geen hoop hebben.14Want als wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is, zo zal God ook hen, die gestorven zijn, met Jezus laten terugkeren.15Want wij zeggen dit tegen jullie door het woord van de Here: wij, die leven en achtergebleven zijn tot de komst van de Here, zullen in geen geval zij die gestorven zijn voorgaan.16Want de Here zal zelf neerdalen uit de hemel. Hij zal komen met gejuich, met de stem van de aartsengel, en met de trompet van God, en degenen die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan;17wij die nog leven, die achtergebleven zijn, zullen samen met hen op de wolken in een oogwenk opgenomen worden, de Here tegemoet in de lucht, en zo zullen wij altijd bij de Here zijn.18Troost elkaar dus met deze woorden.
1Broeders en zusters over de tijden en gelegenheden, is het niet nodig, dat jullie geschreven worden:2Want jullie weten zelf heel goed, dat de dag van de Heer als een dief in de nacht komt.3Terwijl zij zeggen "Vrede en rust," overkomt hun, als de weeën van een zwangere vrouw, een plotselinge verwoesting, en zij zullen er niet aan ontsnappen.4Maar jullie, broeders, leven niet in de duisternis, zodat die dag jullie als een dief zou overvallen:5want jullie zijn allemaal kinderen van het licht en kinderen van de dag. Wij behoren niet aan nacht of duisternis toe;6laten wij dan ook niet slapen zoals de anderen, maar laten wij wakker en nuchter blijven.7Want zij die slapen, slapen s'nachts en zij die dronken worden zijn s'nachts dronken,8maar laten wij, die deel zijn van de dag, nuchter zijn, toegerust met het harnas van geloof en liefde en met de helm van hoop op Gods redding;9want God heeft ons niet onder boosheid geplaatst, maar tot het verkrijgen van redding door onze Heer Jezus Christus,10die voor ons gestorven is, zodat wij, die nog op aarde zijn of gestorven zijn, samen met Hem zouden leven.11Daarom, bemoedig elkaar en bouw elkaar op, zoals jullie al doen.12Wij vragen jullie, broeders en zusters, waardeer hen, die veel werk onder jullie verrichten, die jullie leiden naar de Heer en jullie corrigeren,13en respecteer hen in liefde, wegens hun werk. Houd vrede onder elkaar.14Wij bemoedigen jullie, broeders, waarschuw hen die niet Gods richtlijnen volgen, bemoedig de bange, kom op voor de zwakken, heb geduld met iedereen.15Zorg er voor dat niemand kwaad met kwaad betaalt, maar ga altijd achter het goede aan, met elkaar en iedereen.16Wees altijd blij,17bid zonder te stoppen,18dank God voor alles. Want dit is de wil van God in Christus Jezus voor jullie gelovigen.19Doof de Geest niet uit,20denk niet te min over profetieën,21maar toetst alles en houd vast aan het goede.22Ga elk soort kwaad uit de weg.23En laat de God van vrede, jullie helemaal heiligen- en dat jullie geest, ziel en lichaam bij de komst van onze Heer Jezus Christus helemaal perfect bewaard zal zijn.24Die jullie roept, is betrouwbaar; Hij zal het ook doen.25broeders, bid ook voor ons.26Groet alle broeders en zusters met een heilige kus.27In de naam van de Heer dring ik er bij jullie op aan dat deze brief aan alle broeders en zusters voorgelezen zal worden.28De genade van onze Heer Jezus Christus is met jullie.
1Paulus, Silvanus en Timoteüs aan de gemeente van de Tessalonicenzen in God, onze Vader, en de Heer Jezus Christus.2Genade aan jullie en vrede van God, onze Vader, en van de Heer Jezus Christus.3We zouden altijd God voor jullie moeten danken, broeders, want dit is gepast, omdat jullie geloof meer en meer aan het groeien is, en de liefde die jullie voor elkaar hebben, toeneemt.4Dus wijzelf spreken met trotsheid over jullie in the gemeentes van God. We vertellen hun over je geduldig volhouden en het geloof onder vervolgingen. We vertellen hun over de beproevingen die jullie doorstaan.5Dit is het bewijs van Gods rechtvaardig oordeel, zodat jullie beschouwd zullen worden als waardig voor het koninkrijk van God, waarvoor jullie ook lijden.6Het is inderdaad rechtvaardig van God om hen te onderdrukken die jullie onderdrukken,7en verlichting te geven aan jullie die lijden en aan ons ook, wanneer de Heer Jezus onthuld wordt van de hemel met Zijn machtige engelen in vlammend vuur,8 en wraak nemen op degenen die God niet erkennen en op degenen die het evangelie van onze Heer Jezus niet aannemen.9Ze zullen gestraft worden met eeuwige vernietiging, verwijderd van de aanwezigheid van de Heer en van de grootheid van Zijn macht.10Hij zal dit doen wanneer Hij komt op die dag dat Hij verheerlijkt wordt door Zijn mensen en met bewondering wordt aanschouwd door iedereen die tot geloof gekomen zijn, want jullie geloofden ons getuigenis.11Daarom bidden wij ook voortdurend voor jullie, dat onze God jullie waardig zal beschouwen voor je roeping en met zijn macht ieder goed doel en ieder werk van vertrouwen zal vervullen.12Wij bidden voor deze dingen zodat de naam van onze Heer Jezus in jullie verheerlijkt mogen worden, en jullie in Hem, volgens de genade van onze God en de Heer Jezus Christus.
1Maar wij vragen jullie met klem, broeders en zusters, met betrekking tot de komst van onze Heer Jezus Christus en onze vereniging met Hem,2dat jullie niet gemakkelijk verstoord of verontrust worden, of door een geest, of door een prediking, of door een brief die van ons afkomstig zou zijn alsof de dag van de Heer al aangebroken is. 3Laat niemand jullie misleiden, hoe dan ook. Want eerst moet de verlating van de waarheid komen en de mens van wetteloosheid worden onthuld, de zoon van vernietiging,4die zich verzet tegen en zichzelf verheft boven alles wat God wordt genoemd of dat aanbeden wordt, zodat hij als God in de tempel van God zit en zichzelf laat zien dat hij God is.5Herinneren jullie je niet, dat ik, toen ik nog bij jullie was deze dingen aan jullie heb verteld?6En jullie weten nu wat hem in toom houdt, zodat hij op de juiste tijd onthuld wordt.7Want het mysterie van wetteloosheid is al aan het werk, maar er is iemand die hem nu tegenhoudt totdat hij verwijderd is.8Dan zal de wetteloze onthuld worden; de Heer Jezus zal hem doden door de adem van Zijn mond en machteloos maken door Zijn verschijning als Hij komt.9De komst van de wetteloze gebeurt door de werking van de satan met alle macht, tekenen, en bedrieglijke wonderen,10en met allerlei kwaadheid hen bedriegen, die omkomen omdat zij weigerden de waarheid lief te hebben en op die manier gered zouden worden. 11En daarom zendt God hun een krachtige illusie zodat zij de leugen geloven,12zodat zij allen veroordeeld zullen worden, die de waarheid niet geloofd hebben, maar in plaats daarvan plezier hadden in onrechtvaardigheid.13Maar we zouden God altijd om jullie moeten danken, door de Heer geliefde broeders en zusters, omdat God jullie vanaf het begin uitgekozen heeft door heiliging van de Heilige Geest en geloof in de waarheid.14Daarom heeft Hij jullie door ons evangelie geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus.15Dus, broeders en zusters, wees standvastig en houdt vast aan de overleveringen die jullie van ons geleerd hebben, of gesproken of per brief.16Nu, mogen onze Heer Jezus Christus, en God, onze Vader, die ons heeft liefgehad en ons eeuwige troost en goede hoop door genade gegeven heeft,17jullie harten troosten, en sterk maken in elke daad en goed woord.
1Tenslotte, broeders, bid voor ons, dat het woord van de Heer snelle voortgang mag hebben en verheerlijkt wordt, evenals bij jullie,2en dat we verlost mogen worden van goddeloze en slechte mensen, want niet iedereen heeft het geloof.3Maar de Heer is trouw, die jullie zal versterken en beschermen van de kwaadaardige.4Wij hebben vertrouwen in de Heer voor jullie, dat jullie doen en zullen blijven doen de dingen die wij bevelen.5Moge de Heer jullie harten naar de liefde van God richten en naar het uithoudingsvermogen van Christus.6Maar wij bevelen jullie, broeders, in de naam van onze Heer Jezus Christus, dat jullie elke broeder vermijden, die wanordelijk leeft en niet volgens de tradities die jullie van ons ontvangen hebben.7 Want jullie weten dat het gepast is om ons na te doen, want wij waren niet lui toen we bij jullie waren.8Van niemand hebben we voedsel gegeten zonder ervoor te betalen, maar we werkten dag en nacht met moeilijk werk en zwoegen, zodat we niet één van jullie tot last zouden zijn.9We hebben dit gedaan, niet omdat we geen gezag hebben, maar we hebben dit gedaan om een voorbeeld voor jullie te zijn zodat jullie ons kunnen navolgen. 10Want toen wij bij jullie waren, bevolen wij jullie dit: "Degene die niet wil werken, mag niet eten."11Wij horen namelijk, dat sommigen onder jullie wanordelijk zijn, zelfs niet hard werken, maar bemoeials zijn.12Zulke mensen bevelen wij en waarschuwen hen streng in de Heer Jezus Christus, dat zij in stilte werken en hun eigen brood eten.13Maar jullie, broeders, wordt niet moe van het doen wat goed is.14Als iemand het woord in deze brief niet gehoorzaamt, let op hem en ga niet met hem om, zodat hij beschaamd wordt.15Beschouw hem niet als een vijand, maar waarschuw hem als een broeder.16Moge de Heer van de vrede jullie te allen tijde en in alle opzichten vrede schenken. De Heer zij met jullie allen.17Ik, Paulus, schrijf dit met mijn eigen hand, wat het kenteken is in iedere brief die ik schrijf.18De genade van onze Heer Jezus Christus zij met jullie allen.
1Paulus, een apostel van Christus Jezus naar de opdracht van God, onze Redder, en van Christus Jezus, onze hoop,2aan Timoteüs, mijn waar kind in het geloof: genade, barmhartigheid en vrede van God, de Vader, en van Christus Jezus, onze Here aan jou gewenst.3Doe, zoals ik jou bij mijn reis naar Macedonië aangeraden heb: blijf nog in Efeze, om sommigen opdracht te geven niet een andere leer te onderwijzen.4En zich ook niet bezig te houden met fabels en eindeloze geslachtsregisters, die eerder moeilijkheden tot gevolg hebben dan door God gegeven leiding, dat is door geloof.5En het doel van de vermaning is liefde uit een zuiver hart, uit een goed geweten en een oprecht geloof.6Sommigen zijn afgedwaald van deze dingen en zijn tot zinloos gepraat vervallen.7Zij willen leraren van de wet zijn, zonder ook maar te begrijpen wat zij zeggen of wat ze zo vol vertrouwen bevestigen.8Maar wij weten, dat de wet goed is, als men het legaal toepast.9Wel wetend dat de wet niet ingesteld is voor de rechtvaardige, maar voor wettelozen en opstandige mensen, voor goddelozen en zondaars, voor degenen die onheilig en werelds zijn, voor degenen die vaders en moeders vermoorden, voor moordenaars,10voor seksuele immorele mensen, voor degenen die homoseksualiteit beoefenen, voor kidnappers voor slaven, voor leugenaars, voor valse getuigen, en voor wat dan ook tegen de gezonde leer tegenstaat.11Deze instructie is in overeenstemming met het glorieuze evangelie van de gezegende God, dat mij is toevertrouwd.12Ik dank Hem, Christus Jezus, onze Heer. Hij gaf mij kracht, want Hij heeft mij trouw geacht en Hij heeft mij in evangeliebediening aangesteld,13vroeger een godslasteraar, een vervolger, en een gewelddadige man. Maar ik ontving genade, omdat ik het in onwetendheid en in ongeloof gedaan heb.14Maar de genade van onze Heer overstroomde me met vertrouwen en liefde hetgeen in Christus Jezus is.15Dit is een betrouwbaar bericht en volledig waard om aan te nemen, dat Christus Jezus in de wereld kwam om zondaren te redden, van wie ik de eerste plaats inneem.16Maar daarom werd mij genade getoond, zodat in mij, die de eerste plaats inneem [van zondaren], Christus Jezus zou alle geduld kunnen tonen. Hij deed dit als een voorbeeld voor diegenen die in Hem voor het eeuwig leven vertrouwen.17Nu, aan de eeuwige Koning, de onsterfelijke, de onzichtbare, de enige God, zijn eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen.18Deze opdracht vertrouw ik aan jou toe, mijn kind Timoteüs, in overeenstemming met de profetieën, die vroeger over jou zijn uitgesproken, zodat je de goede strijd moge vechten,19met geloof en met een goed geweten. Omdat sommigen dit hebben verworpen, heeft hun geloof schipbreuk geleden.20Tot hun behoren Hymeneüs en Alexander, die ik aan Satan heb overgegeven, zodat hun het godslasteren wordt afgeleerd.
1Allereerst spoor ik je aan om voor alle mensen met heel je hart te smeken, te bidden, en dankgebeden uit te spreken,2voor koningen en alle mensen met een hoge functie, zodat wij met waardigheid een stil en rustig leven mogen leiden in onze toewijding aan God.3Dit is goed en aangenaam voor God, onze Redder,4Die wil, dat alle mensen gered worden en de waarheid zien.5Want er is één God en ook één bemiddelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus,6die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen; daarvan wordt verteld dat dit op de juiste tijd gebeurde.7En ik heb de taak gekregen om als prediker en apostel de boodschap aan de mensen te brengen. Ik spreek de waarheid en lieg niet – Ik ben aangesteld als leermeester om ongelovigen het geloof en de waarheid te onderwijzen. 8Daarom wil ik dat mannen waar ze ook zijn, heilige handen opsteken om te bidden zonder ruzie en boosheid.9Ook wil ik dat de vrouwen zich versieren met keurige kleding, behoorlijk en bescheiden, met zelfbeheersing, niet met haarvlechten en met goud en parels en dure kleren,10maar dat ze zich kleden met wat past bij een vrouw van het geloof en met haar goede werken dit laat zien.11Laat een vrouw rustig leren, in gehoorzaamheid.12Ik sta niet toe, dat een vrouw leermeester wordt of autoriteit heeft over een man, maar ze moet een rustig leven lijden.13Want Adam werd als eerste gevormd, en daarna Eva.14En Adam heeft zich niet laten verleiden, maar de vrouw is door de verleiding in zonde gevallen.15Toch zal zij gered worden en kinderen ter wereld brengen als zij met bescheidenheid volhoudt in geloof, liefde en een heilig leven.
1Dit is een betrouwbaar woord: Als iemand ernaar verlangt om opziener te zijn, dan verlangt hij naar een uitstekende taak.2Een opziener moet vlekkeloos zijn, de man van één vrouw, nuchter, bedaard, beschaafd, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen,3niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, maar vriendelijk, niet strijdlustig of geldzuchtig,4een goede manager van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zorgt dat zijn kinderen de regels opvolgen.5Als iemand zijn eigen huis niet weet te managen, hoe zal hij dan voor de gemeente van God zorgen?6Hij mag niet een pas bekeerde zijn, zodat hij niet door trots in het oordeel van de duivel valt.7Hij moet ook een goeie reputatie hebben bij de buitenstaanders, zodat er niet ongunstig over hem gesproken wordt en in een val van de duivel terecht komt.8Ook moeten de diakenen waardig zijn, niet twee versies van hetzelfde verhaal vertellen, niet te veel wijn drinken of winst najagen,9maar het geheim van het geloof bewaren in een goed geweten.10Laat ook hen eerst getest worden, om daarna, als ze feilloos blijken te zijn, hun dienst te vervullen.11Ook moeten (hun) vrouwen zo zijn: waardig, geen kwaadspreeksters, nuchter, betrouwbaar in alles.12Diakenen moeten mannen van één vrouw zijn, hun kinderen en hun eigen huis goed managen.13Want zij, die hun dienst goed hebben vervuld, krijgen een ereplaats en zijn niet geremd om te spreken door het geloof in Christus Jezus.14Dit schrijf ik je, hoewel ik vrij snel bij je hoop te komen.15Maar als ik vertraagd ben, dan weet je hoe men zich hoort te gedragen in het huis van God, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament van de waarheid.16En zonder twijfel is dit het grote geheim van de godsvrucht: "Die zich geopenbaard heeft in een menselijk lichaam, is gerechtvaardigd door de Geest, is verschenen aan de engelen, is onderwezen onder de niet-joden, geloofd in de wereld, en opgenomen in heerlijkheid."
1Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof doordat zij aandacht geven aan misleidende geesten en onderwijs van demonen,2door schijnheilige leugenaars van wie hun eigen geweten is dichtgeschroeid. 3Zij verbieden het huwelijk en onthouden zich van het gebruik van voedsel, dat God gecreëerd heeft om met dankzegging te worden gebruikt door de gelovigen, die de waarheid kennen.4Want alles wat God gecreëerd heeft, is goed en niets daarvan is slecht, als je het met dankzegging aanneemt:5want het wordt geheiligd door het woord van God en door gebed.6Als je medechristenen hierop attent maakt, zul je een goede dienaar van Christus Jezus zijn. Want je wordt gevoed in de woorden van het geloof en het goede onderwijs, dat je hebt gevolgd.7Maar verwerp onheilige verhalen die geliefd zijn bij oude vrouwen. Oefen jezelf in plaats daarvan in toewijding aan God.8Je lichaam trainen is een beetje nuttig, maar toewijding aan God is nuttig voor alles, omdat het een belofte in zich draagt voor dit leven en het leven in de toekomst.9Dit is een betrouwbaar woord en waardig om volledig aan te nemen.10Ja, hiervoor werken we hard en worstelen we. Wij hopen op de levende God, die een Verlosser is voor alle mensen, en in het bijzonder voor de gelovigen.11Onderwijs de mensen en maak deze dingen bekend.12Laat niemand minachtend over je denken, omdat je jong bent. Wees een voorbeeld voor de gelovigen in wat je zegt, in hoe je leeft, in liefde, in geloof en in puurheid.13Terwijl je wacht op mijn komst, besteed je aandacht aan het voorlezen, het aansporen tot beterschap, en het onderwijzen.14Verwaarloos de gave die in jou is niet. Die is je gegeven door profetie en handoplegging van de gezamenlijke geestelijke leiders.15Zorg voor deze dingen. Leef erin, zodat het duidelijk is voor alle mensen, dat je vooruitgaat.16Besteed zorgvuldig aandacht aan jezelf en aan het woord van God. Houd vol in deze dingen. Want door dit te doen, red je jezelf en degenen die naar je luisteren.
1Berisp een oudere man niet, maar spreek met respect alsof hij je vader is; spreek met jonge mannen alsof ze je broers zijn, 2met oude vrouwen alsof ze je moeder zijn, jonge vrouwen alsof ze je zusjes zijn. Spreek vriendelijk.3Geef erkenning aan weduwen, de werkelijke weduwen. 4Maar indien een weduwe kinderen of kleinkinderen heeft, laat hun dan eerst aan hun eigen huishouding eer tonen en hun weduwe helpen want ze hebben veel te danken aan hen. Dat is hoe God het graag wilt hebben.5Een ware weduwe, die helemaal alleen voor staat, zet haar hoop op God en blijft dag en nacht smeken en bidden.6Maar de vrouw die voor plezier leeft is levend dood.7Ook deze dingen moet je hun leren zodat ze goed kunnen leven zodat ze onberispelijk zijn.8Maar indien iemand niet voor zijn eigen familieleden zorgt, vooral die in hetzelfde huishouding woont, dan is dat persoon geen gelovige. Hij is zelfs erger dan een ongelovige.9Laat een vrouw erkent worden als een weduwe, als ze ouder dan zestig is en getrouwd was met één man;10Mensen moeten van haar kunnen zeggen dat ze goede werken deed, misschien heeft ze kinderen grootgebracht of ze was gastvrij of de voeten van de gelovigen gewassen of geholpen met onderdrukte mensen, en alle goede werken heeft gedaan.11Maar weiger de jongere weduwen, want als ze toegeven aan lichamelijke verlangens tegen Christus, willen ze weer trouwen,12en zullen ze veroordeeld worden omdat ze hun eerste belofte opzij hebben gezet. 13Maar tegelijktijd wennen ze eraan om van huis tot huis te gaan omdat ze niet genoeg te doen hebben. En ze zullen zich bezig houden met praatjes en onzin te spreken.14Ik wil daarom, dat de jonge weduwen hertrouwen, kinderen krijgen, haar huis in orde houden, om geen kans aan de vijand te geven.15Want sommigen zijn nu al afgeweken, de duivel achterna.16Als een gelovige een weduwe in de famile heeft, laat hen die zelf verzorgen, zodat het niet zwaarder is voor de kerk; dan kunnen de andere weduwen zonder familie geholpen worden door de kerk. 17Laat de ouderlingen, die goede leiding geven, als waardig worden beschouwd voor dubbele eer, vooral hun die lesgeven en preken.18Want de Heilige Schrift zegt: Je zult een os die aan het werk is tijdens het oogsten geen muilkorf aandoen en de arbeider is zijn loon waard.19Je zult geen klacht tegen een oudste aannemen, tenzij er twee of drie getuigen zijn.20Wie in zonde leeft, moet je in de aanwezigheid van allen corrigeren zodat de rest van de mensen ontzag krijgen.21Ik dring aan voor God en voor Christus Jezus en voor de gekozen engelen, dat je dit allemaal doet, eerlijk en zonder vooroordeel en zonder iemand voor te trekken.22Leg de handen niet te snel op iemand, doe ook niet mee met zonden van anderen. Hou je zuiver.23Drink voortaan niet (alleen) water, maar gebruik een klein beetje wijn voor je maag en voor je steeds terug kerende ziektes.24Van sommige mensen zijn de zonden zo duidelijk, dat hun oordeel voor hun uitgaat maar bij anderen komt het oordeel achteraan.25Zo zijn ook de goede daden snel zichtbaar, maar zelfs als de daden verborgen zijn kunnen ze gezien worden.
1Iedereen die het slavenjuk draagt, moet hun meesters alle eer en respect geven, zodat de naam van God en de leer niet worden bespot.2De slaven die een gelovige meester hebben, moeten hem niet minachten omdat ze broeders zijn. Zij moeten hun meester zelfs met meer inzet dienen, juist omdat zij met degene, die van zijn diensten gebruik maakt, in geloof en liefde verbonden zijn. Onderwijs dit alles en spoor ertoe aan.3Wanneer iemand een andere leer verkondigt en niet instemt met de heilzame woorden van onze Heer Jezus Christus en de leer van ons geloof, 4dan is hij verblind en snapt niets maar is ziek door zijn geredetwist en geruzie; dit leidt tot jaloezie, onenigheid, laster en kwade vermoedens5en eindeloos gezeur tussen mensen van wie de geest niet helder meer is en die van de waarheid beroofd zijn en denken dat het geloof hun financiëel voordeel zal brengen.6Maar voor wie tevreden is met wat men heeft, is inderdaad het geloof grote winst.7Want wij hebben niets in de wereld gebracht en kunnen er ook niets uit meenemen.8Als wij ons onderhoud en onderdak hebben, dan moet dat genoeg zijn voor ons.9Maar wie rijk wil worden, staat bloot aan verleiding of raakt in een valstrik en valt ten prooi aan veel dwaze en schadelijke begeertes die een mens ruïneert en ten onder doet gaan.10Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht. Door zich daaraan over te geven zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich veel verdriet teweeg gebracht.11Maar jij, dienaar van God, moet je verre houden van deze dingen. Streef naar gerechtigheid, goddelijkheid, geloof, liefde, volharding en zachtmoedigheid.12Strijd de goede strijd van het geloof, win het eeuwige leven, waartoe jij geroepen bent en waarvan je in aanwezigheid van velen zo'n krachtig belijdenis hebt afgelegd.13Ik draag je op voor God, die alles in leven houdt en voor Christus Jezus, die een krachtig getuigenis voor Pontius Pilatus heeft afgelegd,14dat je dit gebod onberispelijk en volmaakt uitvoert tot de verschijning van onze Heer Jezus Christus.15Dit zal zijn op de dag die is vastgesteld door de verheven en enige Heerser, de hoogste Heer en Koning.16Hij alleen is onsterfelijk en Hij woont in een ontoegankelijk licht; geen mens heeft Hem ooit gezien of kan Hem zien. Aan Hem zij de eer en de eeuwige kracht! Amen.17Draag de rijke mensen in deze wereld op dat ze niet trots moeten zijn, en dat ze hun hoop niet op iets onzekers als rijkdom moeten vestigen, maar op God, die ons alles rijkelijk geeft om ervan te genieten.18Draag ze op goed te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig te zijn en bereid te delen.19Zo leggen zij een stevig fundament voor de toekomst en winnen ze het ware leven.20Beste Timoteüs, waak over wat jou is toevertrouwd en mijd de goddeloze kletspraat en de tegenstrijdigheden over wat ten onrechte als kennis wordt genoemd21 en wordt verkondigd door mensen die van het geloof zijn afgedwaald. Moge genade met je zijn. Amen.
1Paulus, een apostel van Christus Jezus door de wil van God volgens de belofte van het leven dat is in Christus Jezus,2aan Timoteüs, mijn geliefd kind: genade, barmhartigheid en vrede van God, de Vader, en van Christus Jezus, onze Here.3Ik dank God, die ik net als mijn voorouders met een schoon geweten dien, terwijl ik onophoudelijk 's nachts en overdag aan jou denk in mijn gebeden.4Als ik denk aan jouw tranen, verlang ik er naar om jou te zien om met blijdschap vervuld te worden.5Ik word aan je oprechte geloof herinnerd, welke eerst in jouw grootmoeder Loïs woonde en in jouw moeder Eunike. Ik ben ervan overtuigd dat het ook in jou woont.6Om die reden herinner ik jou eraan om de gave van God, die in jou is door mijn handoplegging, aan te wakkeren.7Want God heeft ons geen laffe geest gegeven, maar een geest van kracht, van liefde en van bedachtzaamheid.8Schaam je dus niet voor het getuigenis van onze Heer of voor mij, Paulus, zijn gevangene. In plaats daarvan neem deel in het lijden voor het evangelie volgens de kracht van God.9Het is God die ons gered en geroepen heeft met een heilige roeping. Hij deed dit, niet op grond van onze werken, maar naar zijn eigen plan en genade. Hij heeft deze dingen ons in Christus Jezus gegeven al voordat de tijd begon.10Maar God's genade is nu geopenbaard door de verschijning van onze Redder, Christus Jezus. Het is Christus die de dood inactief heeft gemaakt en leven en onsterfelijkheid aan het licht gebracht heeft door het evangelie.11En ík ben daartoe aangesteld als predikant, apostel en leraar.12Om die reden lijd ik ook deze dingen. Maar ik schaam mij niet, want ik ken Hem die ik heb vertrouwd, en ik ben ervan overtuigd, dat Hij kan behouden hetgeen ik aan Hem heb toevertrouwd tot die dag.13Houd vast aan het goede onderwijs dat je van mij gehoord hebt, met vertrouwen en liefde die in Christus Jezus zijn.14Wees waakzaam door de heilige Geest, die in ons woont, het goede, dat jou is toevertrouwd.15Je weet dat iedereen in Asia mij heeft verlaten, inclusief Fygelus en Hermogenes. 16Moge de Here genade geven aan de familie van Onesiforus, omdat hij mij dikwijls heeft bemoedigd en zich voor mijn boeien niet heeft geschaamd.17Integendeel, toen hij in Rome gekomen was, heeft hij mij intens gezocht en mij ook gevonden.18Moge de Here hem geven dat hij genade vindt bij de Here op die dag. Je weet heel goed op welke manieren hij mij heeft geholpen in Efeze.
1Jij dan, mijn kind, wordt versterkt in de genade van Christus Jezus.2Wat jij van mij gehoord hebt onder vele getuigen, vertrouw dat toe aan vertrouwde mensen, die in staat zullen zijn om ook anderen te onderwijzen.3Onderga tegenspoed met de anderen als een goed soldaat van Christus Jezus.4Tijdens de veldtocht wordt geen soldaat betrokken in de zorg voor zijn onderhoud; hij moet zich waarmaken, tegenover hem wie hem in dienst genomen heeft.5En is iemand een atleet, dan ontvangt hij alleen de medaille, als hij volgens de spelregels speelt.6De landarbeider, die de zware arbeid verricht, moet het eerst van de vruchten genieten.7Let wel op wat ik zeg, want de Here zal jouw in alles inzicht geven.8Vergeet niet, dat Jezus Christus uit de dood is opgestaan, uit het geslacht van David, volgens mijn evangelie,9waarvoor ik kwaad lijd en zelfs geboeid ben als een misdadiger. Maar het woord van God is niet geboeid.10Daarom verdraag ik alles omwille van de uitverkorenen zodat ook zij in Christus Jezus gered worden en luister naar eeuwige heerlijkheid.11Het woord is betrouwbaar: immers, indien wij met Hem gestorven zijn, zullen wij ook met Hem leven;12indien wij volhouden, zullen wij ook met Hem als koningen regeren; indien wij Hem zullen ontkennen, zal Hij ons ook ontkennen;13indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want Zichzelf afwijzen kan Hij niet. 14Blijf dit aan de gelovigen herinneren en zeg in de tegenwoordigheid van God, dat men geen woordenstrijd moet voeren. Het heeft geen enkel nut en brengt ondergang aan diegene die er naar luisteren.15Span je in om als betrouwbaar persoon voor God te staan, als een arbeider, die zich niet hoeft te schamen en verkondig regelrecht de waarheid.16Maar vermijd onheilige, holle klanken; want dat zal tot meer goddeloosheid lijden,17en hun woorden zullen als een kanker uitzaaien. Onder hen zijn Hymeneüs en Filetus,18die op de verkeerde weg van de waarheid zijn geraakt met hun bewering, dat de opstanding al heeft plaatsgehad, waardoor zij het geloof van sommigen hebben bedorven.19En toch, het standvastige fundament van God blijft stand houden met de woorden: De Here kent degenen die van Hem zijn, en: degene, die de naam van de Here aanroept, breekt met ongerechtigheid.20Maar in een groot huis zijn niet alleen voorwerpen van goud en zilver maar ook hout en aardewerk en wel een gedeelte met eervol, en een gedeelte met minder eervol gebruik;21indien iemand zichzelf hiervan gezuiverd heeft, zal hij een voorwerp zijn met eervolle bestemming, heilig gemaakt, bruikbaar zijn voor de eigenaar en voor iedere goede opdracht klaar staan.22Vermeid lusten van je jeugd maar ga achter rechtvaardigheid aan, naar geloof, naar liefde en vrede met hen, die de Here aanroepen met een zuiver hart.23Maar weiger op dwaze en onverstandige twistvragen in te gaan, want je weet dat ze ruzie willen maken.24en een dienaar van de Heer moet geen ruzie maken, maar vriendelijk zijn tegenover iedereen, geschikt om te onderwijzen, en geduldig,25met vergevensgezindheid de tegenstanders terechtwijzen. Het zou kunnen zijn, dat God hen tot inkeer brengt naar de waarheid26en, versoberd, terug laat keren naar de wil van Hem en laat ontsnappen uit de valstrik van de duivel, die hen gevangen hield.
1Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen: 2want de mensen zullen egoistisch zijn, hebberig voor geld, opscheppers, trots, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig,3liefdeloos, trouweloos, lasteraars, zonder zelfbeheersing, gewelddadig, afkerig van het goede,4verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God,5die lijken alsof ze in God geloven maar ontkennen Zijn kracht. Blijf ver van deze mensen.6Want sommige van hen zijn mannen die huizen binnensluipen en vrouwen weten in te palmen die vol met zonden zijn en afgeleid worden door allerlei verlangens,7die altijd bezig zijn te leren, zonder ooit kennis van de waarheid te vinden.8Zoals Jannes en Jambres, de tegenstanders van Mozes, staan ook deze valse leraren de waarheid tegen; het zijn mensen met corrupte gedachten, en hun geloof wordt afgewezen.9Maar zij zullen niet ver komen want hun dom gedrag zal aan allen overduidelijk worden, zoals ook bij hen het geval was.10Maar jij hebt volle aandacht gegeven aan mijn lessen, wijze van doen, bedoeling, geloof, geduld, liefde, volharding,11vervolgingen en lijden, zoals met mij gebeurd was in Antiochië, in Ikonium en in Lystra. Al die vervolgingen heb ik doorstaan en de Heer heeft mij uit alles gered.12Allen, die in Christus Jezus goddelijk willen leven, zullen vervolgd worden.13Maar met slechte mensen en bedriegers zal het van kwaad tot erger gaan; zij verleiden en worden verleid. 14Maar blijf bij wat jou geleerd en toevertrouwd is, wel bewust van wie je het hebt geleerd,15en dat jij vanaf kind de Heilige Schriften kent, die je wijs hebben gemaakt voor redding door het geloof in Christus Jezus.16Alle verzen in de Heilige Schriften zijn door God geïnspireerd en nuttig om te onderrichten, te overtuigen, te verbeteren en op te voeden in gerechtigheid,17zodat de Goddelijke mens de capaciteit heeft alle goede werken te doen.
1Ik geef je dit serieuze bevel in het bijzijn van God en Christus Jezus, die de levenden en doden zal oordelen, met het oog op zijn verschijning en zijn koningschap:2Maak het woord bekend; wees voorbereid, wanneer het gelegen is of niet. Waarschuw, bestraf, moedig aan, met alle geduld en onderwijs.3Want er komt een tijd, dat de mensen de gezonde leer niet zullen tolereren. In plaats daarvan zullen ze voor zichzelf leraren verzamelen volgens hun eigen verlangen en spreken wat hun jeukende oren willen horen. 4Zij zullen hun oren van de waarheid afkeren en afbuigen naar mythes.5Maar jij, blijf nuchter onder alles. Lijd beproeving, doe het werk van een evangelist, vervul je dienst.6Want ik ben al uitgegoten. De tijd van mijn vertrek is aangekomen.7Ik heb de goede strijd gestreden; ik ben klaar met de race; ik heb het geloof behouden.8De kroon van rechtvaardigheid is voor mij gereserveerd. De Here, de rechtvaardige Rechter, zal die aan mij geven op dié dag, en niet alleen aan mij, maar aan allen die Zijn verschijning hebben liefgehad. 9Doe je best om spoedig bij mij te komen,10want Demas heeft mij verlaten. Hij heeft de tegenwoordige wereld lief en is naar Tessalonica gegaan. Crescens is naar Galatië gegaan en Titus naar Dalmatië.11Alleen Lucas is nog bij mij. Haal Marcus op en neem hem mee, want hij is nuttig voor mij in de dienst.12Tychikus heb ik naar Efeze gestuurd.13De overjas die ik bij Karpus in Troas heb laten liggen, breng het met je mee wanneer je komt, en ook de boeken, vooral de perkamenten.14Alexander, de kopersmid, heeft mij veel kwaad gedaan. De Here zal hem terug betalen overeenkomstig zijn daden.15Jij ook, wees op je hoede, want hij heeft onze woorden zeer tegengewerkt.16Bij mijn eerste verdediging heeft niemand mij bijgestaan, maar iedereen heeft mij in de steek gelaten. Moge het hun niet aangerekend worden.17Maar de Here heeft mij bijgestaan en kracht gegeven, zodat via mij de boodschap volledig verkondigd kon worden, en alle ongelovigen het kunnen horen; en dat ik uit de muil van de leeuw verlost was.18De Here zal mij redden van elke slechte daad en zal me redden voor Zijn hemelse koninkrijk. Aan Hem zij de glorie van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen.19Groet Priscilla en Aquila en de familie van Onesiforus.20Erastus is in Korinte gebleven, maar Trofimus heb ik ziek achtergelaten in Milete.21Doe je best om vóór de winter te komen. De groeten van Eubulus, Pudens, Linus, Claudia en al de mede-gelovigen.22Moge de Here bij jouw geest zijn. Moge genade met jullie zijn.
1Paulus, een dienaar van God en een vertegenwoordiger van Jezus Christus, voor het geloof van de mensen die door God zijn uitgekozen en de kennis van de waarheid die tot toewijding aan God leid,2in de hoop van het eeuwige leven, dat God, die niet liegen kan, beloofd heeft voordat de tijd begon, 3en op het juiste moment heeft Hij zijn woord bekend gemaakt, door de prediking die Hij mij toevertrouwde in opdracht van God, onze Verlosser.4Aan Titus, mijn ware zoon in het geloof dat we delen: genade en vrede van God de Vader en Jezus Christus, onze Verlosser zij met jou.5De reden dat ik je op Kreta achterliet, was dat je de zaken die nog niet op orde waren zou regelen, zoals ik je heb opgedragen, en gemeenteleiders in elke stad zou aanstellen, 6er mag niets slechts over hen gezegd kunnen worden, de man van één vrouw, met gelovige kinderen die niet de reputatie hebben van schandelijk gedrag of niet gedisciplineerd zijn.7Want van een opzichter mag niets slechts gezegd kunnen worden als beheerder van het huis van God, hij moet niet trots zijn, niet gauw boos, niet verslaafd aan wijn, niet vechtlustig, niet uit op oneerlijke winst,8integendeel, hij moet gastvrij zijn, met liefde voor wat goed is, hij moet verstandig zijn, oprecht, toegewijd en zelfbeheersing tonen.9Hij moet zich houden aan het betrouwbare woord zoals het is geleerd, zodat hij ook in staat is anderen met gezond onderwijs aan te moedigen en degenen die het niet met hem eens zijn te corrigeren. 10Want er zijn veel opstandige mensen, waardeloze praters en bedriegers, vooral die van de besnijdenis.11Ze moeten het zwijgen worden opgelegd, omdat ze hele gezinnen van streek maken door onbehoorlijke dingen te leren voor oneerlijke winst.12Een van hun eigen profeten heeft gezegd; de Kretenzers zijn altijd leugenaars, gemene beesten, luie mensen die veel eten.13Dit getuigenis is waar. Corrigeer hen daarom streng, zodat zij waarachtig zullen zijn in het geloof,14en luister niet meer naar Joodse verzinsels en aan de regels die bedacht zijn door mensen die van de waarheid afkeren.15Alle dingen zijn rein voor de mensen die rein zijn, maar voor hen die besmet zijn en niet geloven is niets rein, want zelfs hun verstand en geweten zijn besmet.16Ze zeggen wel God te kennen, maar door hun daden laten ze zien dat ze Hem niet kennen. Het zijn afschuwelijke mensen, ongehoorzaam; en zijn ongeschikt om iets goeds te doen.
1Maar jij moet onderwijzen met waarheidsgetrouwe instructie.2Oude mannen moeten nuchter zijn, waardig, eerbiedig, gezond in hun geloof, in liefde en de volharding.3Oude vrouwen eveneens, moeten eerbiedig zijn in hun handelingen, geen roddelaars zijn, niet verslaafd zijn aan wijn, maar onderwijzers in wat goed is,4zodat ze de jonge vrouwen zullen onderwijzen om hun echtgenoten en kinderen lief te hebben,5dat zij verstandige, zuivere, goede huishoudsters zijn en gehoorzaam zijn aan hun echtgenoten, zodat Gods woord in ere wordt gehouden.6Moedig op dezelfde manier, de jongere mannen aan om gezond verstand te gebruiken.7In alle opzichten, houd jezelf als voorbeeld van iemand die goede werken doet. Als je les geeft, laat zien dat je integer en waardig bent,8en een duidelijke prediking waarop niets valt aan te merken, zodat degenen die tegenstanders zijn, zich moeten schamen omdat ze niets slechts over ons te zeggen hebben.9Onderwijs de slaven om onderdanig te zijn aan hun bazen, het naar hun zin te maken en niet tegen te spreken,10niet van hen te stelen, maar in plaats daarvan hun goede trouw bewijzen, zodat zij op alle mogelijke manieren de eer kunnen geven aan de leer over God, onze Redder.11Want de genade van God is gekomen voor de verlossing van alle mensen.12Het leert ons om goddeloosheid en wereldse begeerten te verwerpen en om een vroom leven te leiden in deze tijden, met zelfbeheersing en oprechtheid,13terwijl we uitzien naar de gezegende hoop en de verschijning van de heerlijkhied van onze grote God en Heiland, Jezus Christus.14Jezus heeft Zichzelf voor ons gegeven om ons te bevrijden van alle wetteloosheid en om voor Zichelf een speciaal volk te maken dat gretig is om goede werken te doen. 15Spreek over deze dingen, moedig de mensen aan en wijs terecht met alle authoriteit die je gegeven is. Laat niemand je afwijzen!
1Herinner de mensen eraan, onderdanig te zijn aan de overheid en het gezag, om te gehoorzamen en tot alle goede werken bereid te zijn, 2beledigd niemand, maak niet vlug ruzie, maar wees vredevol en toon zachtmoedigheid aan iedereen.3Want vroeger waren we ook onwetend en ongehoorzaam. We waren verdwaald, verslaafd aan allerlei passies en verlangens. Wij waren kwaadaardig en afgunstig, verachtelijk en vol met haat.4Maar toen de goedheid van God onze Redder en Zijn liefde voor de mensheid verscheen,5heeft Hij, niet door werken van gerechtigheid die wij gedaan hebben, maar door Zijn genade, ons gered, door het schoonwassen en vernieuwing door de Heilige Geest, 6die God rijkelijk over ons heeft uitgestort door Jezus Christus onze verlosser,7zodat wij, door Zijn genade gerechtvaardigd zijn en erfgenamen zouden worden, in de hoop op het eeuwige leven.8Dit is een betrouwbare boodschap. Ik wil dit benadrukken, zodat degenen die in God vertrouwen, ervoor zorgen om vooral goede werken te tonen. Deze dingen zijn goed en nuttig voor de mensen.9Maar vermijd dwaze discussies, geslachtsregisters, ruzie, en conflict over de wet, want dat is nutteloos en doelloos.10Iemand die verdeling brengt onder jullie, wijs hem af na een of twee waarschuwingen,11want je weet immers dat zo'n iemand verdwaald is, en dat hij zondigt en zichzelf veroordeelt.12Doe je best mij op te zoeken in Nikopolis, zodra ik Artemas of Tychikus naar je stuur, want ik heb besloten om daar de winter door te brengen.13Doe alles wat je kan om Zenas, de expert in de wet, en ook Apollos, op weg te helpen, zodat ze aan niets zullen ontbreken.14Onze mensen moeten leren zich bezig te houden met goede werken die voorzien in noodzakelijke behoeften, zodat ze niet onvruchtbaar zijn.15Alle mensen die bij mij zijn, groeten jullie. Groet hen die ons in het geloof liefhebben. De genade zij met jullie allemaal.
1Paulus, een gevangene van Jezus Christus, en broeder Timoteüs, aan de geliefde vriend Filemon, onze medewerker,2aan Apfia onze zuster, en aan Archippus onze medestrijder, en aan jullie huis kerk:3Ik wens je de genade en vrede toe van God, onze Vader, en van de Heer Jezus Christus. 4Ik dank mijn God altijd, als ik je in mijn gebeden noem,5omdat ik van je geloof hoor in Jezus Christus en de liefde die je toont aan alle gelovigen,6ik bid dat het delen van je geloof uitwerking zal hebben in het grondig kennen van al het goede dat wij hebben, van Jezus komt.7Want ik heb veel vreugde en troost gekregen van jouw liefde, omdat het hart van de heiligen door jou verfrist is, broeder.8Daarom, ook al heb ik alle vrijmoedigheid in Christus om je te bevelen wat je moet doen,9toch geef ik, vanwege liefde, de voorkeur aan een verzoek. Het is nu zó met mij, dat ik, Paulus, een oude man ben, en nu een gevangene van Christus Jezus.10Ik doe je een verzoek voor mijn kind Onesimus, die ik in mijn gevangenschap opgevoed heb.11Vroeger was hij onbruikbaar voor je, maar nu is hij zeer bruikbaar, zowel voor jou als voor mij.12En ik stuur hem naar je terug, hij is mijn hart.13Ik had hem wel bij mij willen houden, zodat hij mij namens jou zou kunnen dienen terwijl ik in gevangenschap ben, wegens het evangelie.14Maar ik heb niets buiten je goedkeuring willen doen, zodat je goede daad niet uit dwang is maar uit vrijwilligheid.15Misschien is hij daarom wel een lange tijd bij jou weggeweest, zodat je hem voorgoed terug zou hebben,16nu niet meer als een slaaf, maar meer dan slaaf, als een geliefde medegelovige. Geliefd, vooral voor mij, hoeveel te meer dan voor jou, zowel in het vlees als in de Here.17Als je mij als een vriend ziet, neem hem dan aan zoals je mij aan zou nemen.18En als hij schade heeft gemaakt of je iets verschuldigd is, breng dat mij in rekening.19Ik, Paulus, schrijf dit met mijn eigen hand. Ik zal het betalen- om niet te zeggen, dat jij jezelf aan mij verschuldigd bent!20Ja, broeder, laat míj dit voordeel van je hebben in de Here, verfris mijn hart in Christus. 21Ik schrijf je omdat ik vertrouwen in je gehoorzaamheid heb, want ik weet dat je zelfs meer zult doen dan dat ik je vraag.22Tegelijkertijd, maak ook een gasten kamer voor mij klaar, want ik hoop dankzij je gebeden, naar jullie terug te kunnen kere.23Epafras, mijn medegevangene in Christus Jezus, groet je,24en Marcus, Aristarchus, Demas en Lucas, mijn medewerkers.25De genade van de Heer Jezus Christus is met je geest.
1God heeft vroeger vaak en op verschillende wijzen tot onze voorouders gesproken door de profeten.2Maar nu, in deze laatste dagen, heeft Hij tot ons gesproken door zijn Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook het heelal gemaakt heeft.3Hij is de schitterende en exacte representatie van Gods wezen. Hij draagt alle dingen door het woord van Gods macht. Nadat de Zoon gezorgd heeft voor de reiniging van de zonden, heeft Hij Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in de hoge.4Hij is vele malen machtiger geworden dan de engelen, omdat Hij een naam heeft ontvangen die hoger is dan alle andere namen.5Want tot welke engelen heeft God ooit gezegd: "Mijn zoon bent u; Ik heb U vandaag verwekt " ? En tot welke engelen heeft God gezegd: "Ik zal een Vader voor hem zijn en hij een zoon voor Mij " ?6En nogmaals bij zijn geboorte in de wereld, zegt Hij:"Alle engelen van God moeten Hem aanbidden."7En van de engelen zegt Hij:"Hij is het die zijn engelen maakt als een wind en zijn dienaren als een vuurvlam";8Maar van de Zoon zegt Hij: "Uw troon, o God, blijft door alle eeuwen heen en uw regering is legitiem en rechtvaardig."9Gerechtigheid hebt U liefgehad en ongerechtigheid hebt U gehaat; daarom hebt U, o God, uw God met vreugdeolie gezalfd boven anderen.10En: U Here, hebt in het begin de aarde gefundeerd en de hemelen zijn het werk van uw handen;11die zullen vergaan, maar U blijft. En zij zullen alle als een kleed verslijten,12 als een mantel zult U ze oprollen, als een kleed zullen zij ook verwisseld worden; maar U blijft dezelfde en voor altijd.13Tot welke engel heeft Hij ooit gezegd: "Zit aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden verslagen heb" ?14Zijn de engelen geen dienende geesten, die uitgezonden worden om hen die gered worden te dienen?
1Daarom moeten wij veel meer aandacht schenken aan wat wij gehoord hebben, zodat wij niet afdwalen.2Want de boodschap, gesproken door engelen, blijkt betrouwbaar te zijn en als elke overtreding en elke ongehoorzaamheid rechtmatig loon krijgt,3hoe zullen wij dan ontsnappen, als wij zo'en grote redding niet serieus nemen. Deze redding is bekendgemaakt door de Heer en daarna doorgegeven door hen die de boodschap van redding hebben gehoord. 4Tegelijkertijd getuigde God zelf ook dat het waar is, door allerlei wonderen en tekenen te doen en door gaven van de heilige Geest te geven zoals Hij die wil verdelen.5God heeft de toekomstige wereld, waarover wij spreken, niet onder gezag van de engelen gesteld.6Maar, iemand heeft ergens getuigd, toen hij zei: " Wat is de mens, dat U aan hem denkt, of mensenkind, dat U voor hem zorgt?7U heeft hem voor een korte tijd beneden de engelen gesteld, U heeft hem met lof en eer gekroond. 8U heeft alles onderworpen aan de mens." Niets uitgezonderd, maar nu zien we dat nog niet.9Wij zien Jezus, die voor een korte tijd beneden de engelen gesteld was met heerlijkheid en eer gekroond vanwege het lijden en sterven, zodat Hij door God's genade voor iedereen de dood zou smaken.10Het was passend voor God om veel zonen tot eer te brengen, want alles bestaat voor Hem en door Hem. Het was passend voor Hem om de Oprichter van hun redding te volmaken door zijn lijden. 11Want Hij, die heilig maakt, en zij, die heilig worden gemaakt, hebben dezelfde oorsprong, daarom schaamt Hij zich niet om hen broeders te noemen. 12Daarom zegt Hij: "ik ga Uw naam verkondigen aan mijn broeders, U eren in de gemeente."13Alweer: "Ik zal op Hem vertrouwen," en nogmaals "Kijk, hier ben ik samen met de kinderen, die God mij gegeven heeft."14Omdat de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op die manier daaraan deel gekregen, zodat Hij door zijn dood, hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen;15en ieder zou bevrijden, die gedurende hun hele leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren.16Want Hij maakt Zich geen zorgen over de engelen, maar Hij maakt Zich zorgen over de nakomelingen van Abraham.17Daarom moest Hij in alle opzichten als zijn broeders worden, zodat Hij een genadige en trouwe hogepriester zou worden bij God, om zo de zonden van het volk af te lossen.18Want doordat Jezus zelf verleidingen geleden heeft, kan Hij hun, die in de verleiding komen, te hulp schieten.
1Daarom, heilige broeders en zusters, deelgenoten van de hemelse roeping, kijk naar Jezus, de apostel en hogepriester van onze belijdenis, Jezus,2Hij was trouw aan God, die Jezus heeft aangesteld, zoals ook Mozes trouw was in geheel Gods huis.3De bouwmeester krijgt meer waardering dan het huis, zo moet Jezus meer eer krijgen dan Mozes.4Want elk huis wordt door iemand gebouwd, maar de bouwmeester van alles is God.5Want Mozes was een trouwe dienaar in het hele huis van God en getuigde van de dingen waarover in de toekomst gesproken zou worden.6Maar Christus is trouw als een Zoon die de leiding heeft over het huis van God. We zijn zijn huis als we stevig vasthouden aan onze moed en de hoop waarin we roemen.7Daarom is het precies zoals de Heilige Geest zegt: "Als je vandaag zijn stem hoort8verhard jullie harten niet, zoals jullie deden toen jullie in opstand kwamen tegen Mij in de woestijn. Jullie werden toen getest. 9Dit was toen je voorouders in opstand kwamen door mij te testen, nadat ze mijn daden hadden gezien10al 40 jaar lang. Daarom was ik boos op die generatie. Ik zei: 'Ze zijn altijd in hun hart verdwaald. Ze hebben mijn wegen niet gekend.'11Het is precies zoals ik in mijn toorn zwoer: 'Ze zullen mijn rust nooit binnengaan.'"12Pas op, broeders en zusters, dat niemand van u een boos hart van ongeloof heeft, een hart dat zich afkeert van de levende God.13Maar bemoedig elkaar dagelijks, zolang het 'vandaag' wordt genoemd, zodat niemand onder u verhard wordt door de misleiding van de zonde.14Want we zijn partners van Christus geworden als we van het begin tot het einde stevig op Hem vertrouwen.15Hierover is gezegd: "Als je vandaag zijn stem hoort, verhard je hart dan niet, zoals in de opstand."16Wie was het die God hoorde en in opstand kwam? Waren het niet allen die door Mozes uit Egypte kwamen?17Op wie was hij 40 jaar lang boos? Was het niet op degenen die gezondigd hebben, van wie de dode lichamen in de woestijn lagen?18Aan wie anders zwoer Hij, dat zij tot zijn rust niet zouden ingaan, dan aan hen, die Hem ongehoorzaam geweest waren?19Zo zien wij, dat zij niet konden ingaan vanwege hun ongeloof.
1Laten wij daarom op onze hoede zijn, aangezien de belofte om Zijn rust binnen te gaan nog bestaat, zodat niemand de kans zou missen achter te blijven. 2Want ook aan ons is het evangelie gepredikt evenals aan hen, maar die boodschap baatte hun niet, omdat zij die het gehoord hebben het niet geloofden. 3Want wij die geloof hebben gaan in Zijn rust, zoals Hij zei: "Zo heb Ik beloofd in Mijn toorn:Nooit zullen ze in Mijn rust binnenkomen." Toch waren Zijn werken vanaf de grondlegging van de wereld al klaar. 4Want elders heeft Hij over de zevende dag gesproken: En op de zevende dag rustte God van al Zijn werk.5En hier nog een keer: "Ze zullen nooit in Mijn rust binnenkomen." 6Aangezien er sommigen nog binnen moeten gaan in die rust, en zij aan wie er eerst gepredikt werd niet binnen kunnen gaan, doordat hun ongehoorzaam waren,7heeft God daarom een bepaalde dag vastgesteld, 'Vandaag', toen hij via David had gesproken op een latere moment met woorden die al aangehaald zijn: "Vandaag, indien je Zijn stem hoort, verhard je hart niet."8Want indien Jozua hen in de rust gebracht had, zou God het niet hebben over een andere dag op een latere moment.9Er blijft dus een Sabbatsrust gereserveerd voor het volk van God.10Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken, zoals God dat deed.11 Laten wij dus ons uiterste best doen om in die rust binnen te gaan, zodat niemand ten val zal komen door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen. 12Want Gods woord is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard: en het dringt door, zó diep, dat het ziel en geest, gewrichten en merg scheidt, en het is instaat om gedachten en overleggingen te onderscheiden.13Alles wat geschapen is, is niet van God verborgen, dus alles is openlijk en zichtbaar voor Hem, aan wie we verantwoording moeten afleggen. 14Daar wij nu een grote Hogepriester hebben, die door de hemelen is gegaan, Jezus (de Zoon van God) laten we standvastig zijn in ons geloof. 15Het is niet alsof wij geen Hogepriester hebben die onze zwakheden niet begrijpt. Integendeel, hebben wij een Hogepriester die op allerlei manieren verleid was, maar niet had gezondigd.16Laten wij daarom met vrijmoedigheid naar de troon van genade gaan, zodat wij barmhartigheid kunnen ontvangen en genade kunnen vinden in tijden van nood.
1Want elke hogepriester, die gekozen wordt, vertegenwoordigt hen bij God, om gaven en offers te brengen voor de zonden;2Hij kan genade hebben, aangezien hij zelf met zwakheid omringd is,3vanwege die zwakheid moet hij voor het volk en voor zichzelf offers brengen.4Niemand neemt voor zichzelf die plaats in, maar diegene die door God geroepen wordt zoals Aaron.5Zo heeft ook Christus Zichzelf niet de eer gegeven hogepriester te worden, maar Hij, die tot Hem sprak: Mijn Zoon bent U; Ik heb U heden verwekt;6zoals Hij ook op een andere plaats spreekt: U bent priester in eeuwigheid, net zoals Melchisedek.7Tijdens zijn dagen op aarde heeft Christus gebeden en smekingen met sterk geroep en tranen geofferd tot God, die Hem uit de dood kon redden, en Hij is verhoord uit zijn angst8en zo heeft Hij, hoewel Hij de Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit wat Hij heeft geleden,9en Hij werd volmaakt en werd voor iedereen die Hem gehoorzaamt de auteur van eeuwige redding.10door God aangewezen als hogepriester net zoals Melchisedek. 11Wij hebben veel te zeggen over Jezus, maar het is moeilijk uit te leggen, omdat jullie traag zijn geworden in het horen.12Want hoewel jullie, gezien de tijd dat verlopen is, leraren moesten zijn, hebben jullie weer nodig, dat men jullie de eerste principes van de uitspraken van God leert, en jullie hebben nog melk nodig (en) geen vast voedsel.13Want wie nog van melk leeft, is niet vaardig in het onderwijs van het Woord van gerechtigheid, is een kind.14Maar vast voedsel is voor de volwassenen, die door het constante gebruik ervan, zijn getraind in het onderscheiden van goed en kwaad.
1Laten we dus het begin van de boodschap van Christus rusten en groeien naar volwassenheid, zonder opnieuw het fundament te leggen van bekering van dode werken en van geloof in God,2of die van onderwijs over dopen, van oplegging van handen, van opstanding van de doden en van eeuwig oordeel.3We zullen dit alleen doen als God het toestaat.4Want het is onmogelijk voor wie eens verlicht waren, van de hemelse gave hebben genoten, deel gekregen hebben aan de Heilige Geest5en het goede woord van God en de krachten van de toekomende eeuw ervaren hebben6en daarna het geloof de rug toegekeerd hebben om weer opnieuw tot bekering te brengen, zodat zij de Zoon van God opnieuw kruisigen en Hem publiekelijk te schande maken.7Want het land dat de regen opneemt die er vaak op valt en de planten voortbrengt die nuttig zijn voor wie het land hebben bewerkt, dit is het land dat een zegen van God ontvangt.8Maar als het land dorens en distels voortbrengt, is het waardeloos en niet ver van de vervloeking. Het einde hiervan is dat het verbrand wordt.9Maar ook al spreken wij zo, wij zijn overtuigd van betere dingen voor jullie, geliefden, dingen die te maken hebben met de redding.10Want God is niet onrechtvaardig. Hij zal je werk en de liefde die je voor Zijn naam hebt getoond niet vergeten, omdat je Zijn heilig volk gediend hebt en nog steeds dient.11Het is onze grote wens dat ieder van jullie tot het einde toemet dezelfde ijver blijk mogen geven van jullie hoop totdat alles verwezenlijkt is,12zodat jullie niet lui worden, maar navolgers zijn van degenen die door hun geloof en geduld de beloften beërven.13Want toen God zijn belofte aan Abraham deed, zwoer Hij bij zichzelf, omdat Hij bij niemand groter kon zweren.14Hij zei: "Ik zal je zeker zegenen en je veel nakomelingen geven."15En zo kreeg Abraham wat beloofd was dankzij zijn standvastig geloof.16Want mensen zweren bij iemand die groter is dan zijzelf. Aan het einde van elk meningsverschil dient een eed als bevestiging.17Toen God besloot om aan de erfgenamen van de belofte de onveranderlijke kwaliteit van zijn voornemen duidelijker te laten zien, bekrachtigde Hij het met een eed.18Hij deed dit zodat wij door twee onomkeerbare dingen, die uitsluiten dat God zou liegen, een sterke bemoediging zullen hebben om stevig vast te houden aan de hoop die voor ons ligt.19We hebben dit als een veilig en betrouwbaar anker voor de ziel, de hoop die binnenkomt in de innerlijke plaats achter het voorhangsel,20waar Jezus als voorloper voor ons al is binnengegaan. Hij is voor altijd hogepriester geworden naar de ordening van Melchizedek.
1Het was deze Melchisedek, koning van Salem, priester van de allerhoogste God, die Abraham ontmoette bij zijn terugkeer van het bloedbad van de koningen en hem zegende.2Aan hem gaf Abraham een tiende van alles. Ten eerste betekent de vertaling van zijn naam 'koning der gerechtigheid'; maar ook 'koning van Salem', dat wil zeggen, 'koning van vrede'.3Hij is zonder vader, zonder moeder, zonder voorouders, zonder begin van dagen of einde van het leven. En omdat hij gemaakt is als de zoon van God, blijft hij voor altijd priester.4Zie hoe groot deze man was aan wie de patriarch Abraham een tiende gaf van de dingen die hij in de strijd had genomen.5De nakomelingen van Levi die het priesterambt ontvangen, hebben volgens de wet de opdracht om tienden te innen van het volk, dat wil zeggen van hun broers, ook al stammen zij af van Abraham.6Maar Melchizedek, van wie de afstamming niet van hen was te herleiden, ontving tienden van Abraham en zegende degene die de beloften had ontvangen.7Het valt niet te ontkennen, dat de mindere persoon door de meerdere wordt gezegend.8In dit geval ontvangen sterfelijke mensen tienden, maar in dat geval wordt getuigd dat hij voortleeft.9En bij wijze van spreken betaalde Levi, die zelf tienden ontving, ook tienden via Abraham,10omdat Levi nog in het lichaam van zijn voorvader was toen Melchizedek Abraham ontmoette.11Als volmaaktheid nu mogelijk was door het Levitische priesterschap (want onder dit priesterschap ontving het volk de wet), wat zou er dan nog meer nodig zijn geweest als er nog een priester zou zijn opgestaan op de manier van Melchizedek, en niet zou worden beschouwd als te zijn op de manier van Aäron?12Want als het priesterschap wordt veranderd, moet ook de wet worden veranderd.13Want degene over wie deze dingen worden gezegd, behoort tot een andere stam, waarvan nog nooit iemand aan het altaar heeft gediend.14Het is duidelijk dat onze Heer uit Juda werd geboren, een stam die Mozes nooit noemde over priesters.15Wat we zeggen wordt nog duidelijker wanneer een andere priester opstaat in de gelijkenis van Melchizedek.16Deze werd priester, niet gebaseerd op een wet van fysieke noodzaak, maar door de kracht van een eeuwig leven.17Want over Hem wordt getuigt: "U bent een priester voor altijd volgens de ordening van Melchizedek."18Want niet alleen is het vorige gebod terzijde geschoven omdat het zwak en nutteloos is -19want de wet maakt niets volmaakt - maar er wordt ook een betere hoop geïntroduceerd, waardoor we dicht bij God komen.20En in zoverre had het niet zonder een plechtige eed plaats – want anderen zijn zonder eed priester geworden,21maar Hij werd priester met een eed door degene die tegen Hem zei: "De Heer heeft gezworen en Hij zal niet van gedachten veranderen: 'Je bent een priester voor eeuwig.'22Ook hiermee heeft Jezus de garantie gegeven voor een beter verbond.23Het aantal voormalige priesters was groot, aangezien zij vanwege de dood hun ambt niet konden voortzetten.24Maar omdat Jezus eeuwig blijft leven, heeft Hij een permanent priesterschap.25Daarom is Hij ook in staat om degenen die door Hem tot God naderen volledig te redden, omdat Hij altijd leeft om voor hen te bemiddelen.26Want het was inderdaad nodig dat we zo'n hogepriester zouden hebben, die heilig, onschuldig, rein, afgescheiden van zondaars en verheven boven de hemelen is.27Hij hoeft, in tegenstelling tot de hogepriesters, geen dagelijkse offers te brengen, eerst voor Zijn eigen zonden en daarna voor de zonden van het volk. Hij deed dit voor eens en voor altijd toen Hij Zichzelf offerde.28Want de wet stelt als hogepriester mannen aan die zwakheden hebben. Maar het woord van de eed, die na de wet kwam, stelde een Zoon aan, die voor altijd volmaakt is gemaakt.
1De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij deze Hogepriester hebben, die in de hemel zit aan de rechterhand van de troon van Gods Majesteit.2Hij verricht Zijn dienst in het heiligdom, de echte tabernakel die door de Heer, niet door de mens, is opgericht.3Want iedere hogepriester is aangesteld om gaven en offers te brengen, en om die reden was het noodzakelijk dat ook deze Hogepriester iets had om te offeren.4Als Hij nu op aarde was, zou Hij niet eens priester zijn om volgens de wet te offeren, want er waren al priesters die deze offers brengen.5Deze offers werden gebracht als een afbeelding en een schaduw van de hemelse tabernakel. God openbaarde de oprichting van het tabernakel aan Mozes op de berg, met de waarschuwing het precies naar het voorbeeld uit te voeren.6Maar nu heeft Hij een veel belangrijker taak gekregen doordat Hij de bemiddelaar is van een beter verbond, waarvan de grondslag op betere beloften rust.7Zou de eerste volmaakt zijn geweest, dan zou er geen aanleiding zijn voor een tweede.8Want God berispt hen als Hij zegt: "Zie er komen dagen, zegt de HEER, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, 9niet zoals het verbond dat Ik met hun voorouders maakte in de dagen dat Ik hen bij de hand nam om hen uit het land Egypte te leiden, want zij zijn niet trouw gebleven aan mijn verbond en Ik heb Mij niet meer om hen bekommerd, zegt de HEER.10Want dit is het verbond, waarmee Ik Mij verbinden zal aan het huis van Israël na die dagen, spreekt de HEER: Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die op hun harten schrijven. Ik zal hun God zijn en zij zullen Mijn volk zijn.11Medeburgers, broeders en zusters zullen elkaar niet meer onderwijzen en tegen elkaar zeggen: 'Ken de HEER,' want iedereen zal Mij kennen, van de kleinste tot de grootste.12Want Ik zal genadig zijn over hun wandaden en aan hun zonden zal Ik niet meer denken''.13Wanneer Hij spreekt van "een nieuw verbond", heeft Hij daarmee het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning.
1Nu had ook wel het eerste verbond bepalingen voor de eredienst en een aards heiligdom.2Want er was een tabernakel ingericht, het voorste gedeelte, waarin de kandelaar en de tafel met de toonbroden stonden, werd het heilige genoemd;3en achter het tweede voorhangsel was er een tabernakel die het heilige der heilige genoemd werd,4met een gouden reukofferaltaar en de ark van het verbond rondom met goud overtrokken. Hierin waren een gouden kruik met het manna en de staf van Aäron die gebloeid had en de tafelen van het verbond;5daarboven waren de cherubs van de heerlijkheid die het verzoendeksel overschaduwden; waarover wij nu niet in detail kunnen spreken.6Zo was het heiligdom ingericht en de priesters kwamen bij het vervullen van hun heilige diensten voortdurend in de voorste tent,7maar in de tweede tent kwam alleen de hogepriester, eenmaal in het jaar, niet zonder bloed dat hij offerde voor zichzelf en voor de zonden van het volk die ze in onwetendheid hadden begaan.8Daarmee gaf de Heilige Geest te kennen, dat de weg naar het heiligdom nog niet open lag zolang de eerste tent nog bestond.9Dit was een symbool voor de huidige tijd: de gaven en offers kunnen het geweten van wie ze brengt niet tot volmaaktheid brengen,10omdat de bepalingen van hun voedsel, dranken en rituele wassingen alleen verband hadden met het lichaam. Zij waren slechts geldig tot aan de nieuwe orde. 11Maar Christus trad op als hogepriester van de goede dingen die ons zijn toebedeeld: Hij is de grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met mensenhanden gemaakt en niet van deze wereld,12en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met Zijn eigen bloed, eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf.13Want als het bloed van bokken en stieren en de besprenging met de as van een vaars hen, die verontreinigd zijn heiligt, zodat zij naar het vlees gereinigd worden,14hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft, ons geweten reinigen van dode werken om de levende God te dienen?15En daarom is Hij de middelaar van een nieuw verbond: Hij is immers gestorven om ons te bevrijden van de overtredingen onder het eerste verbond zodat de geroepenen de belofte van de eeuwige erfenis zouden ontvangen.16Want waar een testament is, is het noodzakelijk dat de dood van de erflater gemeld wordt;17want een testament krijgt pas rechtskracht na het overlijden en niet zolang de erflater nog leeft.18Daarom is ook het eerste verbond niet zonder bloed ingewijd.19Want nadat door Mozes elk gebod volgens de wet aan heel het volk was meegedeeld, nam hij het bloed van de kalveren en de bokken met water, scharlaken wol en hysop en besprenkelde het boek zelf en heel het volk,20en zei: "Dit is het bloed van het verbond, dat God jullie heeft voorgeschreven."21En ook de tabernakel en al het gereedschap voor de eredienst besprenkelde hij evenzo met bloed.22En vrijwel alles wordt volgens de wet met bloed gereinigd want zonder bloedstorting vindt er geen vergeving plaats.23Als het noodzakelijk is dat hiermee de afbeeldingen van de hemelse dingen gereinigd worden, dan moeten de hemelse dingen zelf met een beter offer worden gereinigd dan deze.24Want Christus is niet binnengegaan in een heiligdom dat met handen is gemaakt of een afbeelding van het hemelse heiligdom, maar in de hemel zelf om voor ons voor God te verschijnen;25ook niet om Zichzelf telkens weer te offeren, zoals de hogepriester jaarlijks met ander bloed, niet van hemzelf, in het heiligdom gaat,26want dan zou Hij herhaaldelijk moeten lijden vanaf de grondlegging van de wereld; maar nu is Hij éénmaal, bij de voleinding van de eeuwen, verschenen om door Zijn offer de zonde teniet te doen.27Net zoals de mensen nu éénmaal moeten sterven en daarna volgt het oordeel,28zo zeker is het dat Christus, die Zich éénmaal heeft geofferd om de zonden van velen te dragen, een tweede keer zonder zonden zal verschijnen voor wie de redding van Hem verwachten.
1De wet is slechts een schaduw van de goede toekomstige zaken en niet de verschijning van die dingen zelf. Daarom is zij nooit in staat diegenen, die elk jaar met dezelfde offers aan de dienst deelnemen, tot volmaaktheid te brengen.2Zou anders het offeren niet opgehouden zijn, omdat degenen die de dienst uitvoeren wanneer ze eenmaal gereinigd zijn, helemaal geen besef van zonden meer hadden?3In tegendeel, door die offers werden elk jaar de zonden in herinnering gebracht;4want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen.5Daarom zegt Christus bij Zijn komst in de wereld: "Dieroffer en offergave hebt U niet gewild, maar U hebt Mij een lichaam gegeven;6in brandoffers en offers voor de zonde hebt U geen voldoening gehad.7Toen heb Ik gezegd: 'zie, hier ben Ik – zo staat in de boekrol over Mij geschreven – om Uw wil te doen, o God'."8Eerst zegt Hij: "Offers en offergaven, brand- en reinigingsoffers hebt U niet gewild en gaven U geen voldoening hoewel zij volgens de wet worden gebracht."9Daarna zei Hij: "Zie, hier ben Ik om Uw wil te doen." Hij heft het eerste op om het tweede van kracht te laten worden.10Op grond van die wil zijn wij voor eens en altijd geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus.11En elke priester staat dagelijks in zijn dienst om steeds opnieuw dezelfde offers te brengen, die nooit de zonden kunnen wegnemen.12Maar deze Priester, Jezus, heeft na zijn éénmalig offer voor de zonden, voor altijd Zijn plaats aan de rechterhand van God ingenomen,13waar Hij wacht tot zijn vijanden tot een voetbank voor zijn voeten worden gemaakt.14Want door dit ene offer heeft Hij hen, die geheiligd worden, voor altijd tot volmaaktheid gebracht.15En ook de Heilige Geest geeft ons daarvan een getuigenis,16want nadat Hij gezegd had: 'Dit is het verbond, dat Ik na die tijd met hen zal sluiten', zegt de Heer: 'Ik zal Mijn wetten in hun harten leggen en die ook in hun verstand schrijven,17en aan hun zonden en wetteloosheid zal Ik niet meer denken.'18Waar voor deze dingen vergeving bestaat, is er geen offer voor de zonden meer nodig.19Broeders en zusters, dankzij het bloed van Jezus kunnen wij in volle vrijmoedigheid het heiligdom in gaan20langs de nieuwe en levende weg die Hij voor ons gebaand heeft door het voorhangsel heen, dat wil zeggen door middel van zijn lichaam 21en wij hebben nu een grote Hogepriester over het huis van God.22Laten wij toetreden met een oprecht hart, in volle zekerheid van het geloof met een hart dat door besprenkeling is gezuiverd van een slecht geweten en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water.23Laten wij de belijdenis van wat wij hopen zonder wankelen vasthouden, want Hij, die de belofte heeft gedaan, is getrouw.24En laten wij opmerkzaam zijn en elkaar aansporen tot liefde en goede werken.25Wij moeten onze eigen samenkomsten niet overslaan, zoals sommigen dat gewend zijn, maar elkaar aansporen en dat temeer naarmate jullie de dag van Zijn wederkomst zien naderen.26Want als wij opzettelijk zondigen, nadat wij de waarheid leerden kennen, is er geen offer voor de zonden meer mogelijk,27maar een vreselijk uitzicht op het oordeel en een fel vuur dat de tegenstanders zal verteren.28Als iemand de wet van Mozes opzij heeft geschoven, wordt hij zonder medelijden gedood op het getuigenis van twee of drie personen.29Hoeveel zwaardere straf denken jullie, zal diegene verdienen, die de Zoon van God vertrapt en het bloed van het verbond ontheiligt, terwijl hij erdoor geheiligd was en de Geest van de genade bespot heeft?30Want wij weten wie gezegd heeft: 'Ik heb het recht om wraak te nemen, ik zal hen straffen!' En nog eens: 'De Heer zal zijn volk oordelen.'31Vreselijk is het om in de handen van de levende God te vallen!32Herinneren jullie je de dagen van vroeger, toen jullie na verlicht te zijn, zo vaak lijden hebben doorstaan,33of zelf onderwerp van bespotting en verdrukking zijn geweest, of deelgenoot waren aan het lot van hen, die in zo'n situatie verkeerden?34Want jullie hebben met de gevangenen meegeleden en de diefstal van jullie bezit blijmoedig aanvaard, want jullie wisten, dat jullie een beter en blijvend bezit hebben.35Geef dan jullie vrijmoedigheid niet op, omdat jullie daarvoor een ruime vergoeding staat te wachten.36Jullie hebben volharding nodig om de wil van God te doen om daarna te krijgen wat beloofd is.37Want nog een korte tijd en dan 'komt Hij die komen zal en Hij zal niet op Zich laten wachten.'38En 'Mijn rechtvaardige zal door geloof leven, maar als hij zijn geloof laat varen, zal Mijn ziel geen genoegen in hem vinden.'39Maar wij zullen zeker niet degenen zijn die hun geloof laten varen en daardoor omkomen. Wij zijn te vinden onder degenen die geloven en van wie de ziel is gered.
1Het geloof is de zekerheid van de dingen, die men hoopt, en het bewijs van de dingen, die men niet ziet.2Want door dit geloof hebben mensen van vroeger een getuigenis gegeven.3Door het geloof begrijpen wij, dat de wereld door het woord van God is ontstaan, zodat het zichtbare ontstaan is uit wat men niet ziet.4Door het geloof heeft Abel God een beter offer gebracht dan Kaïn; hierdoor werd van hem getuigd, dat hij rechtvaardig was, omdat God zijn offer heeft aangenomen en door zijn geloof spreekt hij nog steeds, ook na zijn dood.5Door het geloof is Henoch door God weggenomen zodat hij de dood niet zag, en hij werd niet meer gevonden. Want vóórdat hij werd weggenomen, is van hem getuigd, dat God tevreden was met hem;6maar zonder geloof is het onmogelijk Hem tevreden te stellen. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en wie Hem ernstig zoekt zal door Hem worden beloond.7Door het geloof heeft Noach, nadat hij een woord van God ontvangen had over iets, dat nog niet gezien werd, eerbiedig de ark gebouwd om zijn huisgezin te redden; en door dat geloof heeft hij de wereld veroordeeld en is hij een erfgenaam geworden van de gerechtigheid, die aan het geloof beantwoordt.8Door te geloven is Abraham, toen hij geroepen werd, in gehoorzaamheid getrokken naar een plaats, die hij als erfenis zou ontvangen, en hij vertrok zonder te weten waar hij komen zou.9Door het geloof heeft hij in het land van de belofte gewoond, als in een vreemd land, waar hij in tenten woonde met Isaak en Jakob, die ook erfgenamen waren van dezelfde belofte;10want hij verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwer is.11Door het geloof heeft ook Sara kracht ontvangen om moeder te worden, en dat ondanks haar hoge leeftijd, omdat zij Hem, die het beloofd had, betrouwbaar achtte.12Daarom is er ook uit één man, die al bijna gestorven was, een menigte voortgekomen in aantal zo groot als de sterren aan de hemel en ontelbaar als het zand aan de oever van de zee.13Al deze mensen zijn in geloof gestorven zonder dat ze de dingen gekregen hebben die hen beloofd waren. Maar zij hebben ze slechts uit de verte gezien en begroet. Zij hebben beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde.14Mensen die zulke dingen zeggen, laten zien, dat zij een vaderland zoeken.15Als zij hadden gedacht aan het vaderland, dat zij verlaten hadden, dan hadden ze de mogelijkheid gehad om terug te keren.16Maar in plaats daarvan verlangden zij naar een beter vaderland, een hemels vaderland. Daarom schaamt God zich niet dat zij Hem hun God noemen, want Hij had voor hen een stad voorbereid.17Door het geloof was Abraham bereid Isaak te offeren toen hij getest werd. Hij had de beloften ontvangen, 18en God had tegen hem gezegd: "Door Isaak zul je, nageslacht krijgen." En hij heeft overwogen, dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken,19en daaruit heeft hij hem ook bij wijze van spreken teruggekregen.20Door het geloof heeft Isaak aan Jakob en Ezau zijn zegen gegeven, met het oog op de toekomst.21Door het geloof heeft Jakob voordat hij stierf ieder van de zonen van Jozef gezegend en hij knielde neer leunend op het uiteinde van zijn staf.22Door het geloof heeft Jozef aan het einde van zijn leven gesproken over het vertrek van de kinderen van Israël uit Egypte en voorschriften gegeven over wat er met zijn beenderen moest gebeuren wanneer het zover was.23Door het geloof is Mozes na zijn geboorte drie maanden door zijn ouders verborgen gehouden, omdat zij zagen, dat hij een erg mooi kind was, en zij waren niet bang voor het bevel van de koning.24Door het geloof heeft Mozes, volwassen geworden, geweigerd door te gaan voor een zoon van Farao’s dochter,25maar hij heeft liever met het volk van God kwaad verdragen, dan tijdelijk van de zonde te genieten;26Hij vond de beschuldigingen van Christus van grotere waarde dan de schatten van Egypte, want hij hield de blik gericht op de vergelding.27Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, zonder de woede van de koning te vrezen. Want hij bleef standvastig, alsof hij de Onzienlijke zag.28Door het geloof heeft hij het Pascha gehouden en het bloed laten aanbrengen , zodat de verderver hun eerstgeborenen niet zou aanraken.29Door het geloof zijn zij door de Rode Zee gegaan als over droog land, terwijl de Egyptenaren, toen zij het ook probeerden, door de zee werden verzwolgen.30Door het geloof zijn de muren van Jericho neergestort, nadat het volk er zeven dagen lang omheen had gelopen.31Door het geloof is Rachab, de hoer, niet met de ongehoorzamen omgekomen, omdat zij de verspieders gastvrij had opgenomen.32En wat moet ik nog verder vertellen? Er is niet genoeg tijd, als ik ook de verhalen zou vertellen van Gideon, Barak, Simson, Jefta, David en Samuël en de profeten,33die door het geloof koninkrijken hebben onderworpen, gerechtigheid hebben gedaan, de vervulling van de belofte hebben gezien, die leeuwen de muil hebben toegeklemd,34de kracht van het vuur gedoofd hebben. Zij zijn aan scherpe zwaarden ontkomen, in zwakheid hebben zij kracht ontvangen, zij zijn in de oorlog sterk geworden en hebben vijandige legers uit angst laten terugtrekken.35Vrouwen hebben hun doden uit de opstanding terugontvangen, anderen hebben zich laten folteren en van geen bevrijding willen weten, zodat zij aan een betere opstanding deel mochten hebben.36Weer anderen kregen te maken met bespotting en geseling, zelfs met arrestatie en gevangenschap.37Zij zijn gestenigd, zwaar op de proef gesteld, doormidden gezaagd, met het zwaard vermoord; zij hebben rondgezworven in schapenvachten en geitevellen, onder ontbering, verdrukking en mishandeling38– de wereld was hen niet waardig – zij hebben rondgezworven door woestijnen, en berggebied, in schuilplaatsen en de grotten van de aarde.39Ook deze allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hen gegeven is, hebben het beloofde niet verkregen,40omdat God iets beters met ons voor had, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen.
1Aangezien wij nu zo’n grote menigte van getuigen rondom ons hebben, laten we daarom alle last en de zonde afleggen, die ons in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen, die voor ons ligt.2Laat ons oog daarbij gericht zijn op Jezus, de grondlegger en voltooier van het geloof, die, om de vreugde die vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, en de schande niet in acht nam, zat aan de rechterzijde van de troon van God. 3Dus vestig jullie aandacht dan op Hem, die zo'n tegenspraak van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, zodat jullie niet vermoeid en ontmoedigd raakt in jullie ziel.4Jullie hebben jullie nog niet verzet tegen bloedvergieten, strevend tegen de zonde,5en jullie zijn de aansporing vergeten die tot jullie spreekt als zonen: "Mijn zoon, acht de straf van de Heer niet gering, en geef nooit op als je door Hem wordt terechtgewezen. 6want de Heer berispt wie Hij liefheeft, en straft elke zoon van wie Hij houdt".7Als jullie bestraffing verdragen gaat God met jullie om als met zonen; want welke zoon is er die een vader niet bestraft?8Maar als jullie zonder bestraffing willen blijven, waarvan anderen allemaal wel deelgenoten zijn geworden, dan zijn jullie geen kinderen maar bastaards.9En verder, de berispingen van onze aardse vaders hebben wij ondergaan en wij respecteerden hen; zullen wij ons dan niet nog veel meer onderwerpen aan het gezag van de Vader van alle geesten en dan leven?10Onze aardse vaders berispten ons maar voor korte tijd en naar eigen goeddenken, maar Híj doet het tot ons voordeel, zodat wij deel kunnen nemen aan zijn heiligheid.11Nu lijkt geen bestraffing vreugdevol voor het heden, maar pijnlijk; niettemin geeft het daarna de vredelievende vrucht van gerechtigheid aan hen die erdoor gevormd zijn.12Hef dan de slappe handen op en strekt de knikkende knieën,13en kies rechte paden voor jullie voeten, zodat wat kreupel is niet ontwricht wordt, maar juist geneest. 14Streef ernaar met iedereen in vrede te leven en leef een heilig leven, zonder dat zal niemand de Heer zien.15Zorg ervoor, dat niemand de genade van God ontgaat en dat er geen wortel van bitterheid opgroeit om problemen te veroorzaken, zodat velen er niet door besmet raken;16en dat er niemand seksueel immoreel en onrein is zoals Esau, die voor één maaltijd zijn eigen geboorterecht verkocht.17Want jullie weten dat hij later, toen hij (toch) de zegen wilde erven, afgewezen werd, want toen vond hij geen plaats voor herstel, hoewel hij het onder tranen zocht. 18Want jullie hebben niet voor een laaiend en verzengend vuur gestaan, of in duisternis of woeste wind,19te midden van bazuingeschal en stemgedonder, waarna zij smeekten dat er geen woord meer tegen hen gesproken zou worden;20want zij konden dit bevel niet dragen: "Als zelfs een dier de berg aanraakt, moet het gestenigd worden." 21En zó ontzaglijk was het verschijnsel, dat Mozes zei: '' Ik ben enkel bang en beef".22Maar jullie zijn genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot duizenden engelen,23en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die in de hemel zijn ingeschreven en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten van de rechtvaardigen, die vervolmaakt zijn.24En jullie zijn tot Jezus gekomen, de middelaar van een nieuw verbond, en tot het besprenkelde bloed dat beter spreekt dan het bloed van Abel.25Let op, dat jullie Hem, die spreekt, niet afwijzen. Want als zij niet ontkomen zijn, toen zij Hem afwezen, die Zijn godsspraak op aarde deed horen, hoeveel te minder wij, als wij ons afkeren van Hem, die uit de hemel (spreekt).26Toen heeft Zijn stem de aarde laten beven, maar nu heeft Hij een belofte gegeven, door te zeggen: "Nog één keer zal ik niet alleen de aarde beven, maar ook de hemel." 27Dit: "Nog één keer", wordt bedoeld dat wat geschapen is, wankelt en verdwijnt , zodat alleen blijft, wat onwankelbaar is.28Laten wij daarom, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem aangename wijze met eerbied en ontzag aanbidden,29want onze God is een verterend vuur.
1Houd de broederlijke liefde vast. 2Vergeet de gastvrijheid aan onbekenden niet, want daardoor hebben sommigen zonder het te weten aan engelen onderdak gegeven.3Denk ook aan de gevangenen alsof je samen met hen gevangen zit, en denk aan diegenen die mishandeld worden, alsof je zelf mishandeld wordt.4Laat iedereen het huwelijk in ere houden, en het echtelijk bed puur, want God zal seksueel immorele mensen en echtbrekers oordelen.5Laat je leven niet beheersen door hebzucht. Wees tevreden met wat je hebt, want God heeft gezegd: "Ik zal je niet opgeven en Ik zal je niet verlaten."6Daarom kunnen wij met vertrouwen zeggen: 'De HEER is mijn helper, ik zal niet bang wezen, wat zou een mens mij doen?'7Houd je leiders in gedachten, diegenen die jou het woord van God verkondigden. Kijk naar hoe hun levenswandel eindigt en neem hun geloof als een voorbeeld. 8Jezus Christus is gisteren en vandaag dezelfde en tot in eeuwigheid.9Laat je niet meeslepen door allerlei vreemd onderricht; want het is goed dat het hart zijn stabiliteit vindt in genade en niet in voedsel, wie het hierin zochten, hebben er geen baat bij gevonden.10Wij hebben een altaar waar niet van gegeten mag worden door diegenen die de taak voor de tabernakel verrichten.11Want van de dieren, waarvan het bloed als zondoffer door de hogepriester in het heiligdom werd gebracht, werd het lichaam buiten het kamp verbrand.12Daarom heeft ook Jezus buiten de poort geleden, om Zijn volk door Zijn eigen bloed te heiligen.13Laten wij daarom naar Hem toe gaan buiten het kamp en de vernedering dragen die Hij onderging.14Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij kijken uit naar de toekomstige.15Laten wij dan door Hem, God voortdurend prijzen in ons offer, door Zijn naam te eren.16Vergeet niet om goed te wezen voor anderen en te delen van wat je hebt, met deze offers neemt God genoegen.17Gehoorzaam jullie leiders en onderwerp je aan hen, omdat zij waken over jullie zielen en leggen daarover verantwoording af. Laat hen dit met vreugde doen, zonder kreunen, waar jullie geen baat bij hebben.18Bidt voor ons, want wij vertrouwen dat ons geweten zuiver is en wij in alles er naar streven rechtvaardig te leven.19Met grote nadruk spoor ik jullie aan dit te doen, zodat ik eerder naar jullie terug gebracht zal worden. 20Nu, de God van vrede, de grote Herder van de schapen, heeft onze Heer Jezus terug gebracht uit de dood door het bloed van het eeuwig verbond,21zal jullie voorzien in al het goede terwijl Hij in jullie werkt zodat jullie Zijn wil kunnen doen door Jezus Christus, aan Wie alle eer toekomt in alle eeuwigheid. Amen.22Ik spoor jullie aan mijn broeders en zusters, om de woorden van bemoediging die ik in deze korte brief schreef, aan te nemen.23Weten jullie dat onze broeder Timoteüs is vrijgelaten? Als hij snel komt zullen wij jullie samen bezoeken. 24Groet al jullie leiders en heiligen. De broeders en zusters van Italië doen jullie de groeten. 25Genade zij met jullie allen.
1Jakobus, een dienaar van God en van de Heer Jezus Christus, groet aan de twaalf stammen die verspreid zijn.2Wees er zeker van dat er vreugde te vinden is, mijn broeders en zusters, wanneer jullie in allerlei moeilijkheden komen te zitten,3want jullie weten dat wanneer jullie getest worden in jullie geloof, dit naar volharding leidt.4Maar die volharding moet geheel doorwerken, zodat jullie helemaal ontwikkeld en compleet zijn en in niets tekort schieten.5Als echter iemand van jullie in wijsheid tekort schiet, laat hem dan tot God bidden, die aan iedereen eenvoudigweg geeft en zonder verwijt, Hij zal het aan hem geven.6Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelen, want wie twijfelt, is net als een golf in de zee, die door de wind wordt aangestuurd en opgejaagd.7Want die persoon moet niet denken dat hij iets van de Heer zal ontvangen,8hij is innerlijk verdeeld, instabiel in alles wat hij doet.9Laat de arme broeder opscheppen over zijn hoge positie,10maar de rijke man in zijn lage positie, want als een bloem in het gras zal hij vergaan.11Want de zon komt op met haar hitte en laat het gras verdorren, zijn bloem valt af en de schoonheid van haar uiterlijk verdwijnt. Zo zal ook de rijke man met zijn ondernemingen verdwijnen. 12Gezegend is de man die volhardt terwijl hij in verleiding komt. Wanneer hij de test heeft doorstaan, zal hij de kroon van het leven krijgen, die Hij beloofd heeft aan iedereen die God liefhebben.13Laat niemand zeggen wanneer hij verleidt wordt: "Ik word door God verleid", want God kan niet door het kwade verleid worden en Hijzelf brengt ook niemand in verleiding.14Maar iemand wordt verleid door zijn eigen verlangens, die hem meeslepen en verleiden.15Daarna, als dat verlangen bevrucht is, baart het zonde en als de zonde volgroeid is, brengt het de dood.16Dwaalt niet, mijn geliefde broeders.17Iedere goede gave en elk perfecte geschenk, komt van boven af, van de Vader der lichten. Bij Hem is geen verandering of schijn van omkeer. 18Naar zijn raadsbesluit heeft Hij ons geschapen door het woord van de waarheid, om in zekere zin eerste te zijn onder Zijn creaties. 19Jullie weten dit wel, mijn geliefde broeders en zusters: ieder mens moet snel zijn om te horen, langzaam om te spreken en langzaam om kwaad te worden,20want de boosheid van een man brengt geen gerechtigheid van God voort.21Jullie moeten alle zondige vuil en de uitspattingen van boosheid achter laten. In zachtmoedigheid, ontvang het ingeplante woord dat jullie zielen kan redden.22En wees daders van het woord, en niet alleen luisteraars, want dan zouden jullie jezelf misleiden.23Want wie alleen maar luistert naar het woord en het niet uitvoert, is net als een man die zijn gezicht in een spiegel bekijkt;24hij ziet zichzelf en vertrekt en vergeet meteen hoe hij eruit zag.25Maar wie zich verdiept in de perfecte wet van de vrijheid en daarbij blijft, niet als iemand die snel vergeet wat hij hoort, maar iemand die het ook uitvoert, hij zal gezegend zijn in wat hij doet.26Maar als iemand denkt dat hij religieus is en daarbij zijn tong niet onder controle heeft, misleidt zijn hart en zijn geloof is waardeloos.27Zuivere en pure religie voor God, de Vader, is dit: Om voor de weduwen en wezen te zorgen in hun nood en jezelf vlekkeloos te houden van de wereld.
1Mijn broeders en zusters, houdt vast in geloof in onze Heer Jezus Christus, de Heer van heerlijkheid, en laat geen voorkeur blijken naar bepaalde mensen.2Want stel je voor dat iemand in je synagoge kwam met een gouden ring aan zijn vinger en prachtige kleding, en er kwam ook een arme man binnen met armoedige kleren,3en je ziet op naar de man met de prachtige kleding en zegt: "Ga hier maar zitten, het is een goede plaats," maar tegen de arme man zegt: "Ga daar maar staan" of "Ga maar bij mijn voeten zitten",4discrimineer je dan niet onder elkaar, en treed je dan niet op als rechters die zich door verkeerde overwegingen laten leiden?5Luister, mijn geliefde broeders en zusters! Heeft God niet de armen van de wereld gekozen om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het Koningkrijk, dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben?6Maar jullie hebben de arme slecht behandeld. Zijn het niet de rijken die jullie onderdrukken en jullie voor de rechtbank slepen?7Zijn zij het niet, die kwaadspreken over de goede naam, die jullie heeft geroepen?8Als je echt de Koningklijke wet vervult volgens Gods woord: 'Heb je naaste lief zoals jezelf' dan doe je het goed.9Maar als je bepaalde mensen voortrekt, bega je een zonde en wordt je veroordeelt door de wet als overtreders.10Want wie zich aan de hele wet houdt, maar op één punt struikelt, is schuldig geworden aan alle geboden van de wet.11Want Hij die gezegd heeft: 'Pleeg geen overspel' heeft ook gezegd: 'Pleeg geen moord.' Als je geen overspel pleegt maar wel een moord, ben je een overtreder van de wet geworden.12Dus spreek en handel zoals mensen die geoordeeld worden volgens de wet die vrijheid geeft.13Want het oordeel over degene die zelf geen genade toont, zal zonder genade zijn. genade triomfeert over oordeel.14Welk nut heeft het, mijn broeders en zusters, als iemand geloof zegt te hebben als hij geen goede werken doet? Kan dat geloof hem redden?15Stel dat een broeder of zuster gebrek heeft aan kleding en aan dagelijks eten,16en iemand van jullie zegt: " Ga heen in vrede, hou jezelf warm en eet goed" zonder hem echt van het nodige voor het lichaam te voorzien, wat heeft dat voor nut?17Zo is het ook met het geloof, als het niet samen gaat met goede werken, is het geloof ook dood.18Maar al zal iemand zeggen: " Jij hebt geloof en ik heb goede werken". Laat mij dan je geloof zien zonder de werken, en ik zal je mijn geloof laten zien vanuit mijn werken.19Jullie geloven dat er één God is, goedzo! Maar dat geloven zelfs de boze geesten en zij beven.20Willen jullie weten, dwaze mensen, dat geloof zonder werken waardeloos is?21Is onze vader Abraham niet door werken gerechtvaardigd toen hij zijn zoon Isaak op het altaar legde?22Daaruit kunnen jullie zien dat zijn geloof samenwerkten met zijn werken, en dat zijn geloof compleet was geworden door zijn werken.23De Schrift werd vervuld dat zegt: "Abraham geloofde God en het werd hem als gerechtigheid toegerekend, en hij werd een vriend van God genoemd."24Jullie zien dat een mens gerechtvaardigd wordt door werken, en niet alleen uit geloof. 25En was het niet hetzelde met Rachab, de hoer, dat zij door haar werken gerechtvaardigd werd, toen zij de boodschappers in huis nam en hen langs een andere weg heeft weggestuurd?26Want zoals het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood.
1Niet velen van jullie moeten leraar willen worden, mijn broeders en zusters. Jullie weten tenslotte dat wij er strenger om geoordeeld zullen worden,2want wij struikelen allemaal in vele opzichten. Als iemand niet struikelt in zijn woorden is hij een perfect mens, in staat om zijn hele lichaam in bedwang te houden.3Als we een bit in de mond van paarden leggen, zodat zij ons gehoorzamen, kunnen we ook hun hele lichaam besturen.4Kijk maar eens naar de schepen, hoewel ze zo groot zijn en worden voortgedreven door sterke winden, worden ze door een erg klein roer gestuurd, naar de wil van de stuurman.5Zo is ook de tong een klein lichaamsdeel en het voert toch een hoge toon. Kijk maar eens hoe een klein vuurtje een groot bos in brand steekt.6De tong is ook een vuur, het is een wereld vol zonde tussen de lichaamsdelen. Het besmet het hele lichaam en zet de hele loop van het leven in vlam. Het wordt zelf in brand gezet door de hel.7Want alle soorten wilde dieren en vogels, reptielen en zeedieren kunnen getemd worden en zijn ook getemd door de mensheid,8maar de tong kan geen mens bedwingen. Het is een onberekenbaar kwaad, vol met dodelijk vergif.9Met de tong loven wij de Heer en Vader, en met de tong spreken we vloeken uit over onze medemens die in het beeld van God zijn geschapen.10Uit dezelfde mond komen zegeningen en vervloekingen. Dit moet niet zo zijn mijn broeders en zusters.11Geeft dezelfde bron soms zoet water en zout water?12Kan soms, broeders en zusters, een vijgeboom olijven voort brengen, of kun je van een wijnstok vijgen plukken? Evenmin kan een zoute bron zoet water geven.13Wie is wijs en verstandig onder jullie? Hij laat uit zijn goede wandel zijn werken zien met wijze zachtmoedigheid.14Maar als je bittere jaloersheid en dat soort ambitie in je hart hebt, schep dan niet op en lieg niet tegen de waarheid.15Dat is niet de wijsheid die van boven komt, maar het is aards, ongeestelijk en van de duivel.16Want waar jaloersheid en zelfzucht heerst, daar is wanorde en allerlei kwade daden.17Maar de wijsheid van boven is allereerst rein, dan vreedzaam, vriendelijk, gehoorzaam, vol met genade en goede vruchten, onpartijdig en oprecht.18Gerechtigeid is een vrucht, die in vrede wordt gezaaid voor hen die vrede stichten.
1Wat is de oorzaak van jullie conflicten en ruzies met elkaar? Komt het niet door jullie egoïstische verlangens die strijd leveren van binnen? 2Jullie verlangen naar wat jullie niet hebben. Jullie zijn moordlustig en jaloers, maar jullie kunnen er niets mee bereiken. Jullie vechten en maken ruzie. Jullie hebben niets omdat jullie niet bidden.3Of jullie bidden wel, maar ontvangen niets omdat jullie bidden met verkeerde motieven, namelijk vanuit je egoïstische verlangens.4Trouweloze mensen! Weten jullie niet, dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is? Wie dus een vriend van de wereld wil zijn, maakt zichzelf een vijand van God.5Of denken jullie dat het Schriftwoord zonder reden zegt: 'De geest, die Hij in ons liet wonen, is erg jaloers?'6Maar de genade die Hij geeft, is groter. Daarom staat er geschreven: 'God is tegen de hooghartigen, maar de nederigen geeft Hij genade.'7Geef je dus over aan God, maar bied weerstand aan de duivel en hij zal van jullie wegvluchten. 8Kom dichterbij God en Hij zal dichterbij jullie komen. Reinig jullie handen zondaars en zuiver jullie harten, jullie dubbelhartigen.9Wees je bewust van jullie ellende, treur en huil; verander jullie gelach in treurigheid en jullie vreugde in neerslachtigheid.10Verneder jezelf voor de Heer en Hij zal jullie verhogen.11Spreek geen kwaad over elkaar, broeders en zusters. Wie over een ander kwaad spreekt of hem oordeelt, spreekt kwaad over de wet en oordeelt haar. Als je de wet oordeelt, ben je geen dader maar een rechter van de wet.12Eén is Wetgever en Rechter, Hij, die de macht heeft om te redden en kapot te maken. Maar wie zijn jullie, dat je je naaste oordeelt? 13Nou luister, jullie die zeggen: "Vandaag of morgen gaan wij op reis naar die en die stad. Wij zullen er een jaar doorbrengen, zaken doen en winst maken."14Jullie, die niet eens weten hoe jullie leven morgen zal zijn! Jullie zijn een mist, die voor een korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt;15in plaats van dat jullie zeggen: "Als de Here wil, zullen wij leven en dit of dat doen."16Maar nu scheppen jullie op over je arrogante plannen. Al dat soort opscheppen is verkeerd.17Als iemand weet goed te doen en het niet doet, is het voor hem zonde.
1Welnu dan, de rijken onder jullie, huil en jammer over de rampen die jullie zullen overkomen.2Jullie rijkdom is verrot, jullie kleren zijn aangevreten door de motten.3Jullie goud en zilver is verroest, en het roest ervan zal tegen jullie getuigen en jullie vlees verteren net als vuur. Jullie hebben schatten verzameld, terwijl het de laatste dagen zijn.4Kijk, het loon dat door jullie is ingehouden van de arbeiders die jullie landerijen hebben gemaaid, schreeuwt het uit, en het geroep van hen die jullie oogst hebben binnengehaald, is doorgedrongen tot de oren van de Heer Sebaot.5Jullie hebben op aarde in luxe geleefd en overgegeven aan genotzucht voor jezelf; jullie hebben jullie harten vetgemest in de slachttijd.6Jullie hebben de rechtvaardige veroordeeld en vermoord; hij heeft geen verweer geboden.7Wees daarom geduldig, broeders en zusters, tot de komst van de Heer! Zie, de landman wacht op de kostelijke vrucht van het land en heeft geduld, totdat de vroege en late regen erop gevallen is.8Jullie ook, wees geduldig; versterk jullie harten, want de komst van de Heer is nabij.9Broeders en zusters, klaag niet over elkaar, zodat jullie niet veroordeeld worden. Kijk, de Rechter staat voor de deur.10Broeders en zusters, neem de profeten die in de naam van de Heer hebben gesproken als een voorbeeld van berusting en van geduld.11Zie, wij prijzen hen zalig die volhard hebben. Jullie hebben van de volharding van Job gehoord en jullie weten welke uitkomst de Heer gaf; de Heer is immers vol van barmhartigheid en genade.12Maar vooral, mijn broeders en zusters, zweer niet, niet bij de hemel, niet bij de aarde, niet bij welke andere eed ook. Laat jullie ja ook ja zijn en jullie nee, nee zijn, zodat jullie niet geoordeeld worden.13Heeft iemand onder jullie leed te dragen? Laat hem bidden. Is er iemand blij? Laat hem lofzingen.14Is er iemand onder jullie ziek? Laat hem dan de oudsten van de gemeente bij zich roepen en laat hen voor hem bidden en hem met olie zalven in de naam van de Heer;15en het gebed, gebeden in geloof, zal de zieke genezen en de Heer zal hem laten opstaan, en als hij gezondigd heeft, zal hij vergeven worden.16Belijd daarom jullie zonden aan elkaar en bid voor elkaar, zodat jullie genezen mogen worden. Het gebed van een rechtvaardig mens is krachtig en mist zijn uitwerking niet. 17Elia was een gewoon mens zoals wij en hij bad vurig een gebed, dat het niet zou regenen, en het regende niet op het land gedurende drie jaar en zes maanden.18En hij bad opnieuw, en de hemel gaf regen en het land bracht zijn vrucht weer voort.19Mijn broeders en zusters, als er iemand van jullie afdwaalt van de waarheid, en een ander brengt hem tot inkeer,20weet dan, dat wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, redt hem van de dood en zal een groot aantal zonden bedekken.
1Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen die in de verstrooiing zijn, in Pontus, Galatië, Cappadocië, Asia en Bithynië,2de uitverkorenen volgens de voorkennis van God de Vader, geheiligd door de Geest om te gehoorzamen en door het bloed van Jezus Christus besprenkeld te worden. Ik wens jullie genade en vrede in overvloed. 3Alle eer aan God, de Vader van onze Heer Jezus Christus! In Zijn onvoorstelbare goedheid heeft Hij door de opstanding van Jezus Christus uit de dood ons opnieuw geboren doen worden tot een levende hoop.4Er is voor jullie in de hemel een onvergankelijke en smetteloze erfenis weggelegd die niet vergaat,5die in de kracht van God beschermd wordt door het geloof tot de redding, die klaar ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd.6Verblijd jullie daarin, ook al hebben jullie nu voor korte tijd verdriet door allerlei beproevingen,7zodat de echtheid van jullie geloof, kostbaarder dan vergankelijk goud dat door vuur beproefd wordt, tot lof, heerlijkheid en eer zal blijken, bij de openbaring van Jezus Christus.8Hem hebben jullie lief, zonder Hem gezien te hebben. In Hem geloven jullie, zonder Hem nu te zien, en jullie zijn blij met een onuitsprekelijke en verheven blijdschap.9Jullie gaan nu het einddoel van jullie geloof bereiken, dat is de redding van je ziel.10Betreffende jullie redding, de profeten, die over de voor jullie bestemde genade profeteerden hebben, hebben deze redding zorgvuldig en nauwkeurig verkend en gezocht,11terwijl zij bezig waren om te ontdekken wanneer en hoe Christus zou lijden en daarna verheerlijkt worden. De Geest van Christus maakte dit in hen duidelijk toen Hij hiervan vooraf getuigenis gaf.12Het was aan hen geopenbaard dat zij niet zichzelf, maar jullie dienden toen ze spraken over de dingen die jullie nu onderwezen zijn door hen, die jullie het evangelie brachten door de Heilige Geest die uit de hemel is gestuurd. Het zijn dingen waar zelfs engelen verlangen in te kijken.13Bereid jullie dus mentaal voor, wees nuchter, en vestig jullie hoop geheel op de genade die jullie gebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus. 14 Als gehoorzame kinderen, geef niet toe aan de begeerten van toen jullie niet beter wisten.15 Maar zoals Diegene die jullie geroepen heeft heilig is, zo moeten ook jullie heilig worden in jullie hele doen en laten.16Er staat toch geschreven: 'Wees heilig, want Ik ben heilig.'17En wanneer jullie Hem, die onpartijdig een persoon volgens zijn daden beoordeelt, als Vader aanroepen, leef in ontzag tijdens jullie tijd hier als vreemdelingen. 18Jullie weten dat jullie niet met bederfelijke dingen, zoals zilver of goud, bent vrijgekocht van jullie nutteloze levenswandel, die jullie erfden van je voorouders,19maar met het kostbare bloed van Christus, zoals van een onberispelijk en vlekkeloos lam.20Christus was van tevoren gekend, vóór de grondlegging van de wereld, maar is nu aan het einde van de tijd aan jullie geopenbaard.21Door Hem geloven jullie in God, die Hem opgewekt heeft uit de doden en Hem heerlijkheid gegeven heeft, zodat jullie geloof en hoop in God zijn.22Jullie zielen zijn door gehoorzaamheid aan de waarheid gezuiverd, zodat jullie oprechte liefde hebben voor elkaar. Heb elkaar blijvend lief vanuit een puur hart. 23Jullie zijn opnieuw geboren, niet van een bederfelijk zaad, maar van een onbederfelijk zaad, door het levend en blijvend woord van God.24Want, 'al het vlees is als gras en al zijn heerlijkheid als de wilde bloem van het gras. Het gras verdort en de bloem valt af,25maar het woord van de Heer blijft eeuwig bestaan.' Dit nu is het woord, dat als evangelie aan jullie verkondigd is.
1Legt dan af alle kwaadwilligheid, alle bedrog, huichelarij, afgunst en alle kwaadsprekerij,2en verlangt als pasgeboren kinderen naar de zuivere, geestelijke melk, opdat je daardoor groeit in je redding,3 als je geproefd hebt hoe goed de Heer is.4Kom tot Hem die de levende steen is, die door de mensen werd afgewezen, maar om zijn kostbaarheid door God werd uitgekozen,5en laat ook jezelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, dat geestelijke offers brengt die God aanvaart door Jezus Christus.6Daarom staat er in de Heilige Schrift: 'Zie Ik leg in Sion een uitverkoren en kostbare hoeksteen, wie in Hem gelooft zal niet beschaamt uitkomen.'7Kostbaar is Hij, voor jullie die geloven, maar voor de ongelovige geldt: 'De steen die de bouwlieden afgekeurd hadden, is de hoeksteen geworden,'8en,'een rots waar men zich aan ergert en over valt.' Zij struikelen door hun ongehoorzaamheid aan het Woord, waartoe zij ook bestemd zijn.9Maar jullie zijn een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk voor God Zijn eigendom om de grote daden van Hem te verkondigen die jullie uit de de duisternis geroepen heeft naar Zijn wonderlijk licht.10Ooit waren jullie niet Zijn volk, nu zijn jullie Gods volk, eens zonder ontferming, nu door Zijn genade aangenomen.11Geliefden, ik dring aan dat jullie als vreemdelingen in een ver land, jullie niet toegeven aan menselijke lusten die vechten tegen je ziel.12Zorg ervoor dat jullie je respectabel gedragen onder de ongelovigen, zodat wanneer zij jullie aanklagen als misdadigers, zij getuigen zijn van jullie goede werken en God eren op de dag dat Hij komt.13Onderwerp jullie aan alle menselijke instellingen, aan de keizer en hoogste autoriteit, voor Gods belang,14en ook aan gouverneurs die gezonden zijn om misdadigers te straffen en eer te spreken over diegenen die goed doen.15Want dat is de wil van God, dat jullie door het goede te doen, de mond snoert van de onwetende dwazen.16Gebruik als vrije mensen je vrijheid niet als masker voor goddeloosheid, maar om als dienaren van God te leven.17Eert iedereen, heb jullie broeders en zusters lief, heb ontzag voor God en eert de keizer.18Dienaren, onderwerp je aan jullie meesters met ontzag, niet alleen de goede en vriendelijke maar ook de kwaadwilligen.19Want het is prijzenswaardig als iemand die zich bewust is van God, leed verdraagt dat hij onterecht lijdt.20Want wat is de eer als je lijdt voor je zonden? Maar als je goed doet en dan lijdt terwijl je gestraft wordt, dat is de goedkeuring van God waard.21Want hiervoor zijn we geroepen, ook Christus heeft voor ons geleden en een voorbeeld nagelaten, zodat wij Hem in Zijn voetstappen zouden volgen:22'Hij heeft geen zonde gedaan, en in Zijn mond is geen bedrog gevonden."23Als Hij gescholden werd, schold Hij niet terug en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem die rechtvaardig oordeelt.24Hijzelf droeg onze zonden in Zijn lichaam op het hout, zodat wij zouden afsterven aan zonde en rechtvaardig leven. Door Zijn striemen zijn wij genezen.25Iedereen dwaalde rond als verloren schapen, maar nu zijn jullie teruggekeerd naar de Herder en Opzichter van jullie zielen.
1Gelijkerwijs voor jullie vrouwen, erken het gezag van je eigen man, zodat diegenen die niet het Woord gehoorzamen, door het gedrag van zijn vrouw zonder woorden gewonnen worden, 2omdat ze je zuiver gedrag en ontzag voor God opmerken.3Je sieraad is niet uitwendig, zoals het vlechten van je haar en het dragen van goud en mooie kleding,4maar het innerlijk wezen van je hart met onbederfelijk vriendelijk en kalme kracht, die kostbaar is in het oog van God.5Zo ook tooiden de toegewijde vrouwen zich die vertrouwden op God en het gezag van hun mannen erkenden,6zoals Sara Abraham gehoorzaamde en hem heer noemde, van wie wij dochters zijn in goed te doen en geen angst te laten aanjagen.7Zo ook jullie mannen, leef verstandig met je vrouwen die brozer zijn dan jullie, en bewijst haar eer aangezien zij mede erfgenamen zijn van de genade van het leven, zodat jullie gebeden niet belemmerd worden.8Ten slotte, wees allen eensgezind, meelevend, heb je broeders en zusters lief, weest barmhartig en bescheiden, 9en vergeldt geen kwaad met kwaad of belediging met belediging, maar zegen in plaats daarvan die ander, omdat je daarvoor geroepen bent zodat jij ook zelf de zegen erft.10Want: "wie het leven wil liefhebben en goede dagen zien, moet zijn tong tegen het kwade in bedwang houden en geen leugen over zijn lippen laten komen,11hij moet het kwade uit de weg gaan en het goede doen. Laat hem vrede zoeken en het nastreven,12want de ogen van de Heer zijn op de rechtvaardigen en zijn oren naar hun gebeden, maar Hij keert Zijn aangezicht tegen hen die het kwade doen."13En wie zal je kwaad doen, als je je inzet voor het goede?14Ook al moet je lijden omwille van de gerechtigheid, dan ben je toch bevoorrecht. Wees niet bang voor hun bedreigingen en laat je door niets in verwarring brengen.15Maar erken Christus als Heer en eer Hem met heel je hart, altijd bereid verantwoording af te leggen van de hoop die in je leeft, in zachtzinnigheid en respect,16en met een goed geweten, zodat bij al het kwaad dat over je gesproken wordt bij diegene die jouw goede levenswandel in Christus verachtten, zich schamen over hun uitspraken.17Want het is beter goed te doen en daarvoor te lijden, indien de wil van God dit eist, dan kwaad te doen.18Want ook Christus is eenmaal voor de zonden gestorven, als rechtvaardige voor de onrechtvaardige, zodat Hij ons tot God zou brengen. Hij, die gedood is in het lichaam maar levend gemaakt in de geest,19Hij is naar de geesten gegaan die gevangen zaten, om te verkondigen aan hen20 die ongehoorzaam waren in de dagen van Noah, toen God zeer geduldig bleef wachten terwijl de ark gebouwd werd, dat maar enkele mensen, namelijk acht, door het water gered werden.21Als contrast daarvan wordt je nu gered door de doop, niet door het afwassen van lichamelijke onreinheid maar door te vragen in gebed tot God voor een zuiver geweten, dankzij de opstanding van Jezus Christus,22die aan de rechterhand van God is, naar de hemel gegaan, terwijl engelen en machten en krachten Hem onderworpen zijn.
1Omdat Christus heeft geleden als mens, moet ook jij jezelf wapenen met dezelfde gedachte, dat, wie als mens geleden heeft, heeft zich van zonde onthouden.2Als gevolg daarvan, leeft zo iemand voor de resterende tijd op aarde, niet meer volgens menselijke verlangens, maar naar de wil van God.3Want je hebt genoeg tijd doorgebracht met het volbrengen van dezelfde verlangens als van ongelovigen, leven in buitensporigheid, lust, dronkenschap, vreetfestijnen, en onwettige verering van idolen.4Daarom vinden ze het vreemd van jou, dat je je niet met hen stort in diezelfde poel van roekeloze onbescheidenheid, en ze spreken slecht over je.5Maar zij zullen verantwoording af moeten leggen aan Hem, die gereed staat om levenden en doden te oordelen.6Daarom is ook aan doden het evangelie bekend gemaakt, zodat, ook al zouden ze geoordeeld worden als mens, voor God kunnen zij in de geest leven. 7Het einde van alle dingen is nabij gekomen. Wees dus helder van geest, en nuchter, zodat je kunt bidden.8Heb elkaar lief zonder ophouden, want de liefde bedekt vele zonden.9Wees gastvrij voor elkaar, zonder mopperen.10Dien elkaar met de gaven die je hebt gekregen, als trouwe rentmeesters over de vele vormen van genade van God.11Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God. Dient iemand, laat het zijn als uit kracht die God geeft. Zo wordt in alles God verheerlijkt door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid! Amen.12Geliefden, wees niet verrast als je vurig getest wordt, alsof je iets vreemds overkomt.13Integendeel, wees blij dat je deelt in het lijden van Christus, zodat je ook vreugde zult mogen hebben bij de openbaring van zijn heerlijkheid.14Als je beledigd wordt door de naam van Christus, ben je gezegend, omdat de Geest van heerlijkheid en de Geest van God op je rust.15Laat dus niemand van jullie lijden als een moordenaar, of een dief, of een boosdoener, of als een bemoeial.16Maar wanneer je als een Christen lijdt, schaam je dan niet, in plaats daarvan vereer God dat je de naam van Christus draagt.17Want het is de tijd dat het oordeel begint bij de familie van God. Als het bij ons begint, wat zal de uitkomst zijn voor hen die ongehoorzaam zijn aan het evangelie van God?18En als het moeilijk is voor de rechtvaardige om gered te worden, wat komt er dan terecht van de goddeloze en de zondaar?19Daarom, laat iedereen die lijdt vanwege Gods wil, hun ziel aan de trouwe Schepper overgeven, en steeds het goede doen.
1Ik waarschuw de oudsten onder jullie, ik ben zelf ook medeoudste en getuige van het lijden van Christus, en ook een deelgenoot van de heerlijkheid die geopenbaard zal worden:2waak over de kudde van God die onder jullie is, niet gedwongen, maar uit vrije wil en om de wil van God, niet uit schandelijke hebzucht, maar uit goedwilligheid,3niet als dominerende mensen doen over anderen die aan jullie zijn toevertrouwd, maar wees een voorbeeld voor de kudde.4En wanneer de Opperherder verschijnt, zullen jullie de onvergaanbare krans van de heerlijkheid ontvangen.5Jullie ook, jongeren, onderwerp je aan de oudsten. Jullie allemaal, wees nederig naar elkaar, want God is tegen de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade.6Onderwerp jullie dan aan de machtige hand van God, zodat Hij jullie op Zijn tijd verhoogt.7Geef al jullie zorgen aan Hem, want Hij zorgt voor jullie.8Wees nuchter en waakzaam. Jullie tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, en zoekt wie hij zal verslinden.9Bied weerstand aan hem, wees sterk in je geloof. Weet dat jullie broeders en zusters in de wereld hetzelfde lijden doorstaan.10Na een tijd van lijden zal de God van alle genade, die jullie in Christus tot Zijn eeuwige heerlijkheid geroepen heeft, jullie volmaken, bevestigen, sterken en funderen.11In Hem is de kracht in alle eeuwigheid! Amen.12Door Silvanus, die volgens mij een betrouwbare broeder is, heb ik in het kort geschreven om jullie te bemoedigen en te verzekeren, dat dit de werkelijke genade van God is. Wees daarin onwankelbaar.13De medeuitverkorene in Babylon groeten jullie, en ook mijn zoon Marcus.14Groet elkaar met een kus van liefde. Vrede is met jullie allen, die in Christus zijn.
1Simon Petrus, een dienaar en apostel van Jezus Christus, aan hen, die hetzelfde kostbare geloof als wij hebben gekregen. Dit geloof hebben wij gekregen door de rechtvaardigheid van onze God en verlosser Jezus Christus.2Moge genade en vrede in jullie worden vermenigvuldigd door de kennis van God en van Jezus, onze Heer.3Zijn goddelijke kracht ten slotte heeft ons met alles, wat tot leven en godsvrucht leidt, de gaven gegeven door de kennis van Hem, die ons geroepen heeft door zijn heerlijkheid en macht.4Door deze zijn wij met kostbare en zeer grote beloften toegerust, zodat jullie hierdoor deel zullen zijn van de goddelijke natuur, en zodoende ontkomen aan de ondergang van de wereld veroorzaakt door kwade verlangens.5Om deze reden, doe je best om bij je geloof, goedheid toe te voegen, en aan goedheid kennis,6aan kennis, zelfbeheersing, aan zelfbeheersing, volharding, aan volharding de gelijkenis aan God,7aan de gelijkenis aan God, de liefde voor je broeders en zusters en aan deze, de liefde voor iedereen.8Als deze eigenschappen bij jullie aanwezig zijn en meer worden, zullen deze, jullie beschermen en helpen om de Heer Jezus Christus te leren kennen.9Want als jullie deze eigenschappen niet bezitten, dan zijn jullie blind en zijn vergeten dat Hij jullie zonden in het verleden heeft vergeven.101Daarom broeders, doe je best om je roeping en verkiezing te bevestigen; want als jullie dit doen dan zullen jullie nooit struikelen.11Want deze manier zal je rijkelijk worden ontvangen in het eeuwige Koninkrijk van onze Heer en Redder, Jezus Christus. 12Daarom zal ik altijd klaarstaan om jullie aan deze dingen te herinneren, hoewel jullie al ervan weten en sterk staan in de waarheid die jullie nu hebben.13Ik zie het als mijn plicht om jullie eraan te herinneren zolang ik hier nog ben.14Want ik weet, dat ik spoedig zal sterven. Dat heeft ook onze Heer Jezus Christus mij laten weten.15Maar ik zal mijn uiterste best doen dat jullie ook na mijn heengaan telkens weer aan deze dingen kunnen denken.16Want wij hebben geen verzonnen verhalen nagevolgd, toen wij jullie over de kracht en de komst van onze Heer Jezus Christus hebben verteld maar wij zijn ooggetuigen geweest van zijn grootheid.17Want Hij heeft van God, de Vader, eer en heerlijkheid ontvangen, toen een stem vanuit de Hemel sprak: ''Deze is mijn Zoon, mijn geliefde, van wie Ik heel veel hou en die mij blij maakt´.18Wij hebben zelf ook deze stem uit de hemel gehoord, toen wij met Hem op de heilige berg waren.19Dus wij kunnen met zekerheid vertrouwen op het woord dat de profeten hebben gesproken. En er gericht op blijven als een lamp, die schijnt in een donkere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in jullie harten.20Dit moeten jullie vooral weten, dat geen enkele profetie op een eigen manier kan worden uitgelegd.21Want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar door de Heilige Geest gedreven, hebben die mensen namens God gesproken.
1Toch zijn er ook valse profeten onder het volk geweest, net zoals bij jullie valse leraren zullen komen, ze zullen proberen jullie vernietigende dwaalleer aan te leren die zelfs de Heer die hun heeft gekocht ontkent. Maar zij zullen gestraft worden. 2En velen zullen hun losbandigheid overnemen, en zo de weg van de waarheid belachelijk maken3en zij zullen uit hebberigheid redenen verzinnen om jullie uit te buiten. Maar God heeft allang besloten om die slechte mensen te straffen, en dat zal niet lang meer duren.4Zelfs de engelen, die gezondigd hadden, zijn niet gespaard door God; maar Hij heeft hen gevangen gezet in de bodemloze put. Daar wachten ze vastgebonden in de duisternis tot Hij over hen zal oordelen.5Als Hij de oude wereld niet heeft gespaard maar alleen Noach, de prediker van rechtvaardigheid, samen met nog zeven anderen toen hij een grote overstroming over de wereld liet komen;6en de steden Sodom en Gomorra tot as verbrande, en veroordeelde hun tot verwoesting als voorbeeld van wat met de goddeloze gaat gebeuren,7maar de rechtvaardige Lot, die zwaar te lijden had onder het losbandige gedrag van de wetteloze mensen, bleef bespaard;8want de ziel van deze rechtvaardige, doordat hij tussen hen woonde, werd dag aan dag gemarteld door het zien en horen van hun wetteloos gedrag-9dan weet de Heer de rechtvaardigen uit de verleiding te verlossen en de onrechtvaardigen te bewaren om hen op de dag van het oordeel te straffen, 10vooral hen, die verlangen naar onreinheid, het vlees volgen en hemelse heerschappij minachten. Zulke brutale, hoogmoedige mensen twijfelen niet de heerlijkheden te bespotten.11Engelen hebben meer kracht en macht, maar brengen geen oneervol oordeel tegen hen bij de Heer.12Maar deze mensen daarentegen, zijn als redeloze wezens, van nature voortgebracht voor gevangenheid en vernietiging, bespotten datgene, waarvan zij geen verstand hebben. Zij zullen in de vernietiging ook vernietigd worden,13zij zullen hun verdiende straf ontvangen voor hun onrecht. Zij genieten van zuipen op klaarlichte dag; zij zijn een schande, die in hun bedriegerijen met jullie feesten;14Hun ogen zitten vol overspel, zij zijn altijd op zoek naar een overspeelster en houden nooit op met zondigen; zij verleiden onstabiele zielen, en zijn gierig; het zijn vervloekte kinderen.15Doordat zij de rechte weg verlaten hebben, zijn zij verdwaald en de weg van Bileam, de zoon van Beor, opgegaan die zich graag liet betalen voor onrecht. 16Maar hij werd terechtgewezen voor zijn ongerechtigheid: een stomme ezel, die met mensenstem sprak, heeft de dwaasheid van de profeet tegengehouden.17Deze mensen zijn bronnen zonder water, mist dat gedreven word door een storm, voor wie de donkerste duisternis is bestemd.18Ze spreken met arrogantie. Met lege en mooie woorden geleiddoor seksuele verlangen verleiden zij mensen die het zondige leven willen ontsnappen.19Ze beloven vrijheid, hoewel zij zelf slaven van corruptie zijn; omdat iemand een slaaf is van wat hem domineert.20Als zij door de kennis van de Heer en Redder Jezus Christus van de corrupties van de wereld zijn ontsnapt, toch weer erin verstrikt raken en gedomineerd worden, dan is hun huidige toestand erger dan de eerste.21Het zou beter voor hen geweest zijn, geen kennis te hebben gekregen van de gerechtigheid, dan met die kennis zich af te keren van het heilig gebod dat hun opgelegd is.22Want dit oude spreekwoord geld voor hen: "Een hond keert terug naar zijn eigen braaksel," en ook: "Een gewassen varken keert terug naar de modder."
1Lieve mensen, dit is al de tweede brief, die ik jullie schrijf. Beide brieven zijn een poging om jullie aan te moedigen je gedachten zuiver te houden.2Zo kunnen jullie denken aan de woorden die in het verleden gesproken zijn door de profeten en ook aan de opdracht van jullie apostelen van de Here en Redder. 3Dit moeten jullie vooral weten: dat er in de laatste dagen spotters zullen komen. Hun spot zal vol zijn van hun eigen denken en verlangens.4Zij zeggen: "Waar blijft de belofte van zijn komst? Want onze voorvaders zijn al lang gestorven, maar alles blijft zoals het was sinds het begin van de schepping".5Zij vergeten bewust dat lang geleden door het woord van God de hemelen en aarde uit water en door water zijn ontstaan,6waardoor ook de wereld in die tijd is vernietigd met verwoestende golven.7Door hetzelfde woord van God worden de hemelen en aarde van nu bewaard voor het vuur van de dag van het oordeel. En zo ook de mensen die zonder God wilden leven.8Vergis je niet, lieve mensen, dat één dag bij de Heer is als duizend jaar en duizend jaar als één dag.9En dat de Heer dus niet traag is om zijn belofte na te komen, ook al zijn er mensen, die dat denken. Hij is juist geduldig met jullie want Hij wil dat alle mensen zich keren naar Hem en er niemand kwijt raakt.10Maar de dag dat de Heer komt, zal komen als een dief. Op die dag zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan en de aarde en de daden daarin, zullen worden blootgelegd.11Als je nu weet dat deze dingen zullen op die manier zullen vergaan, hoe moet je dan leven? Leef heilig en leef met God.12En verwacht de komst van die dag van God en haast je naar die dag. Het is de dag dat de hemel met vuur zal vergaan en de elementen in vuur zullen wegsmelten.13Maar wij verwachten zoals Hij beloofd heeft, de nieuwe hemelen en aarde vol recht.14Daarom, lieve mensen, omdat je deze dingen verwacht, doe dan je best om vlekkeloos en oprecht met Hem te wandelen.15En zie het geduld van de Heer als redding, zoals onze lieve broer Paulus ook schrijft, volgens de wijsheid die hem daarvoor gegeven werd.16Hij schrijft hierover in alle brieven, hoewel een en ander soms moeilijk te begrijpen is. Mensen die dit negeren en niet stabiel zijn in hun gedachten, verdraaien het. Dat doen ze ook met andere documenten. Maar het maakt hen kapot.17Lieve mensen, nu dat jullie dit van tevoren weten, pas op dat jullie wel standvastig blijven en niet op een dwaalspoor worden gebracht door wetteloze mensen en je eigen trouw verliezen.18Maar groei in de genade en in de kennis van onze Heer en Redder, Jezus Christus. Dat Hij alle glorie krijgt, zowel nu als tot aan de dag van de eeuwigheid. Amen!
1Dat wat vanaf het begin was, datgene wat wij gehoord hebben, datgene wat wij met onze eigen ogen gezien hebben, datgene wat wij waargenomen hebben en onze handen aangeraakt hebben met betrekking tot het Woord van het leven.2Bovendien, werd het leven bekendgemaakt en hebben we het gezien en ervan getuigd. Wij verkondigen aan jullie het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons bekend is gemaakt.3Wat wij gezien en gehoord hebben, maken wij ook aan jullie bekend, zodat jullie ook met ons gemeenschap zouden hebben. En onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus.4En wij schrijven deze dingen, zodat onze blijdschap helemaal compleet is.5En dit is de boodschap, die wij van Hem hebben gehoord en aan jullie bekendmaken: God is het licht en in Hem is er helemaal geen duisternis.6Wanneer wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben en in de duisternis wandelen, dan liegen wij en is de waarheid niet in ons.7Maar wanneer wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar; en het bloed van Jezus zijn Zoon, wast ons schoon van alle zonden.8Wanneer wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is niet in ons.9Wanneer wij onze zonden bekennen, Hij is getrouw en rechtvaardig, om onze zonden te vergeven en ons te wassen van alle ongerechtigheid.10Als wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, maken we een leugenaar van Hem en Zijn woord is niet in ons.
1Mijn kinderen, ik schrijf jullie deze dingen, zodat jullie niet zullen zondigen. Maar als iemand gezondigd heeft, dan hebben wij een bemiddelaar bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige;2en Hij is de verzoening voor onze zonden en niet alleen voor onze, maar ook voor de hele wereld.3Hierdoor weten wij, dat we Hem kennen als we ons aan Zijn geboden houden.4Wie zegt: Ik ken Hem, en zich niet aan Zijn geboden houdt, is een leugenaar en in hem is de waarheid niet;5maar wie zich aan Zijn woord houdt, in hem is werkelijk de liefde van God volkomen gemaakt. Hierdoor weten wij, dat wij in Hem zijn.6Wie zegt, dat hij in Hem blijft, hoort zelf ook zó te wandelen, zoals Hij gewandeld heeft.7Geliefde broeders en zusters, ik schrijf jullie niet over een nieuw gebod, maar een oud gebod, dat jullie van het begin hebben gekregen. Dit oude gebod is het woord dat jullie hebben gehoord.8Toch schrijf ik jullie een nieuw gebod, want - wat waarheid is in Hem en in jullie - de duisternis gaat voorbij en het zuivere licht schijnt al.9Wie zegt dat hij in het licht is maar zijn broeder of zuster haat is nog steeds in de duisternis.10Wie zijn broeder of zuster liefheeft, blijft in het licht, en er is niets kwalijks in hem of haar;11maar wie zijn broeder of zuster haat, is in de duisternis en wandelt in de duisternis, en hij niet weet waar hij heen gaat, want de duisternis heeft zijn ogen verblind.12Ik schrijf jullie, kinderen, want de zonden zijn jullie vergeven in Zijn Naam.13Ik schrijf jullie, vaders, want jullie kennen Hem, die er al vanaf het begin is, jongelui, want jullie hebben de boze overwonnen. Ik heb jullie geschreven, kinderen, want jullie kennen de Vader.14Ik heb jullie geschreven, vaders, want jullie kennen Hem, die er van het begin al is. Jongelui, ik heb jullie geschreven, want jullie zijn sterk en het woord van God blijft in jullie en jullie hebben de boze overwonnen.15Heb de wereld niet lief of wat in de wereld is. Als iemand de wereld lief heeft, dan is de liefde van de Vader niet in hem.16Want alles wat in de wereld is: de lust van het vlees, de lust van de ogen en een hoogmoedig leven, is niet van de Vader, maar van deze wereld.17De wereld en haar begeerte gaat voorbij, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid.18Kinderen, het is het laatste uur; en zoals jullie hebben gehoord, dat er een antichrist komt, er zijn nu ook al veel antichristen gekomen, en daarom weten wij dat het het laatste uur is.19Zij zijn uit ons midden weggegaan, maar zij hoorden niet bij ons, want als zij echt bij ons hadden gehoord, dan zouden zij bij ons zijn gebleven. Maar het was duidelijk geworden toen zij van ons weggingen, dat zij niet bij ons hoorden. 20Maar jullie hebben allemaal de zalving van de Heilige Geest en dat weten jullie.21Ik heb jullie niet geschreven, omdat jullie de waarheid niet kennen, maar omdat jullie het wel weten en omdat uit de leugen geen waarheid kan voortkomen.22Wie is die leugenaar die ontkent, dat Jezus de Messias is? Hij is de antichrist, die de Vader en de Zoon ontkent.23En iedereen, die de Zoon ontkent, heeft ook de Vader niet. Wie de Zoon belijdt, heeft ook de Vader.24Wat jullie betreft, blijf in datgene wat jullie vanaf het begin hebben gehoord. Als jullie blijven in datgene wat jullie vanaf het begin hebben gehoord, dan zullen jullie ook in de Zoon en in de Vader blijven.25En dit is de belofte, die Hij zelf aan ons beloofd heeft: het eeuwige leven.26Ik heb dit geschreven over hen, die jullie misleiden.27En wat betreft de zalving die jullie van Hem hebben ontvangen, blijft op jullie, en jullie hebben niemand nodig om jullie te onderwijzen, maar zoals Zijn zalving jullie onderwijst over alle dingen, en waar is en geen leugen, blijf in Hem, zoals Hij jullie heeft onderwezen.28En nu kinderen, blijf in Hem, zodat wij, als Hij geopenbaard wordt, de vrijmoedigheid hebben en je niet hoeven te schamen als je voor Hem staat bij Zijn komst.29Zoals jullie weten, dat Hij rechtvaardig is, erken dan ook, dat iedereen, die rechtvaardig leeft, uit Hem geboren is.
1Zie, wat een liefde de Vader aan ons heeft gegeven, zodat wij kinderen van God worden genoemd, en dat zijn we ook. Om die reden kent de wereld ons niet, omdat zij Hem niet kennen.2Lieve broeders en zusters, nu zijn wij kinderen van God en het is nog niet aan ons bekend gemaakt wat we zullen worden. Wij weten dat wanneer Hij zal verschijnen, wij net als Hem zullen zijn, want wij zullen Hem zien zoals Hij is.3Iedereen die deze hoop op Hem heeft, zuivert zichzelf geestelijk, zoals Hij zonder zonden is.4Iedereen die zondigt, handelt ook in wetteloosheid en de zonde is wetteloosheid.5En jullie weten, dat Hij verschenen is, zodat Hij de zonden zou wegnemen, en in Hem is geen zonde.6Iedereen, die in Hem blijft, zondigt niet; maar iedereen, die zondigt, heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend.7Kinderen, laat niemand jullie misleiden, degene die rechtvaardig leeft, is rechtvaardig, zoals Hij rechtvaardig is.8Wie zondigt is van de duivel, want de duivel heeft vanaf het begin gezondigd.Om deze redenen heeft de Zoon van God zich geopenbaard, zodat Hij de werken van de duivel zou vernietigen.9Iedereen, die uit God geboren is, blijft niet zondigen, want het zaad van God blijft in hem en hij kan niet blijven zondigen, omdat hij uit God geboren is.10Hieraan zijn de kinderen van God en de kinderen van de duivel te herkennen: iedereen die niet rechtvaardig leeft, is niet uit God, evenmin wie zijn broer of zuster niet lief heeft.11Want dit is de boodschap, die jullie van het begin gehoord hebben: dat wij elkaar moeten liefhebben,12niet zoals Kain: Omdat zijn werken kwaad gezind waren en vermoordde hij zijn broer. En waarom vermoordde hij hem? Omdat zijn motieven kwaadaardig waren en die van zijn broer rechtvaardig.13Wees niet verbaasd, broeders en zusters, dat de wereld jullie haat.14Wij weten, dat we van de dood zijn overgegaan naar het leven, omdat wij de broeders en zusters liefhebben. Iedereen die niet lief heeft, blijft in de dood15Iedereen die zijn broeder of zuster haat, is een moordenaar en jullie weten, dat een moordenaar het eeuwige leven niet blijvend in zich heeft.16Bij deze liefde hebben wij geleerd, dat Hij zijn leven voor ons heeft ingezet; ook dan moeten wij ons leven voor onze broeders en zusters inzetten.17Wie in deze wereld materiele bezittingingen heeft en ziet dat zijn broeder of zuster te kort komt en lijdt, maar geen medelijden toont, hoe kan de liefde van God in hem blijven?18Mijn lieve kinderen, laten wij liefhebben niet alleen met woorden of met de tong, maar met daden en in waarheid.19Met dit weten wij , dat wij uit de waarheid met een onbeschaamd hart voor God staan.20 Indien ons hart ons veroordeelt, God is groter dan ons hart en Hij weet alles.21Lieve broeders en zusters, als ons hart ons niet veroordeelt, dan hebben wij vrijmoedigheid tegenover God,22en alles wat wij vragend bidden, ontvangen wij van Hem, omdat wij zijn geboden onderhouden en doen wat Hem aangenaam is.23En dit is Zijn gebod: dat wij geloven in de Naam van Zijn Zoon Jezus Christus en elkaar liefhebben, zoals Hij ons dat geboden heeft.24En wie zich aan God's geboden houdt, blijft in Hem en God in hem. En hieraan weten wij, dat Hij in ons blijft: namelijk de Geest, die Hij aan ons heeft gegeven.
1Lieve broeders en zusters, geloof niet in iedere opvatting, maar test de opvattingen, of die van God zijn; want er zijn vele valse profeten in de wereld uitgegaan.2Naar deze aanleiding weten jullie of het de Geest van God is, die zegt, dat Jezus Christus als mens is gekomen, is van God;3en iedere opvatting, die Jezus niet erkent, is niet van God. En dit is de geest van de antichrist, waarover jullie gehoord hebben, dat hij zal komen, maar hij is nu al in de wereld.4Jullie behoren bij God, kinderen, jullie hebben hen overwonnen; want Hij, die in jullie is, is veel groter dan degene die in de wereld is.5Zij zijn van deze wereld; daarom wat ze zeggen is van deze wereld en de wereld luistert naar hen.6Wij behoren bij God; wie God kent, luistert naar ons, wie niet bij God hoort, luistert niet naar ons. Hieraan onderscheiden wij Geest van de waarheid en de geest van misleiding.7Lieve broeders en zusters, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde is van God; en iedereen die liefheeft, is uit God geboren en kent God.8Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde.9 Hierin is de liefde van God tegenover ons bekendgemaakt, dat God zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, zodat wij kunnen leven vanwege Hem.10Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een vergeving voor onze zonden.11Lieve broeders en zusters, als God ons zo liefhad, behoren ook wij elkaar lief te hebben.12Niemand heeft God ooit gezien; indien wij elkaar lief hebben, blijft God in ons en Zijn liefde is in ons perfect geworden.13Bij deze weten wij, dat wij in Hem blijven en Hij in ons, omdat Hij ons van Zijn Geest gegeven heeft.14Ook hebben wij gezien en getuigen, dat de Vader de Zoon gezonden heeft als Redder van de wereld15Iedereen die erkent, dat Jezus de Zoon van God is – God blijft in hem en hij in God.16En wij hebben de liefde ervaren en geloofd , dat God voor ons heeft. God is liefde, en wie in de liefde blijft, blijft in God en God in hem.17Hierin is de liefde onder ons perfect geworden, dat wij vrijmoedigheid hebben op de dag van het oordeel, want zoals Hij, zo ook zijn wij in deze wereld.18Liefde kent geen vrees, maar volmaakte liefde drijft de vrees uit; want de vrees houdt verband met straf en degene die vreest, is niet perfect in de liefde19Wij hebben God lief, omdat Hij ons eerst lief heeft gehad20Als iemand zegt: ik heb God lief, maar zijn broer of zuster haat, dan is hij of zij een leugenaar. Voor degene die zijn broeder of zuster niet lief heeft, en hem of haar heeft gezien, kan God niet lief hebben, die hij niet gezien heeft.21En dit gebod hebben wij van Hem: Wie God liefheeft, moet ook zij broeder of zuster liefhebben.
1Iedereen, die gelooft, dat Jezus de Messias is, is uit God geboren en iedereen die de Vader lief heeft, heeft ook het Kind lief dat van Hem geboren is 2Bij deze beseffen wij, dat wij de kinderen van God liefhebben, wanneer wij God liefhebben en zijn geboden gehoorzamen3Want dit is de liefde voor God, dat wij Zijn geboden aanhouden. En Zijn geboden zijn niet zwaar,4want iedereen die uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof5Wie is het, die de wereld overwint, degene die gelooft, dat Jezus de Zoon van God is?6Dit is Hij, die kwam door water en bloed, Jezus Christus, niet alleen met water, maar met water en met bloed. En de Heilige Geest is het, die getuigt, omdat de Heilige Geest de waarheid is.7Want er zijn drie, die getuigen [in de hemel: de Vader, het Woord, en de Heilige Geest; en deze drie zijn één.8Want er zijn drie, die getuigen op aarde]: De Heilige Geest, het water en het bloed. Deze drie zijn een éénheid.9Als wij de getuigenis van de mensen aannemen, de getuigenis van God is groter, Want dit is de getuigenis van God, betreffende de getuigenis van Zijn Zoon10Hij of zij die in de Zoon van God gelooft, heeft de getuigenis in zichzelf; hij of zij die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar uitgemaakt, omdat hij of zij niet gelooft in de getuigenis dat God heeft gegeven aangaande Zijn Zoon11En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in Zijn Zoon.12Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet. 13Deze dingen heb ik aan jullie geschreven dat jullie zeker zullen weten wie in de naam van de Zoon van God gelooft het eeuwige leven heeft.14En dit is de vrijheid, die wij tegenover Hem hebben, dat indien wij alles aan Hem vragen overeenkomstig naar Zijn wil, Hij verhoort ons.15En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, weten wij, dat onze gebeden verhoort zijn, die wij aan Hem gevraagd hebben.16Als iemand zijn broeder of zuster ziet zondigen, een zonde die niet tot de dood leidt, moet hij bidden en God zal hem het leven geven. Het is voor hen die zondigen dat niet tot de dood leidt. Er bestaat een zonde dat tot de dood leidt: Ik zeg niet dat hij of zij daarover moet bidden.17Alle ongerechtigheid is zonde, en er is zonde die niet tot de dood leidt18Wij weten dat iedereen, die uit God geboren is, niet zondigt; want Hij, die uit God geboren was houdt Hem veilig, en de duivel kan Hem geen kwaad doen.19Wij weten, dat wij uit God zijn en de hele wereld is in de macht van de duivel.20Maar wij weten, dat de Zoon van God gekomen is en ons begrip heeft gegeven zodat wij Hem kennen die oprecht is; en wij zijn in Hem die Waarachtig is, in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven21Kinderen, wees op jullie hoede voor valse goden.
1Van Johannes, de leider van de gemeente aan de vrouw die door God is uitgekozen en aan haar kinderen. Ik heb jullie lief in waarheid en niet alleen ik, maar iedereen die de waarheid heeft leren kennen,2want de waarheid blijft in ons en zal altijd met ons zijn.3Genade, medeleven en vrede zal met ons zijn van God de Vader en van Jezus Christus, de Zoon van de Vader, in waarheid en liefde. 4Ik ben er heel erg blij over, dat sommige van jouw kinderen in de waarheid leven net zoals wij dit van de Vader hebben ontvangen.5En nu vraag ik jou, vrouw, net alsof ik jou een nieuw gebod schrijf, om wat wij vanaf het begin hebben gekregen te doen, dat is elkaar lief te hebben.6En dit is de echte liefde, dat wij doen wat Hij ons gezegd heeft. Dit is de opdracht die jullie vanaf het begin hebben gehoord. Laat dat je manier van leven zijn.7Er zijn veel mensen in de wereld die een onjuist beeld geven van Jezus Christus. Zij beweren dat Hij niet mens is geworden. Zij liegen en gedragen zich als vijanden van Christus.8Pas op dat je niet verliest waar we samen zo hard voor hebben gewerkt, maar dat je jouw gehele beloning ontvangt.9Een ieder, die verder gaat en niet blijft in wat Christus ons geleerd heeft, heeft God niet; wie in zijn onderwijs blijft, heeft zowel de Vader als de Zoon.10Als iemand ander onderwijs brengt, ontvang hem niet in uw huis en heet hem niet welkom.11Want wie hem welkom heet, doet mee aan zijn kwade manier van doen.12Ik heb je veel te schrijven, maar ik wil dit niet doen met pen en papier.Ik hoop naar je toe te komen en persoonlijk te spreken. Dat zal ons allebei heel blij maken.13Jullie krijgen de groeten van de kinderen van jullie uitgekozen zuster.
1De oudste aan de geliefde Gajus, die ik werkelijk liefheb. 2Geliefde, ik bid dat alles goed met je gaat en dat je lichamelijk en geestelijk gezond bent.3Want ik was heel blij, toen de broeders kwamen en van uw waarheid een goed getuigenis gaven, zoals jij ook in de waarheid wandelt.4Groter blijdschap ken ik niet, dan dat ik hoor dat mijn kinderen in de waarheid wandelen.5Geliefde, je handelt trouw in alles wat je doet voor de broeders en voor de vreemdelingen,6zij hebben in de kerk van uw liefde verteld. Het is prachtig dat je de broeders goed op weg helpt op een manier dat God zou willen, 7want ze zijn op weg gegaan omwille van de Naam, zonder iets van de ongelovigen aan te nemen.8We zouden deze mensen moeten ontvangen, zodat wij samen mogen werken voor de waarheid.9Ik heb iets aan de kerk geschreven, maar Diotrefes, die onder hen de eerste wil zijn, ontvangt ons niet.10Daarom zal ik als ik kom, iedereen vertellen wat hij allemaal doet, hij beschuldigt ons met boze woorden; en hiermee is hij nog niet tevreden, niet alleen weigert hij de broeders te ontvangen en weerhoudt ook hen die het wel willen doen, en jaag hen de kerk uit.11Geliefde, volg het kwade niet na, maar het goede. Wie goed doet, is uit God, wie kwaad doet, heeft God niet gezien.12Iedereen praat goed van Demetrius en door de waarheid zelf, en ook wij geven een goede verklaring en jullie weten, dat onze verklaring waar is.13Ik had veel aan u te schrijven, maar ik wil u niet schrijven met inkt en pen,14maar ik hoop u spoedig te zien, dan zullen wij elkaar persoonlijk spreken.15Vrede zij met jullie. De vrienden groeten u. Groet onze vrienden daar persoonlijk.
1Dit is een brief van Judas, een dienaar van Jezus Christus en broer van Jacobus, aan de mensen, die door God, de Vader, geliefd zijn tot Jezus Christus komt:2Ik wens jullie toe dat medeleven, vrede en liefde in jullie wordt vermenigvuldigd.3Geliefden, terwijl ik alles in het werk stelde om u te schrijven over onze gemeenschappelijke redding, moest ik u schrijven om u aan te sporen vurig te strijden voor het geloof dat eens en voor altijd aan Gods heilig volk was toevertrouwd.4Want er zijn goddeloze mensen onder jullie, van wie het vonnis al lang geleden schriftelijk is vastgelegd en die de genade van God vertalen in losbandigheid en onze enige heer en meester, Jezus Christus, ontkennen.5Maar ik wil jullie herinneren aan het ware verhaal van de redding van het volk Israël uit Egypte, maar ook de vernietiging van hen, die niet in God geloofden.6Denk ook aan de engelen, die ontrouw werden aan hun zuiver wezen en hun hemelse woonplek verlieten, God heeft hen opgesloten in volslagen duisternis tot het oordeel van de laatste dag.7Herinner jullie ook Sodom en Gomorra en de steden in hun nabijheid. De inwoners gaven zich over aan hoererij en lichamelijke lusten. Ook zij zijn een voorbeeld van eeuwige straf.8Op dezelfde manier zijn er mensen onder jullie die alleen maar doen wat hun lichaam ingeeft, wetten en regels niet naleven onder het voorwendsel dat zij bijzondere inzichten hebben en beloftes van God belachelijk maken.9Maar zelfs Michaël, een bijzondere engel van God, durfde na een ruzie met de duivel over het lichaam van Mozes, de hogere machten niet belachelijk te maken. Hij zei alleen dat God hem mogelijk zou straffen.10Die slechte mensen onder jullie maken allerlei waardes en normen belachelijk, waar ze geen kennis van hebben, en gedragen zich als onredelijke wezens..Zij zullen hiervoor zeker worden gestrafd.11Het zal slecht met hen aflopen. Want ze doen hetzelfde als Caïn en gaan alleen voor het financieel gewin zoals Bileam en zijn omgekomen vanwege rebellie zoals Korach.12Dezen mensen maakten de christelijke feestmalen te schande, Zij feesten zonder voorbehoud alleen voor zichzelf; zij zijn als wolken, die geen water geven, als bomen, die in de late herfst geen vrucht geven: ze zijn gestorven en ontworteld;13Zij zijn als gewelddadige golven van de zee, die hun eigen schande opschuimen en sterren die blijven dwalen. Voor hen is de donkerste duisternis voor eeuwig weggelegd.14Ook over hen heeft Henoch, de zevende generatie van Adam af, geprofeteerd, en zei: Zie, de Heer komt met duizenden van Zijn heiligen.15Hij komt om over iedereen recht te spreken. Hij komt om alle goddelozen te straffen voor al hun goddeloze werken, die zij goddeloos bedreven hebben, en voor al de harde taal, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben.16Deze slechte mensen protesteren en klagen om hun lot, hunkerend naar hun begeerten, scheppen op over zichzelf en vleien andere mensen voor winst.17Maar jullie vrienden, herinnert jullie de woorden, die vóór dezen gesproken zijn door de apostelen van onze Heer Jezus Christus,18Zij hebben gezegd: Aan het einde van de tijd zullen er spotters komen, die naar hun eigen goddeloze begeerten zullen wandelen.19Zij zijn het, die scheuringen veroorzaken. Zij spreken zonder boodschap en niet uit de Geest.20Maar gij, geliefden, houdt vast aan de liefde van God door je zelf op te bouwen in het heilige geloof en door te bidden in de Heilige Geest.21Verwacht de ontferming van onze Here Jezus Christus die het eeuwige leven zal brengen.22En wees genadig voor hen die twijfelen,23Redt anderen door hen uit het vuur weg te rukken, maar tegenover anderen heb genade, maar verafschuw het kledingstuk dat door het lichaam onrein is gemaakt. 24Nu Degene die jullie voor struikelen kan behoeden en jullie smetteloos voor te stellen in de tegenwoordigheid van Zijn glorie met grote vreugde, 25Aan de enige God, onze Heiland, door Jezus Christus, onze Heer, komt alle glorie, majesteit, kracht en authoriteit toe, nu en voor altijd. Amen.
1Openbaring van Jezus Christus, die God Hem heeft gegeven om zijn dienstknechten te laten zien wat binnenkort moet gebeuren. Hij heeft het bekend gemaakt door Zijn engel te sturen naar Zijn dienstknecht Johannes 2Johannes heeft van het woord van God getuigd en van alles wat hij heeft gezien van het getuigenis van Jezus Christus.3Gezegend is degene die dit voorleest en degene die luistert naar de woorden van de profetie en zich aan houden wat er geschreven staat. Want de tijd is dichterbij. 4Van Johannes aan de zeven gemeenten in Asia: Genade en vrede voor jullie van Hem, die is en die was en die komt en van de zeven geesten voor zijn troon,5en van Jezus Christus, de getrouwe getuige, de eerstgeborene uit de dood en de overste van de koningen van de aarde. Hij, die ons liefheeft en ons van onze zonden verlost heeft door zijn bloed,6– Hij heeft ons gemaakt om een koninkrijk, om priesters te zijn voor Zijn God en Vader - aan Hem is de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen.7Kijk, Hij komt met de wolken en dan zal elk oog Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken; alle volken van de aarde zullen over Hem huilen van verdriet. Ja, zo zal het zijn! Amen. 8"Ik ben de Alfa en de Omega", zegt de Heer God, "die is en die was en die komt, de Almachtige."9Ik, Johannes, jullie broeder die net als jullie in ellende verkeer, maar ook door Jezus deelgenoot ben in het Koninkrijk en in het geduldig volhouden; ik was op het eiland Patmos omdat ik het woord van God had gesproken en van Jezus had getuigd.10Op de dag van de Heer, was ik in Zijn Geest en ik hoorde achter mij een luide stem, die klonk als van een bazuin11en tegen mij zei: "Schrijf alles wat je ziet in een boek en stuur dat aan de zeven gemeenten: naar Efeze, naar Smyrna, naar Pergamum, naar Tyatira, naar Sardes, naar Filadelfia en naar Laodicea.12Ik draaide mij om om te zien welke stem tegen mij sprak. Toen zag ik zeven gouden kandelaren.13Daartussen zag ik iemand die er uitzag als een mens, gekleed in een lang gewaad tot aan de voeten en aan de borst omgord met een gouden gordel.14Het haar op Zijn hoofd was wit als wol, zo wit als sneeuw en Zijn ogen waren als een vlammend vuur;15en zijn voeten waren als opgepoetst brons, gloeiend gemaakt in de een oven. Zijn stem klonk als het bulderen van vele wateren. 16 In Zijn rechterhand hield Hij zeven sterren en uit Zijn mond kwam een scherp tweesnijdend zwaard; Zijn gezicht was als de zon die op zijn felst schijnt. 17Toen ik Hem zag, viel ik als dood voor zijn voeten neer, maar Hij legde zijn rechterhand op mij en zei: "Wees niet bang, Ik ben de eerste en de laatste,18en de levende; Ik was dood, maar kij, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden. Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.19Schrijf daarom op wat je hebt gezien, wat er nu is en wat er hierna nog zal gebeuren.20Dit is de betekenis van de zeven sterren die je in Mijn rechterhand hebt gezien en de zeven gouden kandelaren: de zeven sterren zijn de engelen van de zeven gemeenten en de kandelaren zijn de zeven gemeenten."
1Schrijf aan de engel van de gemeente van Efeze: "Dit zegt Hij, die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, die tussen de zeven gouden kandelaren wandelt:2Ik weet van jullie daden, jullie inspanning en jullie volharding en dat jullie de boosdoeners niet kunnen verdragen en hen op de proef gesteld hebben, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat jullie hen als leugenaars hebben ontmaskerd;3jullie zijn standvastig en hebben veel verdragen omwille van mijn naam zonder te verslappen.4Maar dit heb Ik tegen jullie, dat jullie je eerste liefde hebben opgegeven.5Bedenk dan van welke hoogte jullie gevallen zijn en bekeer jullie en doe wat jullie vroeger deden. Maar zo niet, dan kom Ik naar jullie toe en Ik zal jullie kandelaar van zijn plaats wegnemen, als jullie je niet bekeren.6Maar het pleit voor jullie dat jullie net als Ik de praktijken van de Nikolaïeten verafschuwen.7Wie oren heeft, moet luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint, zal Ik laten eten van de levensboom, die in Gods paradijs staat."8En schrijf aan de engel van de gemeente van Smyrna: "Dit zegt de eerste en de laatste, die dood is geweest en weer leeft.9Ik weet van jullie ellende en armoede, hoewel jullie rijk zijn, en weet van de laster van hen, die spreken, dat zij Joden zijn, maar het niet zijn, maar een synagoge van de satan.10Wees niet bang voor wat jullie nog te wachten staat. De duivel zal sommigen van jullie gevangen zetten en op de proef stellen: tien dagen lang zullen jullie het zwaar te verduren hebben. Wees trouw tot de dood en Ik zal jullie de kroon van het leven geven.11Wie oren heeft, moet luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint, zal van de tweede dood geen schade ondervinden."12En schrijf aan de engel van de gemeente te Pergamum: "Dit zegt Hij, die het tweesnijdende scherpe zwaard heeft:13Ik weet, waar jullie wonen, dáár waar de troon van de satan is; maar jullie houden vast aan mijn naam en hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet toen Antipas, mijn betrouwbare getuige, die bij jullie werd gedood, waar satan woont.14Maar Ik heb enkele dingen tegen jullie: sommigen houden vast aan de leer van Bileam, die Balak leerde aan de kinderen van Israël om een val op te zetten waardoor zij afgodenoffers zouden gaan eten en hoereren.15Zo zijn bij jullie ook sommigen, die op dezelfde manier aan de leer van de Nikolaïeten vasthouden.16Stop met dat leven, anders kom Ik spoedig naar jullie toe en zal Ik hen met het zwaard van Mijn mond bestrijden.17Wie oren heeft, moet luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint, zal Ik van het verborgen manna geven, en Ik zal hem een witte steen geven waarop een nieuwe naam geschreven staat, die niemand kent behalve die hem ontvangt."18En schrijf aan de engel van de gemeente van Tyatira: "Dit zegt de Zoon van God, die ogen heeft als vlammend vuur en voeten van koperbrons:19Ik weet hoe liefdevol, gelovig, hulpvaardig en standvastig jullie zijn; jullie doen nu zelfs meer dan vroeger.20Maar Ik vind het níet goed van jullie, dat jullie de vrouw Izebel haar gang laten gaan. Ze zegt dat ze namens Mij spreekt, maar ze leert mijn dienaren heel verkeerde dingen. Ze probeert de mensen aan te zetten tot hoereren en het eten van afgodenoffers.21En hoewel Ik haar de tijd heb gegeven om hiermee te stoppen, wil zij zich niet bekeren van haar verkeerd gedrag.22Ik zal haar ziek maken en hen, die met haar overspel bedrijven, in grote ellende storten als zij zich niet van haar daden bekeren.23En haar kinderen zal Ik laten sterven en alle gemeenten laten beseffen dat Ik het ben die hart en ziel van de mens doorgrond en dat Ik ieder van jullie naar jullie daden zal belonen.24Tegen iedereen die verder in Tyatira is en deze leer niet aanhangt en die zich niet heeft verdiept in de zogenaamde diepere dingen van satan, zeg Ik: 'Ik leg jullie maar één last op: 25Houdt vast aan wat jullie hebben, totdat Ik gekomen ben.'26Wie overwint en mij navolgt tot het einde, die zal Ik macht geven over de heidenen;27en die zal hen hoeden met een ijzeren staf; als aardewerk worden zij verbrijzeld. Ik geef hem macht, zoals ook Ik die van mijn Vader ontvangen heb,28en Ik zal hem de morgenster geven.29Wie oren heeft moet luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt."
1En schrijf aan de engel van de gemeente van Sardes: Dit zegt Hij, die de zeven Geesten van God en de zeven sterren heeft: 'Ik weet van jullie daden. Er wordt van jullie gezegd, dat jullie het leven hebben, maar jullie zijn dood.2Wordt wakker en versterk jullie laatste krachten want jullie zijn op sterven na dood. Ik merk dat jullie daden tekort schieten voor mijn God.3Herinner jullie hoe jullie de boodschap hebben ontvangen en gehoord. Houdt daar aan vast en breek met dit leven. Wanneer jullie niet wakker worden, zal Ik onverwachts komen als een dief, op een tijdstip dat jullie niet kennen.4Maar er zijn enkele personen in Sardes, die hun kleren schoon hebben gehouden. Zij zullen met Mij in witte kleren wandelen, omdat zij het verdienen.5Wie overwint, zal evenzo gekleed gaan in witte kleren; en Ik zal zijn naam beslist niet schrappen uit het boek van het leven, maar Ik zal voor zijn naam getuigen voor mijn Vader en voor zijn engelen.6Wie oren heeft moet luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt.7En schrijf aan de engel van de gemeente van Filadelfia: Dit zegt Hij die heilig en betrouwbaar is, die de sleutel van David heeft; wanneer Hij opent, kan niemand sluiten, en wanneer Hij sluit, kan niemand openen.8'Ik weet van jullie daden: Ik heb ervoor gezorgd dat een deur voor jullie openstaat die niemand kan sluiten; want al hebben jullie weinig kracht, jullie hebben mijn woord bewaard en mijn naam niet ontkend.9Ik zal sommigen uit de synagoge van satan laten komen, leugenaars die zeggen, dat zij Joden zijn maar het niet zijn; Ik zal zorgen, dat zij zich neerwerpen voor jullie voeten en erkennen, dat Ik jullie heb liefgehad.10Omdat jullie trouw zijn gebleven aan mijn gebod om Mij te blijven verwachten, zal Ik jullie ook trouw zijn wanneer binnenkort de tijd van beproeving komt, als de hele aarde en de mensen die daarop leven, op de proef worden gesteld.11Ik kom spoedig; houd vast aan wat jullie hebben, zodat niemand jullie de lauwerkrant kan afnemen.12Wie overwint, maak Ik tot een zuil in de tempel van mijn God en hij zal daar niet meer uit weggaan; en Ik zal op hem de naam schrijven van mijn God en de naam van de stad van mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat bij mijn Vader vandaan uit de hemel zal neerdalen en ook mijn eigen nieuwe naam.13Wie oren heeft moet luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt.'14En schrijf aan de engel van de gemeente van Laodicea: Dit zegt de Amen, de trouwe en betrouwbare getuige, het begin van Gods schepping:15'Ik weet van jullie daden: dat jullie niet koud zijn en niet heet. Waren jullie maar koud of heet!16Maar omdat jullie lauw zijn en niet heet of koud, zal Ik jullie uit mijn mond spuwen.17Jullie zeggen dat jullie rijk zijn en dat jullie alles hebben wat jullie willen en niets meer nodig hebben. Maar jullie beseffen niet, hoe ellendig jullie zijn, hoe armzalig, arm, blind en naakt.18Daarom raad Ik jullie aan van Mij goud te kopen, dat in het vuur gelouterd is, zodat jullie rijk zullen zijn: witte kleren om jullie te kleden en jullie naaktheid te bedekken zodat jullie zich niet meer hoeven te schamen; en zalf voor jullie ogen zodat jullie weer kunnen zien.19Iedereen, die Ik liefheb, wijs ik terecht en bestraf Ik. Zet jullie volledig in en breek met dit leven dat jullie nu lijden.20Let op: Ik sta voor de deur en Ik klop. Wanneer iemand naar mijn stem luistert en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en wij zullen samen eten.21Wie overwint zal samen met Mij op mijn troon zitten, net zoals Ik zelf heb overwonnen en samen met mijn Vader op zijn troon zit.22Wie oren heeft moet luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt.'
1Nadat Jezus dit had gezegd, zag ik een deur openstaan in de hemel; en de stem die ik hiervoor had gehoord en die klonk als een bazuin, zei tegen mij: "Klim hierheen naar boven, dan zal ik laten zien wat in de toekomst moet gaan gebeuren".2Meteen werd ik in de geest meegenomen. Ik zag een troon in de hemel en er zat iemand op de troon.3En er zat Iemand op die eruit zag als een jasper en sardius en er was een regenboog rondom de troon die eruit zag als smaragd.4En rondom de troon waren vierentwintig tronen, en op die tronen zaten vierentwintig ouderlingen, gekleed in witte gewaden en met gouden kronen op hun hoofden.5En van de troon gingen bliksemstralen, stemmen en donderslagen uit; en zeven vurige fakkels brandden voor de troon; dit zijn de zeven Geesten van God.6En voor de troon was het als een glazen zee als van kristal. En midden in de troon en rondom de troon waren vier dieren, vol met ogen van voren en van achteren.7En het eerste dier was als een leeuw en het tweede dier als een jonge stier en het derde dier had een gezicht als van een man, en het vierde dier was als een vliegende arend.8En de vier dieren hadden ieder zes vleugels en waren vol met ogen rondom en van binnenuit. Dag en nacht stopten zij niet met het zeggen van: "Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt".9En wanneer de dieren glorie en eer geven en dankzeggingen zullen brengen aan Hem, die op de troon zit en tot in alle eeuwigheden leeft,10zullen de vierentwintig ouderlingen knielen voor de Ene die op de troon zit tot in alle eeuwigheid en Hem aanbidden. Zij zullen hun kronen voor de troon gooien en zeggen:11"U, onze Heer en onze God, bent waardig te ontvangen de glorie, de eer en de macht; want U hebt alles geschapen, Uw wil is de oorsprong van alles wat er is."
1En ik zag in de rechterhand van Hem, die op de troon zat, een boekrol, beschreven van binnen en van buiten, goed verzegeld met zeven zegels.2Ik zag een machtige engel, die met luide stem uitriep: "Wie is waardig de boekrol te openen en haar zegels te verbreken?"3En niemand in de hemel, op de aarde, en onder de aarde kon de boekrol openen of haar inzien.4Ik huilde zo hard, omdat niemand waardig was gebleken de boekrol te openen of die in te zien.5Eén van de oudsten zei tegen mij: "Huil niet; zie, de leeuw uit de stam van Juda, de wortel van David, heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen."6En ik zag in het midden van de troon en van de vier dieren en de oudsten een lam staan, als geslacht, met zeven horens en zeven ogen; dit zijn de zeven Geesten van God, uitgezonden over de hele aarde.7Het Lam kwam en nam de rol aan uit de rechterhand van Hem die op de troon zat.8En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neer. Elk had een snaarinstrument en gouden schalen vol reukwerk; dit zijn de gebeden van de heiligen.9En zij zongen een nieuw lied: "U bent waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want U bent geslacht en hebt (mensen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam, taal, volk en natie;10en U hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.11En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon, en van de dieren en de oudsten; en hun getal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen.12Met een luide stem riepen ze: "Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, de wijsheid en de sterkte, de eer en de heerlijkheid en de lof."13En elk schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: "Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam behoren de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden toe."14En de vier dieren zeiden: "Amen." En de oudsten wierpen zich in aanbidding op de grond.
1Ik zag dat het Lam één van de zeven zegels opende. Ik hoorde één van de vier dieren met een donderende stem zeggen: "Kom!"2Ik keek en zag een wit paard en zijn berijder had een boog. Hij kreeg een kroon en hij trok erop uit als een overwinnaar om te veroveren.3En toen het Lam het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: "Kom!"4Toen kwam er nog een paard naar voren. Het was vuurrood en zijn berijder kreeg toestemming om de vrede van de aarde weg te nemen, en om mensen elkaar gewelddadig te laten vermoorden. Hij kreeg een groot zwaard.5Toen het Lam het derde zegel opende, hoorde ik het derde dier zeggen: "Kom!" Ik keek en zag een zwart paard. Zijn berijder hield een weegschaal in zijn hand.6Ik hoorde zeggen, wat klonk als een stem uit het midden van de vier dieren: "Een maat tarwe voor een schelling en drie maten gerst voor een schelling; en breng geen schade toe aan de olie en de wijn."7En toen Hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: "Kom!"8Ik keek en zag een bleek paard. De naam van zijn berijder was Dood en het dodenrijk volgde achter hem. En zij kregen de macht over een vierde deel van de aarde om te doden met het zwaard, door honger, door dodelijke ziektes en door de wilde dieren van de aarde.9En toen het Lam het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van degenen die gewelddadig vermoord waren vanwege het woord van God en vanwege het getuigenis dat zij bleven houden.10En zij riepen met luide stem: "Hoe lang nog, o heilige en waarachtige Heer, voordat U degenen die op de aarde wonen oordeelt en ons bloed wreekt?"11En elk van hen kreeg een wit gewaad. Hen werd gezegd, dat ze nog een beetje langer geduld moesten hebben, totdat het getal vol zou zijn van hun mededienstknechten en hun broeders, die gedood zouden worden net als zij.12Ik zag, toen het Lam het zesde zegel opende, dat er een grote aardbeving kwam en de zon werd zwart als een rouwkleed van geitenhaar en de hele maan werd bloedrood.13En de sterren van de hemel vielen op de aarde, zoals een vijgenboom zijn onrijpe vijgen laat vallen, wanneer hij door een harde wind geschud wordt.14En de hemel week terug als een boekrol die opgerold wordt, en elke berg en elk eiland werd van zijn plaats verschoven.15En de koningen van de aarde, de groten, de oversten over duizend, de rijken en de machtigen en iedere slaaf en vrije verborgen zich in de holen en de rotsen van de bergen;16en zij zeiden tegen de bergen en de rotsen: "Val op ons en verberg ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam;17want de grote dag van Hun toorn is gekomen en wie is daar tegen bestand?"
1Daarna zag ik vier engelen staan aan de vier hoeken van de aarde, die de vier winden van de aarde vasthielden, zodat er geen wind zou waaien over de aarde, of over de zee, of over enige boom.2En ik zag een andere engel komen van waar de zon op gaat, die het zegel van de levende God had; en hij riep met luide stem tegen de vier engelen, die de opdracht hadden gekregen schade toe te brengen aan de aarde en de zee,3en hij zei: "Brengt geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee, noch aan de bomen, voordat wij het zegel van onze God op hun voorhoofd hebben aangebracht."4En ik hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren verzegeld uit alle stammen van de kinderen van Israël.5Uit de stam Juda twaalfduizend verzegelden, uit de stam Ruben twaalfduizend, uit de stam Gad twaalfduizend,6uit de stam Aser twaalfduizend, uit de stam Naftali twaalfduizend, uit de stam Manasse twaalfduizend,7uit de stam Simeon twaalfduizend, uit de stam Levi twaalfduizend, uit de stam Issakar twaalfduizend,8uit de stam Zebulon twaalfduizend, uit de stam Jozef twaalfduizend, uit de stam Benjamin twaalfduizend verzegelden. 9Daarna zag ik, een grote mensenmassa, die niemand tellen kon, uit alle volken en stammen en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, in het wit gekleed en met palmtakken in hun handen.10En zij riepen met luide stem en zeiden: "De zaligheid is van onze God, die op de troon zit, en van het Lam!"11En al de engelen stonden rondom de troon en de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen zich neer voor de troon en aanbaden God,12met de woorden: "Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging, en de eer en de macht en de sterkte is van onze God tot in alle eeuwigheden! Amen."13En één van de oudsten sprak mij aan: "Wie zijn dat daar in het wit gekleed en waar komen zij vandaan?"14En ik sprak tegen Hem: "Mijn Heer, U weet het." En hij zei tegen mij: "Deze zijn het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun kleren wit gewassen met het bloed van het Lam.15Daarom staan zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de troon zit zal Zijn aanwezigheid over hen spreiden.16Zij zullen geen honger meer lijden en geen dorst en de zon zal niet op hen vallen of de hitte hun treffen.17want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen brengen naar waterbronnen van het leven; en God zal alle tranen van hun ogen verwijderen."
1En toen Hij het zevende zegel opende, was er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang.2En ik zag de zeven engelen, die voor God staan, en aan hun werden zeven trompetten gegeven.3En er kwam een andere engel, en hij stond bij het altaar met een gouden wierookbrander. Aan hem werd veel wierook gegeven zodat hij het zou offeren, met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de troon.4De rook van het wierook, samen met de gebeden van de heiligen, steeg op uit de hand van de engel voor het aangezicht van God.5En de engel nam de wierookkom en vulde dat met vuur van het altaar, en wierp het op de aarde, en er kwamen stemmen, donderslagen, bliksemstralen en een aardbeving.6En de zeven engelen, die de zeven trompetten hadden, maakten zich klaar om de trompetten te laten klinken.7En de eerste engel blies op zijn trompet, en er kwam hagel en vuur, vermengd met bloed. Het werd op de aarde geworpen en één derde van de aarde verbrandde en één derde van de bomen verbrandde en al het groene gras verbrandde.8De tweede engel blies op zijn trompet, en iets als een grote berg, brandend van vuur, werd in de zee geworpen, en één derde deel van de zee veranderde in bloed,9En één derde deel van de dieren in de zee, die daar leefden ging dood, en één derde deel van de schepen verging.10De derde engel blies op zijn trompet, en een enorme grote ster viel als een brandende fakkel uit de hemel op één derde van de rivieren en waterbronnen.11De naam van de ster is Alsem (bitter). Één derde deel van de wateren werd alsem, en veel mensen stierven vanwege het water, omdat het bitter was geworden.12De vierde engel blies op zijn trompet, en één derde deel van de zon werd geraakt en één derde deel van de maan en één derde deel van de sterren, zodat één derde deel daarvan werd verduisterd, en de dag had één derde deel geen licht en het zelfde gold voor de nacht.13Ik keek en hoorde een arend in het midden van de hemel vliegen, die met een luide stem zei: “Wee, wee, wee de mensen, die op de aarde wonen, vanwege de resterende trompetten die nog door de engelen geblazen zullen worden”
1De vijfde engel blies op de trompet en ik zag een ster die uit de hemel op de aarde was gevallen. Aan hem werd de sleutel van de put van de afgrond gegeven.2En hij opende de put van de afgrond en er steeg rook op uit de put, net zoals de rook van een grote oven. De zon en de lucht werden verduisterd door de rook van de put.3En uit de rook kwamen sprinkhanen op de aarde tevoorschijn en zij kregen macht zoals de schorpioenen op de aarde macht hadden.4Hen werd gezegd, dat zij geen schade mochten toebrengen aan het gras van de aarde, of aan enig gewas of aan een boom, maar alleen aan de mensen, die het zegel van God niet op hun voorhoofd hadden.5Zij kregen niet de macht om de mensen te doden, maar alleen om hen te pijnigen, vijf maanden lang; en hun pijniging was stekend, alsof ze door een schorpioen gestoken waren.6In die dagen zullen de mensen de dood zoeken, maar hem niet vinden. Zij zullen verlangen om te sterven, maar de dood vlucht van hen weg.7De sprinkhanen zagen eruit als paarden, die uitgerust zijn voor de oorlog; op hun koppen zoiets als gouden kransen en hun gezichten leken op gezichten van mensen;8en zij hadden haar zoals dat van vrouwen en tanden zoals die van leeuwen;9en zij hadden borstschilden zoals ijzeren harnassen en het geluid van hun vleugels was als het geratel van paarden en wagens, die de aanval inzetten in de strijd. 10En zij hadden staarten met stekels zoals schorpioenen, die de macht hadden om mensen pijn te doen, vijf maanden lang.11Zij werden geregeerd door de koning, de engel van de afgrond. Zijn naam is in het Hebreeuws Abaddon en in het Grieks Apollyon.12De eerste wee is voorbij. Kijk, er komen nog twee weeën hierna.13De zesde engel blies op de trompet en ik hoorde een stem uit de vier horens van het gouden altaar, dat voor God staat.14De stem zei tegen de zesde engel, die de trompet had: "Laat de vier engelen vrij, die bij de grote rivier, de Eufraat, vastgebonden zijn."15En de vier engelen, die voor dit uur en deze dag en deze maand en dit jaar klaar gehouden waren, werden losgelaten om één derde deel van de mensen te doden.16En het aantal ruiters van de bereden troepen was tweehonderd miljoen; ik hoorde hun aantal.17In mijn openbaring zag ik de paarden en hun berijders en ze zagen er zo uit: de berijders hadden harnassen en hun kleuren waren vuurrood, saffier en zwavel. De hoofden van de paarden waren als leeuwenkoppen, en uit hun mond kwam vuur en rook en zwavel.18Eén derde deel van de mensen werd gedood door deze drie plagen van vuur, rook en zwavel, die uit hun mond kwamen.19Want de macht van de paarden lag in hun mond en in hun staarten; inderdaad hun staarten waren als slangen, met koppen die schade toebrengen.20De rest van de mensen, die niet gedood waren door deze plagen, bekeerden zich nog steeds niet van de werken van hun handen. Ze stopten niet met het aanbidden van boze geesten en afgoden van goud, zilver, koper, steen en hout, die niet kunnen zien, horen of lopen.21Verder bekeerden zij zich niet van hun moorden, toverijen, ontucht en diefstal.
1En ik zag een andere sterke engel neerdalen uit de hemel, bekleed met een wolk, en de regenboog op zijn hoofd en zijn gezicht was als de zon en zijn voeten waren als zuilen van vuur,2en hij had in zijn hand een geopend boek en hij zette zijn rechtervoet op de zee en de linker op de aarde,3en hij riep met luide stem, zoals een leeuw brult, en toen hij riep, lieten de zeven donderslagen hun stemmen horen.4En toen de zeven donderslagen gesproken hadden, wilde ik het opschrijven, maar ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: "Verzegel wat de zeven donderslagen gesproken hebben en schrijf het niet op".5En de engel, die ik zag staan op de zee en op de aarde, hief zijn rechterhand op naar de hemel,6en zwoer bij Hem, die leeft tot in alle eeuwigheden, die de hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is en de aarde en hetgeen daarop is en de zee en hetgeen daarin is: Er zal geen uitstel meer zijn,7maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal blazen, zal ook het geheimenis van God voltooid worden, zoals hij heeft verkondigd aan zijn dienstknechten, de profeten.8En de stem, die ik uit de hemel hoorde, sprak opnieuw tegen mij en zei: "Ga heen, neem het boek, dat geopend ligt in de hand van de engel, die op de zee en op de aarde staat”.9En ik ging naar de engel en zei tegen hem: "Geef mij het boek". En hij zei tegen mij: "Neem het en eet het op, en het zal in je buik bitter worden, maar in je mond zal het zoet zijn als honing".10En ik nam het boekje uit de hand van de engel en at het op, en het was in mijn mond zoet als honing, en zodra ik het gegeten had, werd mijn buik bitter.11En hij zei tegen mij: "Jij moet opnieuw profeteren over vele natiën en volken en talen en koningen".
1Mij werd een rietstengel gegeven als meetstok, met de woorden: "Sta op en meet de tempel van God en het altaar, en degenen die daar God aanbidden.2Maar meet niet het voorplein buiten de tempel, want dat is aan de heidenen gegeven die de heilige stad voor tweeënveertig maanden zullen vertrappen.3Ik zal Mijn twee getuigen macht geven om in boetekleed te profeteren gedurende twaalfhonderdzestig dagen." 4 Zij zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren die voor het aangezicht van de Heer van de aarde staan.5En als iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond dat hun vijanden verteert; zo zal iedereen die hun kwaad wil doen gedood worden.6Zij hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt zolang zij profeteren. Ook hebben zij de macht om al het water in bloed te veranderen en om de aarde te treffen met allerlei plagen, zo vaak zij dat willen.7En wanneer zij klaar zijn met hun getuigenis, zal het beest dat uit de afgrond opkomt, oorlog met hen voeren, hen overwinnen en hen doden. 8Dan liggen hun lijken op de straat van de grote stad die in geestelijke zin Sodom en Egypte wordt genoemd, waar ook hun Heer gekruisigd werd.9Voor drie en een halve dag zullen er mensen vanuit alle landen en volken, van elke stam en taal hun lijken bekijken en laten niet toe hun lijken te begraven. 10De mensen die op aarde wonen zijn blij en vieren hun dood. Zij zullen elkaar zelfs geschenken sturen omdat deze twee profeten hen grote kwelling bezorgden.11Maar na die drie en halve dag voer God een levensgeest in hen en zij stonden op. Iedereen die hen zag werd doodsbang.12En zij hoorden een luide stem uit de hemel die tegen hen zei: "Kom naar boven!" En hun vijanden keken toe terwijl zij opstegen in een wolk naar de hemel.13Op dat moment kwam er een grote aardbeving, waardoor een tiende van de stad instortte, daarin kwamen zevenduizend mensen om. De overlevenden waren van angst bevangen en begonnen de God van de hemel te eren. 14 De tweede wee is voorbij, kijk, de derde komt er snel aan.15Toen blies de zevende engel op zijn bazuin en in de hemel klonken luide stemmen die zeiden: "Nu begint het Koningschap van onze Heer en Zijn Messias over de wereld. Hij zal als Koning heersen tot in alle eeuwigheid."16En de vierentwintig oudsten die voor God op hun tronen zaten, wierpen zich neer en aanbaden God met de woorden:17"Wij danken U Heer, onze God Almachtig, die is en die was, want in Uw grote macht begon U te regeren.18De volken werden woedend, maar Uw toorn is gekomen. De tijd voor de doden om geoordeeld te worden is gekomen en om Uw dienaren, profeten, heiligen en diegenen die Uw naam vrezen, klein en groot, te belonen en om om hen die de aarde vernietigen ook te vernietigen."19Toen ging Gods tempel in de hemel open. De ark van Zijn verbond werd zichtbaar in Zijn tempel en er volgden bliksemschichten, stemmen en donderslagen, een aardbeving en zware hagelstorm.
1Er werd een groot teken in de hemel zichtbaar: een vrouw met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd;2en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren.3Er werd een ander teken in de hemel zichtbaar: een grote rode draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen.4Zijn staart sleepte een derde van de sterren van de hemel mee en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw die baren zou, om zodra zij haar kind gebaard had, dit te verslinden.5Zij baarde een zoon, een jongen, die alle naties zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd plotseling weggevoerd naar God en Zijn troon.6En de vrouw vluchtte naar de woestijn, God had daar een plaats voor haar klaargemaakt waar 1260 dagen lang voor haar gezorgd zou worden.7Toen brak er oorlog uit in de hemel; Michaël en zijn engelen vochten tegen de draak en de draak en zijn engelen vochten terug,8maar hij was niet sterk genoeg, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden.9De grote draak werd (op de aarde) geworpen, de oude slang, die duivel genoemd wordt en Satan, verleider van de hele wereld; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem.10En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: "Nu is de redding, de kracht en het koningschap van onze God gekomen, en de macht van Zijn Gezalfde; want de aanklager van onze broeders en zusters, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is neergeworpen.11Zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, want zij hebben hun leven niet zo liefgehad, dat ze de dood vermeden.12Daarom wees blij, oh hemelen en wie daarin wonen. Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot jullie afgedaald in grote woede, want hij weet dat hij weinig tijd heeft."13Toen de draak zag dat hij op de aarde was geworpen, vervolgde hij de vrouw die het mannelijke kind gebaard had.14En aan de vrouw werden de twee vleugels van de grote arend gegeven om naar de woestijn te vliegen, naar haar plaats, waar zij verzorgd werd buiten het gezicht van de slang, gedurende een tijd en tijden en een halve tijd.15Toen spuwde de slang water uit haar bek achter de vrouw als een rivier, om haar door de stroom te laten meesleuren.16Maar de aarde schoot haar te hulp en sperde haar mond open en verzwolg de rivier die uit de mond van de draak kwam.17De draak werd woedend op de vrouw en ging erop uit om oorlog te voeren tegen de rest van haar kinderen, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben.18En hij bleef staan op het zand aan de kust.
1En ik zag uit de zee een beest opkomen met tien horens en zeven koppen; en op zijn horens tien kronen en op zijn koppen namen van godslastering.2Het beest dat ik zag leek op een luipaard met poten als van een beer en zijn muil als van een leeuw. En de draak gaf hem zijn kracht en zijn troon en grote macht.3Eén van zijn koppen was zeer ernstig gewond en zijn dodelijke wond genas; en de hele aarde was verbaasd en ging het beest achterna,4Zij aanbaden de draak omdat hij aan het beest zijn macht gegeven had, en zij aanbaden het beest en zij zeiden: "Wie is als het beest en wie kan er oorlog tegen hem voeren?"5Het beest werd een mond gegeven, die arrogante woorden en godslasteringen spreekt; en hem werd macht gegeven om dit tweeënveertig maanden lang te doen.6En hij opende zijn bek en lasterde God, Zijn naam, woning en allen die in de hemel wonen.7Het mocht de strijd met de heiligen aangaan en hen overwinnen. Ook kreeg het macht over elke stam en natie en taal en volk.8En allen, die op de aarde wonen zullen het (beest) aanbidden, iedereen, van wie de naam niet vanaf het begin van de wereld is geschreven in het boek van het leven van het Lam, dat geslacht is.9Als iemand een oor heeft, laat hem horen.10Als iemand gevangenschap moet verduren, dan gaat hij in gevangenschap; als iemand met het zwaard zal doden, dan moet hij zelf met het zwaard gedood worden. Hieruit blijkt de volharding en het geloof van de heiligen.11Toen zag ik een ander beest opkomen uit de aarde; en het had twee horens als die van een lam, en het sprak als de draak.12En het oefent al de macht uit van het eerste beest voor zijn ogen. En het dwong de aarde en allen die daarop wonen, het eerste beest te aanbidden, van wie de dodelijke wond genezen was.13En het doet grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel laat neerdalen op de aarde voor de ogen van de mensen.14En het misleidt hen die op de aarde wonen vanwege de tekenen die hem gegeven zijn om te doen voor de ogen van het beest. En het zegt tegen hen die op de aarde wonen, dat zij een beeld moeten maken voor het beest, dat ondanks zijn steekwond toch weer leefde.15Het kreeg de macht om dat beeld leven in te blazen, zodat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken dat allen die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood werden.16Hij liet bij allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven, een merkteken zetten op hun rechterhand of op hun voorhoofd,17zodat niemand kan kopen of verkopen, dan alleen wie het merkteken heeft: de naam van het beest of het getal van zijn naam.18Hier komt het aan op wijsheid: laat iedereen die inzicht heeft, het getal van het beest berekenen, want het is een getal van een mens, en zijn getal is 666.
1Ik zag dat het Lam op de berg Sion stond en samen met Hem honderdvierenveertigduizend, bij wie op hun voorhoofden Zijn naam en de naam van Zijn Vader geschreven stonden.2Ik hoorde een geluid uit de hemel als van grote watermassa's en als van zware donderslagen. En het geluid dat ik hoorde was als van muzikanten die op hun citers speelden;3en zij zongen een nieuw lied vóór de troon en vóór de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de vrijgekochten van de aarde.4Zij zijn degenen, die geen omgang met vrouwen hebben gehad zodat zij nog maagdelijk zijn. Zij zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Zij zijn vrijgekocht uit de mensheid als eerstelingen voor God en het Lam.5Uit hun mond komt geen leugen en er valt niets op hen aan te merken.6Toen zag ik een andere engel vliegen in het midden van de hemel; hij had een eeuwig evangelie om bekend te maken aan de mensen op de aarde, uit alle landen en volken, van elke stam en taal;7Hij zei met harde stem: "Heb ontzag voor God en geef Hem eer, want het moment van zijn oordeel is gekomen. Aanbid Hem, die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft."8Een tweede engel volgde, die zei: "Gevallen, gevallen is het grote Babylon, dat alle volken heeft laten drinken van de wijn van woede en hartstocht vanwege haar hoererij."9En er volgde een derde engel, die met harde stem zei: "Wanneer iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand krijgt,10zal hij ook moeten drinken van de wijn van Gods gramschap, die onverdund in de beker van zijn toorn is geschonken; hij zal gepijnigd worden in vuur en zwavel voor de ogen van de heilige engelen en van het Lam.11De rook van hun pijniging stijgt op tot in eeuwigheid. Wie het beest en zijn beeld aanbidden of wie het merkteken van zijn naam draagt, krijgen zowel overdag als 's nachts geen rust.12Hier komt het aan op de standvastigheid van de heiligen, die zich houden aan de geboden van God en aan de trouw van Jezus."13En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: "Schrijf op, gelukkig zijn zij, die van nu af in de Heer sterven. En de Geest beaamt: zij mogen uitrusten van hun inspanningen, want hun daden volgen hen."14Toen zag ik dit: een witte wolk en daarop zat iemand die er uitzag als een mens met een gouden kroon op zijn hoofd en een scherpe sikkel in zijn hand.15Uit de tempel kwam een andere engel en riep met harde stem naar Hem, die op de wolk zat: "Laat uw sikkel komen en maai, want de tijd om te maaien is gekomen: de aarde is meer dan rijp om te oogsten."16En Hij, die op de wolk zat, wierp zijn sikkel op de aarde en de aarde werd geoogst.17Uit de tempel in de hemel kwam een andere engel. Ook hij had een scherpe sikkel.18Uit het altaar kwam een andere engel. Hij had macht over het vuur en hij riep met harde stem tegen de engel met de scherpe sikkel: "Laat uw scherpe sikkel komen en oogst de trossen van de wijngaard van de aarde, want zijn druiven zijn rijp."19En de engel wierp zijn sikkel op de aarde en oogstte de druiven van de wijngaard van de aarde en gooide ze in de grote perskuip van de Gods gramschap.20En de perskuip werd getreden buiten de stad. Er kwam bloed uit de persbak tot aan de leidsels van de paarden, zestienhonderd stadiën ver.
1En ik zag in de hemel opnieuw een indrukwekkend en wonderbaarlijk teken: het waren zeven engelen met de zeven laatste plagen waarmee aan Gods woede een einde komt.2En ik zag (iets) als een zee van glas vermengd met vuur. Aan die zee stonden degenen die het beest, zijn beeld en het getal van zijn naam hadden overwonnen. Ze hadden harpen van God. 3En zij zongen het lied van Gods dienaar Mozes en het lied van het Lam: 'Groot en wonderbaarlijk zijn Uw werken, Heer, onze God, Almachtige; rechtvaardig en betrouwbaar zijn Uw wegen. Koning van de volken!4Wie zou geen eerbied voor U hebben, Heer, uw naam niet prijzen? Want U alleen bent heilig. Alle volken zullen komen en zich voor U in aanbidding neerbuigen, want Uw rechtvaardige daden zijn onthuld.'5Hierna zag ik de de tempel, de tabernakel van het getuigenis, in de hemel opengaan. 6De zeven engelen, met de zeven plagen kwamen uit de tempel in stralende kleren van zuiver linnen en de borst omgord met een gouden gordel.7Toen gaf één van de vier dieren aan de zeven engelen zeven gouden schalen, vol met de woede van God, die leeft tot in eeuwigheid.8En de tempel werd gevuld met rook vanwege de majesteit en kracht van God. Niemand kon de tempel binnengaan, voordat aan de zeven plagen van de zeven engelen een einde was gekomen.
1Ik hoorde een harde stem uit de tempel tegen de zeven engelen zeggen: "Ga en giet de zeven schalen van Gods woede uit op de aarde!"2De eerste engel ging en goot zijn schaal uit op de aarde. Alle mensen die het merkteken van het beest hadden en die zijn beeld aanbaden, kregen grote kwaadaardige pijnlijke gezwellen.3De tweede engel goot zijn schaal uit in de zee. Het water werd bloed als van een dode en alle wezens, die in de zee leefden, stierven.4De derde engel goot zijn schaal uit in de rivieren en in de waterbronnen, en (het water) werd bloed.5En ik hoorde de engel van de wateren zeggen: "Rechtvaardig bent U, die is en die was, U de Heilige, dat U dit oordeel hebt geveld.6Omdat zij het bloed van heiligen en profeten vergoten hebben, hebt U hun ook bloed te drinken gegeven; zij hebben het verdiend!"7Toen hoorde ik het altaar zeggen: "Ja, Heer God Almachtig, Uw oordelen zijn betrouwbaar en rechtvaardig."8En de vierde engel goot zijn schaal uit over de zon en toen werd de zon heel erg heet.9De mensen werden verzengd door de grote hitte en zij lasterden de naam van God, die de macht heeft over deze plagen, maar ondanks dit alles krijgen de mensen geen berouw.10De vijfde engel goot zijn schaal uit over de troon van het beest, en zijn rijk werd verduisterd, en de mensen kauwden op hun tong van pijn,11en zij lasterden de God van de hemel vanwege hun pijnen en hun gezwellen. Ondanks dit alles kregen de mensen geen berouw.12En de zesde engel goot zijn schaal uit op de grote rivier, de Eufraat, en zijn water droogde op, zodat de koningen uit het oosten zonder moeite konden binnenkomen.13Toen zag ik uit de bek van de draak en uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten komen, als kikkers;14want het zijn geesten en duivelen, die tekenen doen die erop uit zijn de koningen van de hele wereld te verzamelen voor de strijd op de grote dag van de Almachtige God.15[Jezus zei: "Let op, Ik kom zo onverwachts als een dief. Het zal heerlijk voor je zijn als je hebt gewaakt en je geloof als je kleren hebt aangehouden, zodat je niet naakt rondloopt en iedereen jouw schaamteloos gedrag ziet."]16Hij verzamelde hen op de plaats, die in het Hebreeuws Armageddon genoemd wordt .17De zevende engel goot zijn schaal uit in de lucht en er kwam een luide stem uit de tempel, vanaf de troon, terwijl hij zei: "Het is volbracht."18En er volgden bliksemschichten en groot geraas en donderslagen. Er kwam een grote aardbeving, zo groot als er nooit geweest is, sinds een mens op de aarde leefde: zó hevig was deze aardbeving, zó groot.19En de grote stad viel in drie stukken uiteen en de steden van de volken stortten in. En God dacht weer aan het grote Babylon om daaraan de beker met de wijn van Zijn woede te geven.20Alle eilanden verdwenen in het niets en bergen werden niet (meer) gevonden.21En grote hagel(stenen), van meer dan 30 kilogram zwaar, vielen uit de hemel op de mensen, en de mensen lasterden God vanwege de plaag van de hagel, want het was een verschrikkelijke plaag.
1En één van de zeven engelen, die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, en zei: ¨Kom hier, ik zal je het oordeel over de grote prostituee tonen, die aan de zee zit,2met wie de koningen van de aarde gehoereerd hebben, en zij, die op de aarde wonen, zijn dronken geworden van de wijn van haar hoererij.¨3En hij voerde mij in de geest weg naar een woestijn. Ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest, dat vol was van godslasterlijke namen, en het had zeven koppen en tien horens.4De vrouw was gekleed in purper en scharlaken en rijk versierd met goud, edelstenen en parels. In haar hand had zij een gouden beker, vol gruwelen, en de onreinheden van haar hoererij:5op haar voorhoofd was een naam geschreven, een geheimenis: ¨het grote Babylon, moeder van de prostituees en van de gruwelen van de aarde.¨6Ik zag dat de vrouw dronken was van het bloed van de heiligen en die van Jezus getuigden. Ik was zeer verbaasd toen ik haar zag.7En de engel zei tegen mij: ''Waarom ben je zo verbaasd? Ik zal je de betekenis van de vrouw vertellen en van het beest met de zeven koppen en tien horens, waarop ze zit.8Het beest, dat je zag was en is niet, en het zal opkomen uit de afgrond en zal vernietigd worden. Alle mensen die op de aarde wonen, van wie de naam niet geschreven zijn in het boek vanaf de schepping van de wereld, zullen verbaasd zijn wanneer ze het beest zien, omdat het eens was, nu niet is en toch zal komen.9Hier komt het aan op wijsheid en inzicht: De zeven koppen zijn zeven bergen, waarop de vrouw gezeten is.10Ook zijn het zeven koningen: vijf ervan zijn omgekomen, een is er nog en de andere is nog niet gekomen. Wanneer hij komt, zal hij maar korte tijd blijven.11En het beest, dat was en niet is, is zelf ook de achtste koning, maar is één uit de zeven en het zal vernietigd worden.12En de tien horens, die je zag, zijn tien koningen die nog geen koningschap hebben ontvangen, voor één uur ontvangen zij macht als koningen, met het beest.13Zij hebben allemaal hetzelfde doel en geven hun kracht en macht aan het beest.14Zij zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen – want Hij is de de hoogste Heer en de Koning van alle koningen - zij wie Hem toebehoren, wie geroepen zijn en uitgekozen, zijn trouw''.15En de engel zei tegen mij: ''De wateren die je zag, waaraan de hoer gezeten is, zijn natiën en menigten en volken en talen.16De tien horens, die jij zag, en het beest zullen de hoer haten, en zij zullen haar arm maken en naakt, haar vlees eten en haar met vuur verbranden.17Want God heeft hen ertoe aangezet zijn plan uit te voeren en dit eensgezind te doen en hun koningschap aan het beest te geven, totdat de woorden van God werkelijkheid zijn geworden.18En de vrouw die je zag, is de grote stad, die het koningschap heeft over de koningen van de aarde''.
1Hierna zag ik een andere engel neerdalen uit de hemel. Hij had grote macht en de aarde werd verlicht door zijn glans.2En hij riep met een krachtige stem: "Gevallen, gevallen is de grote stad Babylon. Zij is een woonplaats geworden voor demonen, een gevangenis van alle onreine geesten, een verblijfplaats van alle onreine en weerzinwekkende dieren.3Want alle volken dronken van de wijn van haar immorele hartstocht. De koningen op aarde hebben ontucht met haar bedreven en de handelaren op aarde werden rijk van haar macht in haar sensuele levensstijl." 4Toen hoorde ik een andere stem uit de hemel zeggen: " Mijn volk, ga uit van haar, zodat je niet medeplichtig bent aan haar zonden en haar rampen niet ontvangt. 5Want haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de hemel en God heeft aan haar misdaden gedacht.6Doe met haar wat zij met anderen deed, ja geef haar het dubbele, de beker die zij gemengd heeft, meng voor haar het dubbele. 7Naar de maat van haar zelfverering en weelde, geef haar zoveel pijniging en leed. Want in haar hart zegt zij: 'Ik troon als koningin, ik ben geen weduwe en ik zal geen rouw zien'.8Daarom zullen haar plagen op één dag komen: dood, rouw en hongersnood en zij zal met vuur verbrand worden; want machtig is de Here God die haar veroordeeld heeft.9De koningen van de aarde die ontucht met haar hebben bedreven en in weelde leefden, zullen over haar jammeren en treuren wanneer ze de rook van haar verbranding zien. 10Op een afstand kijken ze met schrik over haar pijniging toe en zeggen: 'Och, och, jij groot en machtig Babylon, in één uur onderga je je oordeel.'11De handelaren van de aarde treuren en rouwen over haar nu er niemand meer hun koopwaar wil kopen, 12goud en zilver, edelstenen en parels, fijn linnen en purperen stoffen, zijde en scharlaken stoffen, ieder soort geurig hout, allerlei voorwerpen van ivoor, voorwerpen van het kostbaarste hout, koper, ijzer en marmer,13kaneel en andere specerijen, van wierook, mirre, parfums, wijn, olie, bloem en tarwe, runderen, schapen, paarden en wagens, en slaven, en zielen van mensen.14En het fruit waar je hart zo naar verlangde is verdwenen, alle luxe en wat schitterend was is verloren, om nooit meer terug te vinden. 15De handelaren die aan deze dingen rijk werden, zullen op een afstand blijven uit schrik over haar pijniging, treurend en rouwend.16Zij zullen zeggen: 'Och, och, machtige en grote stad die gekleed was in fijn linnen, purper en scharlaken, rijk versierd met goud en edelstenen en parels, maar in één uur werd al die grote rijkdom verwoest.17En iedere stuurman en iedere kustvaarder en zeelieden en iedereen die de zee bevaren, bleven op een afstand,18en riepen toen ze de rook van haar verbranding zagen: 'Welke stad kon evenaren met deze grote stad!'19Ze strooiden stof over hun hoofd, treurend en rouwend riepen ze: 'Och, och grote stad, waar iedereen met schepen op zee door haar schatten rijk geworden is, en dan is ze in één uur verwoest.'20"Verblijd je over haar, hemel en heiligen, apostelen en profeten, want God heeft in jullie rechtszaak tegen haar een vonnis uitgebracht." 21En een sterke engel pakte een steen zoals een grote molensteen op en gooide het in de zee, met de woorden: "Zó zal Babylon de grote stad, met geweld weg geworpen worden en zal nooit meer gevonden worden.22En geen klanken van harpisten en zangers, van fluitisten en trompettisten zullen meer in je gehoord worden. Niemand zal er nog een ambacht in je beoefenen, en het geluid van een molen zal er niet meer in je gehoord worden.23Geen lamplicht zal meer in je schijnen, en geen stem van bruidegom en bruid zal meer in je gehoord worden, want je handelaren waren de machthebbers van de aarde, want door je toverij werden alle volken verleid,24en in haar werd het bloed van de profeten en heiligen gevonden en van al degenen die gesneuveld zijn op aarde."
1Hierna hoorde ik een luide stem als van een grote menigte in de hemel zeggen: "Halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht zijn van onze God.2Waarachtig en rechtvaardig zijn Zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld die de aarde met haar hoererij in het verderf stortte en het bloed van zijn dienaren van haar opgeëist."3Zij zeiden een tweede keer: "Halleluja! Haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheden."4De vierentwintig oudsten en de vier dieren wierpen zich neer en aanbaden God die op de troon gezeten is, en zij zeiden: "Amen. Halleluja!"5Vanaf de troon klonk een stem die zei: "Looft onze God, al zijn knechten die Hem vrezen, klein en groot."6En ik hoorde een stem als van een grote menigte, en als vele wateren en zware donderslagen, die zei: "Halleluja! Want de Heer onze God, de Almachtige, regeert.7Laten wij blij zijn en jubelen en Hem de eer geven, want de bruiloft van het Lam is gekomen en zijn bruid staat klaar."8Zij mag zich kleden in zuiver, stralend linnen, want dit fijne linnen staat voor de rechtvaardige daden van de heiligen.9De engel zei tegen mij: "Schrijf: Gelukkig zijn zij, die uitgenodigd zijn voor de bruiloftsmaal van het Lam." En hij zei tegen mij: "Dit zijn de waarachtige woorden van God."10Ik wierp mij neer voor zijn voeten om hem te aanbidden, maar hij zei tegen mij: "Doe dit niet! Ik ben een mede dienstknecht zoals jij en jouw broeders die van Jezus getuigd hebben. Aanbid God! Want de getuigenis van Jezus is de geest van profetie." 11Ik zag de hemel geopend en zag een wit paard met een ruiter die Trouw en Betrouwbaar wordt genoemd. Hij oordeelt en strijdt op een rechtvaardige manier.12Zijn ogen waren als vlammend vuur en op zijn hoofd waren veel kronen. Op Hem stond een naam geschreven die niemand kende behalve Hijzelf.13Hij droeg met bloed doordrengte kleren en zijn naam is genoemd het Woord van God.14De hemelse legermacht, gekleed in zuiver wit linnen, volgde Hem op witte paarden.15Uit zijn mond komt een scherp zwaard om daarmee de goddelozen te slaan. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren staf .Hij zal Zelf de druiven uitpersen in de druivenpers van de straf van de Almachtige God.16Op zijn kleding en op zijn dij heeft Hij de naam geschreven: "Koning van de koningen en Heer van de heren."17En ik zag een engel staan op de zon en hij riep met luide stem en zei tegen alle vogels die hoog in de lucht vlogen: "Kom, verzamel je voor de grote maaltijd van God.18Kom en eet het vlees van koningen en het vlees van oversten over duizend, en het vlees van sterke mannen en het vlees van paarden en van hen die daarop zitten, en het vlees van alle mensen, vrijen en slaven, kleinen en groten.19Ik zag dat het beest en de koningen van de aarde en hun legers bij elkaar gekomen waren om oorlog te voeren tegen Hem die op het paard zat en tegen zijn leger.20Het beest werd gevangen genomen, samen met de valse profeet die in zijn bijzijn tekenen had verricht, waardoor hij iedereen had misleid die het merkteken van het beest droeg en zijn beeld aanbad. Beiden werden levend geworpen in de poel van het vuur die van zwavel brandt.21En de overigen werden gedood door het zwaard dat uit de mond van de Ruiter op het paard kwam. En al de vogels werden verzadigd van hun vlees.
1Ik zag een engel neerdalen uit de hemel met de sleutel van de afgrond en een grote keten in zijn hand.2Hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en hij ketende hem voor duizend jaar.3Hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, zodat hij de volken niet meer zou bedriegen voordat de duizend jaren voorbij waren; daarna moet hij voor een korte tijd worden losgelaten.4Toen zag ik tronen, en aan hen die erop zaten werd recht gegeven om te oordelen. Ik zag de zielen van hen die onthoofd waren omdat ze van Jezus hadden getuigd en over God hadden gesproken, en zij hadden het beest en zijn beeld niet aanbeden en het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen; en zij werden weer levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaar lang.5De overige doden werden niet weer levend voordat de duizend jaren voorbij waren. Dit is de eerste opstanding.6Gezegend en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen voor duizend jaar.7Wanneer de duizend jaren voorbij zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden losgelaten,8en hij zal uitgaan om de volken aan de vier hoeken van de aarde te misleiden, Gog en Magog, om hen tot de oorlog bijeen te brengen. Hun getal is als het zand van de zee.9En zij kwamen op over de breedte van de aarde en omsingelden de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad. Maar vuur daalde neer uit de hemel en verslond hen.10De duivel die hen misleidde, werd in de poel van vuur en zwavel geworpen, waar ook het beest en de valse profeet zijn. Daar zullen ze dag en nacht gepijnigd worden tot in eeuwigheid.11Toen zag ik een grote witte troon en Hem die daarop zat. De aarde en de hemel vluchtten voor Hem weg en geen plaats werd voor hen gevonden.12En ik zag de doden, de groten en de kleinen, die voor de troon stonden, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het boek van het leven. De doden werden geoordeeld op grond van wat in de boeken geschreven stond volgens hun daden.13De zee gaf de doden die in haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden die in hen waren, en zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn daden.14En de dood en het dodenrijk werden in de poel van vuur gegooid. Dat is de tweede dood: de poel van vuur.15Als iemands naam niet geschreven stond in het boek van het leven werd hij in de poel van vuur gegooid.
1Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. De eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan en de zee was er niet meer.2Ik zag de heilige stad als een bruid die versierd is voor haar man, een nieuw Jeruzalem, neerdalen uit de hemel bij God vandaan.3Ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: "Kijk, het huis van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen. Zij zullen Zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn.4Hij zal alle tranen van hun ogen afvegen en de dood zal er niet meer zijn. Er zal geen rouw, geen gehuil en geen pijn meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbij."5Hij die op de troon zat, zei: "Kijk, Ik maak alle dingen nieuw." En Hij zei: "Schrijf dit op, want deze woorden zijn betrouwbaar en waar."6Hij zei tegen mij: "Het is afgerond! Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde. Ik zal iedereen die dorst heeft water geven uit de bron van het leven.7Wie overwint zal alle dingen erven en Ik zal zijn God zijn en hij zal Mijn zoon zijn.8Maar de lafaards, de ongelovigen, de schandaligen, de moordenaars, de overspeligen, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars – hun plaats zal in de poel zijn die brandt met vuur en zwavel: dit is de tweede dood."9Toen kwam één van de zeven engelen met de zeven schalen die vol waren met de laatste zeven plagen. Hij zei tegen mij: "Kom hier en dan zal ik je de bruid laten zien, de vrouw van het Lam."10En hij voerde mij in de geest weg naar een grote, hoge berg. Hij liet mij de heilige stad Jeruzalem zien, die neerdaalde uit de hemel bij God vandaan,11stralend van de heerlijkheid van God. De glans van de stad leek op een zeer kostbaar juweel, zoals een jasper steen, helder als kristal.12De stad had een grote en hoge muur met twaalf poorten met de twaalf namen van de twaalf stammen van Israël erop gegraveerd en er waren twaalf engelen op de poorten.13Er waren drie poorten op het oosten, drie op het noorden, drie op het zuiden en drie op het westen.14De muur van de stad had twaalf fundamenten met daarop de namen van de twaalf apostelen van het Lam.15De engel, die met mij sprak, had een gouden meetstok om de stad, haar poorten en haar muur op te meten.16En de stad was vierkant en de lengte was even groot als de breedte. Hij mat de stad op met de meetstok: twaalfduizend stadiën; haar lengte en haar breedte en haar hoogte waren gelijk.17En hij mat de muur op: honderdvierenveertig el. Voor het meten gebruikte de engel de maten die mensen ook gebruikten.18En de bouwstof van haar muur was diamant; en de stad was zuiver goud, zoals zuiver glas.19En de fundamenten van de muur van de stad waren met allerlei edelstenen versierd. Het eerste fundament was diamant, het tweede lazuursteen, het derde robijn, het vierde smaragd,20het vijfde sardonyx, het zesde sardius, het zevende topaas, het achtste beril, het negende chrysoliet, het tiende chrysopraas, het elfde saffier, het twaalfde amethist.21En de twaalf poorten waren twaalf parels: iedere poort afzonderlijk bestond uit één parel. De hoofdstraat van de stad was zuiver goud, zoals doorzichtig glas.22En ik zag geen tempel, want de Here God, de Almachtige en het Lam zijn haar tempel.23En de stad heeft het niet nodig dat de zon en de maan haar beschijnen, want de heerlijkheid van God verlicht haar en haar lamp is het Lam.24En de volken zullen bij haar licht wandelen en de koningen van de aarde brengen hun heerlijkheid in haar;25en haar poorten zullen overdag nooit gesloten worden, want er zal geen nacht zijn;26en de heerlijkheid en de eer van de volken zullen in haar gebracht worden.27En in haar zal niets onreins binnenkomen, of iemand die afschuwelijke dingen doet of liegt, maar alleen zij, die geschreven zijn in het boek van het leven van het Lam.
1De engel liet mij een rivier van het levenswater zien, helder als kristal, dat ontsprong uit de troon van God en van het Lam.2De rivier stroomt midden door de hoofdstraat van de stad en aan weerszijden van de rivier de boom van het leven, die twaalf verschillende soorten vrucht draagt en iedere maand zijn vrucht geeft. De bladeren van de boom van het leven zijn tot genezing van de volkeren.3Er zal geen vervloeking meer zijn. De troon van God en van het Lam zal daar in de stad staan en zijn dienstknechten zullen Hem vereren, 4en zij zullen zijn aangezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn.5Er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht van de zon nodig, want de Heer God zal hun licht zijn. Zij zullen als koningen heersen tot in eeuwigheid.6En Hij zei tegen mij: "Deze woorden zijn betrouwbaar en waar. De Heer, de God van de geesten van de profeten heeft zijn engel gezonden om zijn knechten te laten zien wat spoedig gebeuren moet."7"Zie, Ik kom spoedig. Gezegend hij die de woorden van de profetie van dit boek bewaart!"8Ik, Johannes, ben het die deze dingen hoorde en zag. En toen ik ze gehoord en gezien had, wierp ik mij neer voor de voeten van de engel die ze mij liet zien om te aanbidden.9Maar hij zei tegen mij: "Doe dat niet! Ik ben een dienaar zoals jij en je mede profeten en zoals degene die zich houden aan wat er in dit boek staat. Je moet God aanbidden."10En hij zei tegen mij: "Houd de profetie van dit boek niet geheim, want de tijd is nabij.11Laat wie onrecht doet, nog meer onrecht doen; wie onrein is, laat hem nog meer onrein worden; en laat de rechtvaardige meer rechtvaardigheid tonen; en wie heilig is, nog heiliger worden."12"Zie, Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden volgens zijn daden.13Ik ben de Alfa en de Omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde."14Gezegend zij, die hun kleren wassen zodat zij recht mogen hebben om van de boom van het leven te eten en door de poorten de stad binnen te gaan.15Buiten zijn de honden en de tovenaars, de ontuchtplegers, de moordenaars, de afgodendienaars en iedereen die de leugen liefheeft en doet.16"Ik, Jezus, heb mijn engel gestuurd om jullie deze dingen bekend te maken voor de gemeenten. Ik ben de wortel en de nakomeling van het geslacht van David, de blinkende morgenster."17En de Geest en de bruid zeggen: "Kom!" En wie het hoort, zeg: "Kom!" Wie dorst heeft, kom; laat wie wil het water van het leven gratis nemen.18Ik verklaar tegenover iedereen die de woorden van de profetie van dit boek hoort: als iemand hieraan toevoegt, zal God aan hem de plagen toevoegen die in dit boek beschreven zijn;19en als iemand afneemt van de woorden van het boek van de profetie, zal God zijn deel afnemen van de boom van het leven en van de heilige stad, zoals die in dit boek beschreven zijn.20Hij, die van deze dingen getuigt, zegt: "Ja, Ik kom spoedig." Amen, kom, Heer Jezus!21De genade van de Heer Jezus zij met alle heiligen. Amen.